De problemen van immigratie en van de verzorgingsstaat zijn analytisch verschillend en dienen ook zodanig behandeld te worden.
Free Immigration or Forced Integration Verscheen eerder in Chronicles (ISSN 0887-5731) Vol 19, No 7, Juli 1995. The Rockford Institute geeft voor $39,- per jaar maandelijks Chronicles uit.
Het klassieke argument voor vrije immigratie gaat als volgt. Onder gelijkblijvende overige omstandigheden, investeren ondernemingen in gebieden met lage lonen en verhuizen arbeiders richting gebieden met hoge lonen, hierdoor is er een neiging dat de loonvoet (voor dezelfde soort arbeid) overal ter wereld gelijk wordt als wel een neiging tot optimale allocatie van kapitaal. De instroom van immigranten in een gebied met hoge lonen zal de nominale loonvoet verlagen. Als het bevolkingsaantal lager is dan het optimum (het bevolkingsaantal van de Verenigde Staten in zijn geheel is duidelijk beneden het optimum), zal dit echter niet leiden tot een verlaging van de reële loonvoet. Integendeel de productie zal toenemen en de reële lonen zullen stijgen. Beperking van immigratie zal de inwoners van een land als consument meer schade berokkenen dan de winst die het zal opleveren als producent. Bovendien zal er een zekere kapitaal vlucht ontstaan van geld dat anders in het land was besteed, leidend tot een minder optimale allocatie van kapitaal, hetgeen de wereld levensstandaard schade berokkent. Als gezegd, het argument voor vrije immigratie is onweerlegbaar en correct. Proberen dit te weerleggen is hopeloos. Net zo hopeloos als het weerspreken dat vrije handel tot een hogere welvaart leidt. Ook is het dom om de immigratie aan te vallen met het argument dat met de opkomst van de verzorgingsstaat de huidige immigranten het vooral om de sociale voorzieningen te doen is. Dat zij, zelfs terwijl de VS het optimale aantal inwoneraantal nog niet bereikt heeft, de welvaart eerder doen afnemen dan toenemen.
Dit is natuurlijk een argument tegen de verzorgingsstaat en niet tegen immigratie. Vanzelfsprekend moet de verzorgingsstaat met wortel en tak worden uitgeroeid. Maar de problemen van immigratie en van de verzorgingsstaat zijn analytisch verschillend en dienen ook zodanig behandeld te worden.
Het argument zoals hierboven verwoord heeft twee aan elkaar gerelateerde tekortkomingen die de eenduidige pro immigratie conclusie weerleggen. Of indien al geldig, alleen toepasbaar op een situatie zoals die ooit eens in het verleden der menselijke geschiedenis heeft bestaan. De eerste tekortkoming wordt slechts summier behandeld. Libertariërs die zich in de Oostenrijkse school hebben verdiept weten dat ‘rijkdom’ een subjectief begrip is. Materiële rijkdom is niet het enige wat telt. Zelfs als de reële inkomens stijgen ten gevolge van immigratie dan nog hoeft immigratie niet ‘goed’ te zijn. Er zullen mensen zijn die een lagere levensstandaard bij een lagere bevolkingsdichtheid prefereren, boven een hogere levensstandaard en een hogere bevolkingsdichtheid.
Wij zullen in dit artikel de tweede tekortkoming behandelen. In de analyse wordt de vraag wie het gebied, waarheen de mensen immigreren, beheert of in eigendom heeft buiten beschouwing gelaten. Om het argument geldig te laten zijn wordt, zij het impliciet, aangenomen dat het gebied onbewoond is. Deze vooronderstelling is natuurlijk niet langer houdbaar. Het probleem van de immigratie krijgt een geheel nieuwe betekenis en eist dat we er opnieuw serieus over nadenken.
Ter illustratie, laten we uitgaan van een anarcho-kapitalistische samenleving. Hoewel ik er van overtuigd ben dat dit de enige juiste sociale orde is, wil ik hier niet uitleggen waarom. Ik zal het idee van een dergelijke samenleving gebruiken om de fundamentele gedachtefout van de voorstanders van vrije immigratie bloot te leggen.
Al het land is in privé bezit. Inclusief alle wegen, havens, straten, luchthavens, rivieren, etc. met sommige stukken land kan de eigenaar alles doen wat hij belieft, zolang hij aan eigendommen van anderen geen fysieke schade berokkent. Het eigendom is onbeperkt. Van andere stukken land kan het eigendom in meer of mindere mate beperkt zijn. Zo als nu het geval is bij sommige woonprojecten, kan de eigenaar contractuele beperkingen zijn opgelegd met betrekking tot zijn eigendom. De beperkingen kunnen gaan over of er winkels gevestigd mogen worden, de hoogte van de gebouwen, het wel of niet verkopen of verhuren aan Joden, Duitsers, Katholieken, Haïtianen, families met of zonder kinderen, en rokers, bijvoorbeeld.
In dit geval bestaat er duidelijk geen vrijheid van immigratie. Er bestaat een vrijheid voor de onafhankelijke grondeigenaren, om wel of niet mensen toe laten in overeenstemming met hun beperkte of onbeperkte eigendomsrechten. Toegang tot sommige gebieden zal makkelijk zijn tot andere gebieden bijna onmogelijk. In een anarcho-kapitalistische samenleving zou er duidelijk geen vrijheid van reizen bestaan. Er zal precies zoveel immigratie en niet-immigratie, integratie en segregatie, discriminatie en geen discriminatie, zijn, gebaseerd op geloof, taal, cultuur, ras, of op welke andere grond dan ook, als de individuele eigenaren of verenigingen van eigenaren zouden beslissen.
Niets van dit alles, zelfs niet in het geval van de zwaarste afzondering, betekent een afwijzing van vrijhandel en de acceptatie van protectionisme. Het feit dat men niet in de buurt van Negers of Turken wil wonen, of op andere wijze persoonlijke contacten met hen wil onderhouden, betekent nog niet dat men geen handel met hen wenst te drijven. Integendeel, juist de volstrekte vrijwilligheid van de menselijke betrekkingen, van integratie en segregatie, maakt vreedzame betrekkingen – handel – tussen groepen mensen die sterk verschillen in geloof, cultuur, etniciteit, of ras, mogelijk.
KONINKRIJK VERSUS DEMOCRATIE
In een anarcho-kapitalistische samenleving is er geen overheid, en daarmee geen duidelijk onderscheiding tussen inwoners en buitenlanders. Dit onderscheid wordt pas gemaakt met de instelling van een overheid, een instantie met een monopolie op agressie (belastingheffing). Het gebied waarover de overheid belasting kan heffen wordt ‘binnenland’, en het gebied waarover betreffende overheid geen belasting kan heffen wordt ‘buitenland’. Staatsgrenzen (en paspoorten), tegenover privé eigendom (en eigendomsrechten), zijn een ‘onnatuurlijke’ (gedwongen) instelling. Het bestaan van staatsgrenzen (en de overheid) zijn op twee manieren een inbreuk op de natuurlijke neiging van mensen om relaties met anderen aan te gaan. Ten eerste zijn de inwoners niet in staat de overheid (belastingdienst) van hun eigendom te weren, maar zij zijn onderworpen aan wat je zou kunnen noemen een gedwongen immigratie van overheidsdienaren. Ten tweede, om overheidsdienaren in staat te kunnen stellen om privé eigendom te schenden, dienen de wegen in overheidsbezit te komen. Bestaande wegen worden genationaliseerd. Er worden nieuwe wegen aangelegd, bekostigd uit de belastingopbrengsten, om makkelijker bij al het privé eigendom te komen en de belastinginning te vereenvoudigen. De overproductie van wegen vergemakkelijkt niet alleen de regionale handel – verlaging van de transactiekosten – zoals economen ons willen doen geloven, maar betekent een gedwongen integratie van het binnenland.
Met het bestaan van landsgrenzen en overheden, krijgt immigratie een geheel nieuwe betekenis. Immigratie betekent nu de immigratie van buitenlanders over de staatsgrenzen, en de beslissing om een immigrant toe te laten ligt nu niet meer bij de privé-eigenaren of verenigingen van eigenaren maar bij de overheid die optreedt als de hoogste baas van alle inwoners en uiteindelijke eigenaar van alle eigendommen. Wanneer nu de overheid een persoon uitsluit, ook als er maar één inwoner is die die persoon op zijn eigendom wil toelaten, is het resultaat gedwongen uitsluiting (een fenomeen dat niet bestaat onder anarcho-kapitalisme). Verder als de overheid ook maar één persoon wil toelaten die geen enkele inwoner op zijn gebied wil hebben, hebben we te maken met gedwongen integratie (bestaat ook niet onder anarcho-kapitalisme).
Laten we een paar ‘realistische’ empirische vooronderstellingen toevoegen. Laten we aannemen dat de overheid een privé-persoon is. Hij heeft het hele land in zijn bezit. Over een deel van het land heeft hij onbeperkte rechten over andere delen zijn zijn rechten contractueel beperkt (als verpachter of verhuurder van onroerend goed aan de huurder-inwoners). Hij kan zijn eigendom verkopen en nalaten aan zijn kinderen, en hij kan de totale waarde van zijn eigendom (zijn land) berekenen.
De traditionele monarchie – en de koning – is het historische voorbeeld dat deze wijze van bestuur het dichtst benaderd. Welk beleid zou een koning met betrekking tot immigratie en emigratie hoogstwaarschijnlijk voeren? Omdat hij in het bezit is van de totale kapitaalwaarde van zijn land, zal hij, uitgaande van zijn eigenbelang, waarschijnlijk dat migratiebeleid voeren dat de waarde van zijn land verhoogt. Hij zal waarschijnlijk dat beleid nalaten dat de waarde van zijn koninkrijk vermindert. Wat betreft emigratie, zal de koning willen voorkomen dat zijn productieve onderdanen het land verlaten, en in het bijzonder zijn beste en meest productieve onderdanen. Zo gold van 1782 tot 1824 in Engeland een wet die de emigratie van geschoolde arbeiders verbood. Aan de andere kant zal hij van zijn niet-productieve en destructieve onderdanen afwillen. De verwijdering van deze elementen (criminelen, zwervers, bedelaars, zigeuners) zal de waarde van zijn koninkrijk doen toenemen. Om deze reden stuurde Engeland tienduizenden criminelen naar Noord-Amerika en Australië.
Wat betreft immigratie zal de koning zowel de massa als minder productieve personen buiten willen houden. Als deze laatsten al worden toegelaten, dan is het slechts tijdelijk als seizoensarbeiders, zonder burgerrechten (Duitsland liet na 1880 grote hoeveelheden Polen toe als seizoensarbeiders) en zonder de mogelijkheid om onroerend goed te verwerven. Permanente immigratie staat de koning slechts toe aan mensen met boven gemiddelde of superieure capaciteiten. Dit vermeerdert de kapitaalwaarde van het koninkrijk. Bijvoorbeeld, toen in 1685 het Edict van Nantes werd herroepen werden tienduizenden Hugenoten tot Pruisen toegelaten. Peter de Grootte, Frederick de Grootte en Maria Theresa bevorderden sterk de immigratie van Duitsers naar Pruisen, Rusland, en de oostelijke provincies van Oostenrijk-Hongarije. Hoewel het migratiebeleid van de Koning niet alle gevallen van gedwongen integratie of gedwongen uitsluiting zal kunnen vermijden, komt een dergelijk beleid toch het dichtst in de buurt bij wat privé-eigenaren zouden doen, wanneer zij zouden kunnen beslissen wie toe te laten en wie niet. De Koning zou uiterst selectief te werk gaan en erg bezorgd zijn over de waarde van zijn menselijk kapitaal.
Tot zo ver het geval dat de overheid in privé bezit is. Het migratiebeleid wordt totaal anders wanneer de overheid in publieke handen is. De heerser is niet langer meer in het bezit van het land, maar mag er slechts tijdelijk gebruik van maken. Hij kan het niet verkopen of nalaten aan zijn kinderen. Hij is meer een tijdelijke conciërge, wel de zorg niet het eigendom. Iedereen kan in principe heerser van het land worden.
De democratieën, zoals die na de eerste Wereldoorlog zijn ontstaan zijn een voorbeeld van een overheid in publieke handen. Opnieuw uitgaande van het eigenbelang (maximalisering van monetair en psychisch inkomen: geld en macht), neigen democratische heersers het huidige inkomen te maximaliseren, hetgeen zij privé kunnen genieten, en gaan zij voorbij aan de kapitaalwaarde waar zij niet privé van kunnen genieten. In overeenstemming met het gelijkheidsideaal van de democratie (one man one vote) is ook het migratiebeleid niet-discriminatoir en gebaseerd op gelijkheid.
Wat betreft de emigratie, maakt het de democratische heerser weinig uit of de mensen die het land wensen te verlaten productief of niet-productief zijn, zwervers of genieën. Ieder van hen heeft toch maar één gelijke stem. Het is zelfs goed mogelijk dat de democratische heerser zich meer zorgen maakt over het verlies van een zwerver dan over het verlies van een genie. Het verlies van de laatste vermindert duidelijk de kapitaalwaarde van het land, terwijl het verlies van de eerste de kapitaalwaarde waarschijnlijk verhoogt. Maar zoals we gezien hebben, de democratische heerser is niet zo geïnteresseerd in de kapitaalwaarde. Op de korte termijn is de zwerver die zijn stem uitbrengt voor meer gelijkheidsmaatregelen, de heerser meer waard dan het genie, het slachtoffer van het gelijkheidsideaal, en een mogelijke tegenstemmer. Om dezelfde reden, zullen democratische overheden, anders dan een koning, weinig ondernemen om die mensen te verbannen, die de samenleving tot last zijn (menselijk afval dat de waarde van individuele eigendommen vermindert). Deze negatieve externe effecten – parasieten, junks en criminelen – zijn de meest betrouwbare stemmers.
Wat betreft het immigratie en emigratie beleid, zijn de prikkels – beloning en straf – op een gelijke wijze verstoord, en de resultaten zijn pervers. Voor een democratische overheid maak het weinig uit of genieën of uitvreters, beschaafde of onbeschaafde, productieve of onproductieve personen, wensen te immigreren. Ook maakt het weinig uit of de immigranten zich tijdelijk (voor seizoenswerk) of permanent vestigen. Er is zelfs een lichte voorkeur voor uitvreters en parasieten waar te nemen, omdat die ‘sociale problemen’ veroorzaken en iedere democratische overheid floreert op het bestaan van sociale problemen. Een vruchtbare kruisbestuiving ontstaat: in ruil voor stemmen lanceert de overheid sociale projecten voor de ‘kansarmen’. Het resultaat van dit immigratiebeleid, waarbij op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de kwaliteiten van de immigranten, is gedwongen integratie. Grote hoeveelheden inferieure immigranten worden de locale bevolking opgedwongen. Als de mensen zelf had kunnen beslissen, zouden ze een strenge selectie (discriminatie = onderscheid maken) hebben gemaakt, wie als buurman te accepteren en wie niet. Het beste voorbeeld van de werking van de democratie, zijn de immigratiewetten die in 1965 in de VS zijn aangenomen. Alle tot dan toe bestaande kwaliteitseisen en expliciete voorkeur vóór Europeanen werden vervangen door een politiek van niet-disciminatie(multi-cultureel).
Hoewel zelden opgemerkt, is het immigratiebeleid van een democratie het spiegelbeeld van het beleid dat gevoerd wordt ten aanzien van interne bevolkingsgroepen: ten aanzien van de mate van integratie en afzondering, van het aangaan of juist niet aangaan van persoonlijke verbintenissen, van fysieke afstand of nabijheid. Net als de koning zal, zal een democratische overheid geneigd zijn teveel van het ‘publieke goed’ wegen te produceren. Voor de democratische overheid, anders dan de koning, is het niet genoeg, dat iedereen bij elkaar op bezoek kan komen via overheidswegen en straten. Meer hechtend aan zijn huidige inkomen en status dan aan de kapitaalwaarde van het land, zal de democratische heerser verder willen gaan. Door het aannemen van antidiscriminatiewetten – het is verboden te discrimineren tegen Joden, Negers, homosexuelen, etc. – zal de overheid willen afdwingen dat een ieder toegang heeft tot de eigendommen van ieder ander. Het is dus nauwelijks verrassend dat in dezelfde tijd dat de nieuwe migratiewetten werden aangenomen, die een gedwongen internationale integratie tot doel hadden, de antidiscriminatiewetten (verbod op discriminatie op grond van ras, geslacht, geloof, etc.) werden aangenomen, die een gedwongen nationale integratie tot doel hadden.
CONCLUSIE
De huidige situatie in de VS en West-Europa heeft niets te maken met ‘vrije immigratie’. Het is niets anders dan gedwongen integratie, en gedwongen integratie is de logische uitkomst van het democratische one man one vote systeem. Om van gedwongen integratie af te komen dient de democratisering te worden teruggedraaid en uiteindelijk te worden afgeschaft. In het bijzonder dient de bevoegdheid om mensen toe te laten of te weigeren uit de handen van de centrale overheid te worden genomen en te worden teruggegeven aan de provincies, steden, dorpen en de wijken. Uiteindelijk dient de bevoegdheid te belanden in handen van privé-eigenaren en hun verenigingen. Om dit te bereiken is een proces van decentralisatie en afscheiding (beide ondemocratisch en tegen het meerderheidsprincipe) nodig. Dit betekent dat de vrijheid van vereniging zoals dat voorspruit uit het idee van privé-eigendom weer in ere wordt hersteld. Veel van de sociale conflicten die het gevolg zijn van gedwongen integratie zouden worden vermeden, wanneer steden en dorpen deden wat tot een eeuw geleden heel gewoon was in Europa en de VS: bij de ingang wordt een bord gehangen met daarop de eisen waaraan bezoekers van de stad moeten voldoen (geen werklozen, zwervers, junks, en ook geen Joden, Nazi’s, Amerikanen, etc.). Iedereen die deze regels overschrijdt wordt met een schop onder de kont de stad weer uitgezet. Het probleem van naturalisatie kan het best op de Zwitserse manier worden opgelost. In Zwitserland beslissen plaatselijke volksvertegenwoordigingen omtrent de aanvraag tot Zwitsers burgerschap. De centrale overheid staat hier buiten.
Waar kunnen we op hopen en waar kunnen we reclame voor maken als het meest juiste immigratie beleid, zolang de democratische centrale staat bestaat en zich het recht toemeet, om te bepalen wie het land kan binnenkomen en wie niet, en daarmee voor alle steden en dorpen en wijken in een geografisch gebied min of meer het immigratiebeleid bepaalt? Het beste waar we op kunnen hopen, hoewel dit tegen de natuur van de democratie is, is dat de leiders van het land bij hun beslissingen de lange termijn in de gaten houden en het land zouden behandelen als hun persoonlijk eigendom. Migratie beslissingen worden dan beslissingen als: “Wie laat ik toe op mijn land?” of zelfs “Wie laat ik toe in mijn huis?” Dit betekent een beleid van strikte discriminatie, discriminatie ten aanzien van beroepsvaardigheden, karakter en gelijkwaardige cultuur.
Het betekent ook een strikte scheiding tussen ‘burgers’ (genaturaliseerde immigranten) en mensen met een verblijfsvergunning. De laatsten worden volledig van de sociale voorzieningen uitgesloten. Het betekent dat een burger persoonlijk garant dient te staan zowel voor mensen met verblijfsstatus als voor genaturaliseerde vreemdelingen. Hij dient de schade aan eigendommen veroorzaakt door de immigrant te vergoeden. De immigrant dient ook een arbeidscontract te hebben; en hij dient zeker als hij genaturaliseerd is niet alleen de taal vloeiend te spreken, maar in het algemeen bovengemiddelde intellectuele capaciteiten te hebben en een karakter dat voldoet aan onze normen en waarden. Dit betekent natuurlijk dat vooral Europeanen zouden kunnen immigreren.
Hans-Hermann Hoppe is professor Economie aan de Universiteit van Las Vegas en senior fellow aan het Ludwig von Mises Institute.