Als een indicatie voor de omslag in theorie en praktijk kan men de groeiende waardering voor Friedrich Hayek, de belangrijkste twintigste-eeuwse woordvoerder van het klassieke liberalisme, zien.
Inleiding
Tot de sympathieke trekjes van libertariërs behoort zeker hun geloof in het belang van ideeën. Zij hechten veel waarde aan de ‘battle of ideas’, waarin zij mensen, met kracht van argumenten, proberen te overtuigen van de aantrekkelijkheid van hun, op het principe van de individuele vrijheid gebaseerde, politieke filosofie.
De politieke ontwikkelingen aan het eind van de jaren tachtig gaven libertariërs begrijpelijkerwijs aanleiding te denken belangrijke overwinningen te hebben geboekt op het ideële slagveld. De ineenstorting van socialisme en communisme en de ondergang van allerlei dirigistische regeringen deden hen geloven (of hopen) dat nu de tijd rijp was voor een drastische reductie van de macht van de staat.
Als een indicatie voor de omslag in theorie en praktijk kan men de groeiende waardering voor Friedrich Hayek, de belangrijkste twintigste-eeuwse woordvoerder van het klassieke liberalisme, zien. Deze ‘scourge of socialism’ die, zo schreef het weekblad The Economist naar aanleiding van zijn dood in maart vorig jaar, in de jaren zestig en zeventig ‘a hate-figure for the left’ was, ‘derided by many as wicked, loony, or both’, kreeg in de tweede helft van de jaren tachtig ineens van vele kanten lof toegezwaaid voor zijn levenslange strijd tegen de slavernij die kenmerkend was voor communistische stelsels. ‘How marvellous it is that hè lived to see communism collapse, as hè said it would, with all its con-uption, insanity and injustice laid bare’ (‘In praise of Hayek’, The Economist, 28 maart 1992).
De toegenomen aandacht voor de Brits-Oostenrijkse econoom-filosoof komt tot uiting in een stroom boeken en artikelen over zijn werk, waarbij opvalt dat ook buiten liberale kring voor zijn ideeën belangstelling bestaat. Te wijzen valt op het – prettig leesbare – boek ‘Hayek and the market’ (Londen, 1990) van de sociaal-democraat Jim Tomlinson en op de – aanzienlijk minder toegankelijke – dissertatie van de PvdA-denker De Beus, ‘Markt, democratie onvrijheid. Een politiek-economische studie’ (Zwolle, 1989). In de studie De illusie van de ‘democratische staat’ uit 1982 van de huidige directeur van de Wiardi Beekman Stichting, Paul Kalma, was al eerder de invloed van Hayek in sociaal-democratische kring te bespeuren; personen die weleens een boek van Hayek hebben ingekeken, komen Kalma’s ideeën over de beperkte maakbaarheid van de maatschappij en het geringe sturingsvermogen van de staat ongetwijfeld bekend voor.
Het spreekt evenwel vanzelf dat Hayek vooral bewonderaars heeft in liberale kring. Zo werd in het boek Filosofen van het hedendaags liberalisme (Kampen, 1990) een belangrijke plaats ingeruimd voor een hagiografisch portret van hem en in het eerste nummer van Liberaal Reveil van dit jaar verscheen een uitvoerig artikel over zijn leven, werk en betekenis. Verder kan men vaststellen dat de grote thema’s van Hayek (bijvoorbeeld de waarde van het marktmechanisme, de fatale gevolgen van dirigisme en collectivisme en de nadelen van de verzorgingsstaat) geregeld terugkeren in de essays die de huidige leider van de VVD gepubliceerd heeft (zie mijn artikel ‘Het liberalisme van Frits Bolkestein’ in Filosofie Magazine, november 1992).
Bijzonder sterk was de invloed van Hayek te bespeuren in een geschrift van de Teldersstichting waaraan Bolkestein zijn medewerking heeft verleend, het rapport ‘Liberalisme. Een speurtocht naar de filosofische grondslagen'(1988). De aanbevelingen die een liberale werkgroep in dit werk doet, vertonen, met hun nadruk op het belang van het individuele domein, op non-interventie door anderen, op klassieke grondrechten die ‘negatieve vrijheid’ creëren, op het vrije spel der maatschappelijke krachten, op de ‘rule of law’ en op de wenselijkheid van de transformatie van de verzorgingsstaat tot een waarborgstaat, grote overeenkomsten met de denkbeelden die werden gepropageerd in boeken als The constitution of liberty en Law, legislation and liberty.
Betekent het feit dat in een rapport van het wetenschappelijk bureau van de VVD de theorieën van Hayek als richtlijn worden genomen, dat de aanhangers van het klassieke liberalisme aan een opmars in de Nederlandse politiek bezig zijn? Wijst de groeiende populariteit van de man die samen met Gunnar Myrdal (!) de Nobelprijs voor economie won, op een aanstaande triomftocht van het marktdenken in ons land? In dit artikel zal ik betogen dat het allemaal wel meevalt (of, zo men wil, tegenvalt).
Hayek als criticus
Dat Hayek de laatste tijd betrekkelijk vaak geprezen wordt, dankt hij vooral aan zijn aanhoudende scherpe kritiek op centraal geleide economieën. Het was volgens hem een fatale waangedachte van socialisten en communisten dat een overheid in staat zou zijn de talloze individuele initiatieven, beslissingen en handelingen in een samenleving te overzien en de maatschappij door regelingen van bovenaf in goede banen te leiden. De ondergang van de regimes achter het IJzeren Gordijn wordt doorgaans gezien als het bewijs van het gelijk van de in Oost-Europese landen momenteel erg populaire liberaal.
De kritiek van Hayek strekte zich evenwel ook uit tot de gemengde economie en de verzorgingsstaten die we in West-Europa kennen. Voor hem bestond er geen middenweg tussen de vrije markt enerzijds en een centraal geleide economie anderzijds. Ook regeringen in ‘het vrije Westen’ maken zich continu schuldig aan constructivisme, aan het ingrijpen in maatschappelijke processen op grond van onvolledige kennis van de samenleving en aan de hand van volstrekt arbitraire rechtvaardigheidsbeginselen.
Het idee van herverdelende rechtvaardigheid vond Hayek een gruwel. De staat moest voor een minimum aan sociale zekerheid zorgen en verder de markt de verdeling van inkomens laten bepalen.
‘We ought to have learnt enough’, schreef hij in de slotpassage van Law, legislation and liberty, ‘to avoid destroying our civilization by smothering the spontaneous process of the interaction of the individuals by placing its direction in the hands of any authority. But to avoid this we must shed the illusion that we can deliberately “create the future of mankind”, as the characteristic hubris of a socialist sociologist has recently expressed it. This is the final conclusion of the forty years which I have now devoted to the study of these problems since I became aware of the process of the Abuse and Decline of Reason which has continued throughout that period.’
Het alternatief van Hayek
Aan het einde van The constitution of liberty is een essay opgenomen, waarin Hayek probeert uit te leggen waarom hij geen conservatief genoemd wil worden. Wat hij vooral afwijst in het conservatisme, is dat ‘by its very nature it cannot offer an alternative to the direction in which we are moving’.
Dat alternatief bood hijzelf wel. Tegenover de verordenende orde, de taxis, stelde Hayek de kosmos, de spontane orde. Wat hem als ideaal voor ogen stond, was een rechtsstaat waarin individuen alle vrijheid kregen om uiting te geven aan hun creativiteit.
Tot een chaos zou een dergelijke vrijheid in zijn ogen niet leiden. Hayek heeft vele voorbeelden gegeven van sociale verschijnselen die ordelijk verlopen zonder dat er planning aan te pas is gekomen. Zo is er de menselijke taal. Het hebben van een gemeenschappelijke taal is van groot maatschappelijk belang. Deze taal, met haar ingewikkelde structuur en haar regelmatigheden, is evenwel niet ‘bedacht’ of ‘uitgevonden’, maar langzaam uitgegroeid tot een onmisbaar sociaal instrument.
Een ander voorbeeld dat Hayek opvoert, is dat van het voetpad. Bij het oversteken van een of ander veld hebben mensen de neiging de voetstappen van hun voorgangers te volgen. Zij doen dit omdat hierdoor het lopen gemakkelijker gaat, uit eigenbelang derhalve. Na verloop van tijd ontstaat dan een goed begaanbaar pad dat voor iedereen in de toekomst het wandelen aangenamer maakt. Het ontstaan van zo’n voetpad was al met al niemands opzet, niemands plan dus, maar het gelukkige resultaat van het – egoïstische streven van mensen naar gemak.
De houding van liberalen ten opzichte van de samenleving is door Hayek wel vergeleken met die van een tuinier die een plant kweekt en die, om gunstige voorwaarden te scheppen voor haar groei, zoveel mogelijk moet weten omtrent haar aard en de wij ze waarop zij groeit. De tuinman kan de plant niet maken, niet construeren, maar is slechts in staat de voorwaarden te scheppen waardoor de plant tot wasdom kan komen.
De belangrijkste voorwaarde voor het goed functioneren van een maatschappij is voor Hayek de ‘rule of law’, de heerschappij van een aantal, voor alle burgers gelijke regels. Hij geloofde dat de overheid kan volstaan met het verschaffen van een algemeen wettelijk kader waarin bijvoorbeeld het eigendoms- en contractrecht helder wordt vastgelegd. Binnen die algemene spelregels kan het vrije spel der maatschappelijke krachten zich, niet gestoord door bemoeizuchtige overheidsinstanties, voltrekken. Het centrale idee van het liberalisme, stelde Hayek, ‘is that under the enforcement of universal rules of just conduct, protecting a recognizable private domain of individuals, a spontaneous order of human activities ofmuch greater complexity will form itself than could ever be produced by deliberate arrange-ment, and that in consequence the coercive activities of govemment should be limited to the enforcement of such rules’.
De invloed van Hayek in Nederland
In een interview met Elsevier (4 april 1992) heeft de reeds genoemde De Beus opgemerkt dat Hayeks ideeën over economische vrijheid helemaal stroken met de opvattingen van de VVD op dit terrein. Deze liberale partij zou dan ook uitgebreid geflirt hebben met de kampioen van de vrije markt.
Dit nu is volgens mij een ernstige misvatting. Bijna alle VVD’ ers zullen de kritiek van Hayek delen op totalitaire stelsels zoals we die deze eeuw in Duitsland en de Sovjetunie hebben gezien. Veel Nederlandse liberalen zullen bovendien de waarde beseffen van Hayeks uiteenzettingen over de negatieve kanten van de verzorgingsstaat.
Dit wil echter geenszins zeggen dat in liberale kring in ons land het alternatief dat Hayek schetst, het ideaal van de vrije markt, aantrekkelijk wordt gevonden Wat men niet uit het oog mag verliezen, is hoe ver verwijderd het sociaal-liberalisme dat de VVD vertegenwoordigt, afstaat van het klassieke liberalisme in de traditie van David Hume tot Friedrich Hayek. De Nederlandse liberalen stonden aan de wieg van de verzorgingsstaat en hebben ook bij zijn groei flink geholpen. Het beginsel van sociale rechtvaardigheid wordt in het liberale beginselprogramma, de sociale markteconomie in het Liberaal Manifest verdedigd. Velerlei subsidies, een inkomensbeleid, een landbouwbeleid, een cultuurbeleid, een industriebeleid, ontwikkelingssamenwerking, het zijn allemaal, in klassiek-liberale ogen onverkwikkelijke, zaken die de VVD heeft goedgekeurd.
De meeste VVD’ers vinden ongetwijfeld dat de verzorgingsstaat te ver doorgeschoten is: hij is inmiddels goeddeels onbetaalbaar en oefent op veel maatschappelijke sectoren een verlammende werking uit De morele basis van de verzorgingsstaat (inclusief het principe van de verdelende rechtvaardigheid) wordt echter maar door weinig liberalen in Nederland afgewezen. De sociaal-liberale filosofie van de tegen de sociaal-democratie aanleunende Amerikaanse denker John Rawls lijkt representatiever voor het gedachtengoed van ‘de’ VVD dan het vrije-marktdenken van Hayek cum suis. Het is dan ook geen wonder dat het Hayekiaanse Telders-rapport Liberalisme bij de ‘mainstream’ in de VVD niet in vruchtbare aarde viel, ook al wordt de partij nu geleid door een door het klassiek-liberalisme geïnspireerde filosoof-zakenman die niks van Rawls moet hebben.
De vooralsnog geringe populariteit van de klassiek-liberale denkbeelden tast de haalbaarheid van de plannen van de werkgroep van de Teldersstichting ernstig aan. In haar geschrift valt namelijk te lezen dat de zelfregulerende ordening gepaard dient te gaan met een morele traditie die het (bijna absolute) recht op eigendom in de ogen van de mens tot een vaststaand feit maakt: ‘Anders is de zelfregulerende orde met begerenswaardig.’ Het probleem voor aanhangers van Hayek, die trouwens zelf ook doordrongen was van het belang van tradities, is dat deze bij het klassieke liberalisme passende morele traditie in ons land grotendeels ontbreekt. In Nederland wordt veel minder dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten gehamerd op het belang van het recht van eigendom; de typisch libertarische gedachte dat het heffen van belasting op één lijn gesteld moet worden met het opleggen van dwangarbeid, spreekt Amerikanen veel sterker aan dan Nederlanders.
Het is dan ook niet zo dat de verzorgingsstaat, zoals Hayek heeft gesuggereerd, vooral gegroeid is door allerlei gelobby bij kortzichtige parlementariërs die zo dom waren algemene regels op te offeren ten behoeve van groepsbelangen. Nee, de groei van overheidsinterventie heeft zeker ook te maken gehad met een wijd verbreid gevoel dat de staat het recht en zelfs de plicht heeft welvaart her te verdelen en de zwakkeren op vele gebieden te steunen.
Gezien het geestelijke klimaat in Nederland zal er nog veel werk verricht moeten worden, wil het klassiek-liberale gedachtengoed hier echt populair worden. Hard gewerkt zal vooral moeten worden aan het creëren van een morele traditie waarin bijvoorbeeld eigendomsrechten van groter belang worden geacht dan herverdeling. Zolang die traditie nauwelijks tot ontwikkeling is gekomen, zal Hayek een randfiguur blijven, meer gewaardeerd vanwege zijn kritiek dan vanwege het wenkend perspectief dat hij bood.
Drs. G.A. van der List, politicoloog, is medewerker van de Prof.Mr. B.M. Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD