Dit is een recensie van het boek “Marktzege(n): zes aanklachten tegen het antiglobalisme” (auteur: Johan van Overveldt), door Dr. Martin de Vlieghere.

Op basis van een uitgebreid onderzoek van de literatuur en de websites van de anders-globalisten, schematiseert Van Overtveldt het andersglobalisme in 6 aanklachten tegen de kapitalistische globalisering. Dit schema is meteen de structuur van het boek. Nauwgezet onderzoekt Van Overtveldt de gegrondheid van deze klachten. Hij confronteert ze met de gangbare economische theorie om de bewijslast daar te leggen waar zij hoort, bij de andersglobalisten. Maar daar stelt hij zich niet mee tevreden. In de inleiding waarschuwt hij voor de zelfgenoegzaamheid van de globalisten en hun neiging om de anti- en andersglobalistische tendensen tegelijk te minimaliseren en te misprijzen. Men moet ook met empirisch materiaal de grote antiglobalistische angsten te lijf gaan. Hoewel de andersglobalistische voorhoede wellicht vanuit verborgen agenda’s en dogma’s ageert, mag men niet onderschatten hoe hun 6 aanklachten wel degelijk een prima facie geloofwaardigheid hebben bij de meerderheid van de bevolking en wel degelijk alledaagse ervaringen lijken te verklaren. Mensen hebben minder oog voor de algemene gevolgen van de globalisering voor de koopkracht dan voor de specifieke nadelige gevolgen voor bepaalde bedrijven van de internationale concurrentie. In het rijke westen herontdekken we zo nu en dan de schrijnende armoede in de ontwikkelingslanden en denken dan dat de multinationals die in deze onfortuinlijke streken durven investeren, daar de oorzaak van zijn. In dat verband is het veelbetekenend hoe een organisatie als het NCOS die met haar 11.11.11.-campagne de portemonnees van een zo groot mogelijk publiek poogt aan te spreken, ronduit anders-globalistische en antikapitalistische boodschappen in de massamedia rondstuurt. Anders-globalisme is een verpletterend dominante ideologie geworden. De enige sociologisch gewichtige oppositie tegenover het politiek correcte ‘anders globaliseren’ via mondiale sociale en ecologische regelgeving komt van extreem-nationalistische en islamitische antiglobalisten die zowel tegen de economische als tegen de politieke globalisering zijn. Overtuigde globalisten zijn met andere woorden een kleine minderheid geworden en tegendraadse traktaten als het hier voorliggende zijn wellicht de laatste kans om nog iets van de universeel-kapitalistische beschaving te redden.

Ondanks de voorzichtigheid en nauwgezetheid waarmee Van Overtveldt de macro-economische statistieken interpreteert, komt een indrukwekkend systematisch verband naar voor van globalisering en sociaal-economische convergentie – zowel internationaal als intranationaal. Daar tegenover staat de ijzingwekkende samenhang tussen afscherming van de economie tegenover (buitenlandse) concurrentie, overregulering, corruptie, gewelddadige conflicten en stagnatie tot zelfs hongersnoden. De feiten zijn zo flagrant in tegenspraak met de andersglobalistische kreten en geloofsdogma’s, dat het fenomeen van kwade trouw in deze studie van een antikapitalistische ideologie niet onder de mat kan worden geveegd.

Het anti- (economisch) globalisme blijkt uit deze studie een terugkeer te zijn naar het ideologisch denken uit de vorige eeuw waarin fanatisme, dogmatiek, zendingsgedachte, repetitief gebruik van slagwoorden en nostalgische hang naar gemeenschapsgevoel gecombineerd worden met pseudowetenschap. Van Overtveldt concentreert zich op het pseudowetenschappelijke aspect van deze ideologie. Pseudowetenschap ontstaat niet alleen bij ideologen die handig gebruik maken van de alomtegenwoordige goedgelovigheid van zodra men schermt met wetenschappelijk klinkend jargon en enkele vormkenmerken van wetenschappelijk onderzoek nabootst. Pseudowetenschap ontstaat helaas meestal aan de universiteiten zelf. Buiten de domeinen van exacte kennis, zullen de wetenschappers bij gebrek aan experimenteel testbare hypothesen, wetmatigheden proberen afleiden uit statistische reeksen. Dit komt neer op de wiskundige extrapolatie naar de toekomst van tendensen uit het verleden. Omdat er geen objectief criterium bestaat om uit te maken hoelang en hoe zuiver een tendens zich moet voordoen om over een wetmatigheid te kunnen spreken, speelt ideologische vooringenomenheid een grote rol, ook bij academici. Van Overtveldt stelt vast dat vele economen, klimatologen en ecologen blijkbaar van een Malthusiaans pessimisme uitgaan voor wat betreft de mogelijkheden van bevolkings- en economische groei. Als men dit pessimisme invoert in een computermodel dat trends lineair extrapoleert, dan is de uitkomst superpessimistisch. Dit verklaart volgens Van Overtveldt de vele ‘PIPO’s’ (Pessimism In and Pessimism Out) onder klimatologen en bevolkingsdeskundigen. De geschiedenis is een opeenstapeling van trends die rampzalig zouden geweest zijn indien ze zich op lange termijn hadden doorgezet. Helaas is de geschiedenis ook een opeenstapeling van onheilsprofeten die hun kortzichtigheid combineren met langetermijn-speculaties. De kortzichtige mens is van alle tijden en heeft steeds weer de indruk dat de natuur en de cultuur aan één of andere onhoudbare trend begonnen is. Het rapport van De Club van Rome uit 1972 toont op een hilarische manier aan hoe de meerderheid zich kan laten beetnemen door onheilsprofetieën van wetenschappers. Van Overtveldt somt koel de blunders van dit rapport op. Geen enkele voorspelling kwam uit. Misschien was in dit boek ook de kanttekening op zijn plaats geweest dat de goegemeente niet wezenlijk verschilt van sekteleden die hun leven laten beheersen door angst voor de ondergang van de wereld. Niet alleen vreemde sekten blijken keer op keer de datum van het einde van de wereld te kunnen laten voorbijgaan zonder geloofscrisis, maar ook gereputeerde wetenschappers en hun goedgelovige publiek verbinden geen conclusies aan de miskleunen van hun voorspellingen. Ook zij gaan daarna vrolijk door met precieze aanduidingen van het tijdstip waarop essentiële grondstoffen zullen zijn uitgeput en gigantische hongersnoden de wereldbevolking zullen uitdunnen.

Van Overtveldt maant hen aan om eindelijk eens elementaire economische lessen te leren, over de exponentiële toename van de landbouwproductiviteit bijvoorbeeld, of over de relatie tussen technologische innovatie en grondstoffen. Want grondstoffen zijn nooit vrij in de natuur verkrijgbaar. Ze worden maar als zodanig herkend nadat ze kunnen worden bovengehaald en verwerkt. Ondanks de misleidende naam, worden grondstoffen in feite door de industrie gecreëerd. Dit boek toont vooral aan dat enige feitenkennis van de zaak de andersglobalistische gemeenplaatsen doet wegsmelten als sneeuw voor de zon. In plaats van de politiek correcte mantra’s, komen hier koele en vaak verrassend eenvoudige observaties aan de orde die de evidenties van onze tijd onderuit halen. Er bestaat geen excuus om in uw denken over de globalisering terug te vallen op de hapklare ‘kritische’ brokken van de massamediatieke andersglobalisten. In de boekhandel ligt dit vlot leesbare essay dat klaar en duidelijk zegt wat globalisering van de economie feitelijk doet en wat niet. En als u zelfs niet meer dan tien minuten vrij kan maken, lees dan op zijn minst hoofdstuk 6 omdat daarin een paradox wordt geschetst, die door de andersglobalisten nooit is opgemerkt en die illustreert hoe gevaarlijk het is om vaak herhaalde litanieën voor waar aan te nemen. Globalisering van de economie speelt zich vooral af op het vlak van goederen die steeds goedkoper kunnen worden geproduceerd indien staatsgrenzen geen belemmering vormen voor kapitaalverkeer en handel. Juist daardoor kunnen andere sectoren – vooral diensten en zorg – zich sterker ontwikkelen. Aangezien verpleegkunde en onderwijs niet uitbesteed kunnen worden aan buitenlandse leveranciers, leidt het openstellen van de grenzen voor handel en kapitaal juist tot een versterking en een snellere groei van de lokaal gebonden economie.

Voor wie zich degelijk wil informeren, is dit boek een must. Natuurlijk is dit niet het ultieme boek in het globaliseringsdebat. Daarvoor zijn helaas vele antiglobalisten te sterk emotioneel gebonden aan archaïsche uitgangspunten die niet alleen hun theorieën, maar ook hun waarnemingen bij voorbaat desoriënteren. Het daarnet vermelde hoofdstuk 6 bijvoorbeeld, is in al zijn eenvoud en helderheid, toch te hoog gegrepen voor helaas nog talrijke geesten die zijn blijven steken in de middeleeuwse distincties tussen ‘scheppend’ en ‘woekerend’ kapitaal; ‘productieve industrie’ en ‘onproductieve diensten’ en niet kunnen vatten dat de mens een economisch wezen is, gedoemd om zonder onderscheid tussen zware industrie en dienstverlening overal de toegevoegde waarde te maximaliseren.

Hoewel doorspekt met feiten en recente statistieken, wil dit traktaat op de eerste plaats een overzichtswerk zijn ten behoeve van het maatschappelijke debat over een brede ideologisch geladen en politiek relevante kwestie. Daarom moet men voor meer gegevens over onderdelen van het debat – bijvoorbeeld over zin en onzin van het andersglobalistische ontwikkelingsmodel (ontwikkelingssamenwerking) – zeker bijkomende literatuur raadplegen. Overigens is het uitgebreid bibliografisch notenapparaat in deze zeer verzorgde uitgave reeds een zeer waardevolle wegwijzer.

Dr. Martin De Vlieghere is Ethicus RUG en Bestuurslid NC

Dit artikel is eerder verschenen op Nova Civitas.

“Marktzege[n]. Zes aanklachten tegen het anti-globalisme”.
Johan Van Overtveldt.
Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2002.

ISBN 90 289 3203 8

Verkrijgbaar bij BOL voor EUR 15.95.

Lees hoofdstuk 7: Een alternatieve agenda uit dit boek.