In december 2002 sprak Alan Greenspan in de New York Economic Club en
In december 2002 sprak Alan Greenspan in de New York Economic Club en klonk voor een tijdje als vanouds:
,,Hoewel de goudstandaard nauwelijks kon worden voorgesteld als de periode van prijsstabiliteit”, gaf hij toe, ,,dat het prijsniveau van 1929 niet veel was veranderd sinds 1800. maar in de twee decennia die volgden op de afschaffing van de goudstandaard in 1933 was de consumentenprijsindex in de Verenigde Staten al bijna verdubbeld. En in de vier decennia daarna vervijfvoudigden de prijzen. Het monetair beleid, omdat het was losgekoppeld van de beperkingen van de binnenlandse goudomzetting, werd toegestaan om een voortdurende overschrijding van de gelduitgifte te bewerkstelligen. Recentelijk werd zelfs door centrale bankiers bevestigd dat fiatgeld onderhevig is aan excessen, na getuige te zijn geweest van meer dan halve eeuw chronische inflatie.”
De heer Greenspan zette daarmee de toon. Hij zou ook hebben kunnen toevoegen, dat het geen enkele centrale bankier in de geschiedenis ooit is gelukt om het tegendeel te bewijzen. Elke fiatmunt die de wereld heeft gekend is altijd onderhevig geweest aan excessen en daaraan uiteindelijk ten onder is gegaan.
Dit onderwerp is echter niet over de heer Greenspan, maar over zijn handel en wandel. Elk beroep komt met zijn eigen gevaren. De bakker brandt zijn vingers en de psychiater moet snel zijn hoofd laten nakijken. Het ‘moreel gevaar’ met betrekking tot bankieren is goed gedocumenteerd en gegeven de macht om geld uit gebakken lucht te creëren zal de centrale bankier altijd over de schreef gaan. Als de ene bankier niet toegeeft aan deze neiging, dan is het wel zijn opvolger.
Er zijn sommige zaken waar succes gevaarlijker is dan mislukking. Het leiden van een centrale bank, evenzo als het beroven ervan, is daar een voorbeeld van. Hoe succesvoller een centrale bankier is, hoe meer mensen geloven dat het papiergeld stabiliteit vertegenwoordigt en hoe gevaarlijker de situatie dan wordt.
De vader van Warren Buffett (van het fonds Berkshire Hathaway) was een Congreslid voor Nebraska en waarschuwde al in 1948 in een toespraak:
,,De papiergeldziekte is een plezierige gewoonte tot dusverre en wordt niet vrijwillig afgeschaft, net als een drugsgebruiker nooit zonder enige moeite van zijn narcotica afstand doet. Ik heb geen bewijzen gevonden, dat ons fiatgeldavontuur uiteindelijk beter zal gedijen dan zulke experimenten in andere landen.”
In alle andere landen en in elk tijdperk was het verhaal hetzelfde. Papiergeld heeft nooit gewerkt, het moreel gevaar was te groot. De centrale bankiers konden zich daar nooit tegen verzetten en als het hen uitkwam, dan vluchtten zij in excessen, d.w.z. men verhoogde de geldhoeveelheid sneller dan de groei in goederen en diensten, die voor dit geld konden worden aangeschaft.
Tegen deze bedroevende geschiedenis van geleide valuta is het voorbeeldige resultaat van goud zelf. het maakt niet uit wiens gezicht op de munt te zien is, noch welke inscriptie het draagt, noch wanneer het geslagen is, een ongeleide gouden munt is vandaag de dag net zo veel waard in goederen en diensten als op de dag, dat het werd geslagen.
Goud wordt op de wereld maar in zeer beperkte hoeveelheden gevonden, zo’n 3,5 deel per miljard. Als god minder krenterig was geweest met het spul, dan zou goud meer voorkomen en minder duur zijn dan nu het geval is. Maar het is precies het feit dat de aarde het goud zo moeizaam oplevert, dat het zo waardevol maakt. Aan de andere kant kan papiergeld worden gedrukt in enorme, zelfs oneindige hoeveelheden. Als de beperkingen van de moderne druktechnieken zijn bereikt, dan hoeven de ontwerpers alleen maar een nul toe te voegen en hebben zij de snelheid van de geldhoeveelheid verhoogd met een factor 10. Tegenwoordig, in de elektronische wereld, hoeft een mens zijn vermogen niet langer te meten in stapels bankbiljetten, want nu is het gewoon ‘informatie’. Een centrale bankier hoeft niet eens de drukpers te gebruiken, hij hoeft alleen maar elektronisch de geregistreerde nullen toe te voegen met de snelheid van het licht. Met het oog op het gemak waarop papiergeld wordt gecreëerd is het dan een wonder, dat het oude papiergeld zijn waarde verliest?
Maar voor een zekere periode scheen het licht op de heer Greenspan. Daar stond hij, het middelpunt van de wereldeconomie, net zoals Mozes voor de Rode Zee. Hij geloofde, dat hij het beloofde land van geleide valuta had gevonden, want zijn papieren dollars groeiden in waarde vis-a-vis goud twee decennia lang, terwijl men zou denken dat deze in waarde zouden dalen.
De heer Greenspan verklaarde hoe deze exodus tot stand kwam:
,,Helaas, de kwalijke gevolgen van de excessieve geldgroei ten aanzien van de financiële stabiliteit en de economische kracht zorgden voor een terugslag. De centrale banken werden eindelijk gedwongen om hun uitbundige geldbeleid in te dammen, zelfs ten koste van een aanzienlijke tijdelijk economische verstoring. In 1979 werd de noodzaak tot drastische maatregelen pijnlijk duidelijk in de Verenigde Staten. De Federal Resere, onder leiding van Paul Volcker en met de steun van zowel de Carter als Reagan regeringen, vertraagde de groei van het geld dramatisch. In het begin verviel de economie in een recessie en de inflatie nam af.
Nog belangrijker wanneer de economische activiteiten herstel laten zien, werd de vooruitgang in de afname van inflatie grotendeels behouden. Tegen het eind van de jaren 80 was het inflatoire klimaat dramatisch veranderd. De geschiedenis van de afgelopen 20 jaar blijkt de observatie te steunen dat, hoewel de druk om fiatgeld uit te geven chronisch is, een goed monetair beleid de inflatiekrachten kan beheersen.”
Tot recentelijk werd het genie van de heer Greenspan universeel onderschreven. Het centraal bankieren leek eindelijk op een groot succes. Maar toen barstte de zeepbel. Mensen vroegen zich af wat voor soort centrale bank dit soort domme dingen doet.
,,Historische bewijzen suggereren daarentegen, dat het toestaan van een financiële zeepbel de grootste fout is die een centrale bank kan maken”, schreven Andrew Smithers en Stephen Wright in “Valuing Wall Street”, in 2000. “Over de afgelopen vijf jaar of zoals de Federal Reserve het willens en wetens heeft toegestaan om de grootste financiële zeepbel van de 20e eeuw te hebben laten ontwikkelen.”
Toen de aandelenmarkt in elkaar stortte, leek het beleid van de heer Greenspan minder voorzichtig. Gedurende zijn beleidsperiode in de Federal Reserve was de monetaire basis verdrievoudigd in een tijd waarin het Bruto Binnenlands Product maar met 50% steeg. Meer nieuw geld werd gecreëerd dan onder alle voorgaande Federal Reserve voorzitters; zo’n $6.250 voor elke nieuwe ounce goud, dat werd gevonden. Al dit gecreëerde nieuwe geld had geen waarde want het had geen werkelijke bronnen achter zich staan. Het werd wel geaccepteerd door winkeliers en anderen alsof het het echte geld betrof, maar het vertegenwoordigde geen enkele vergroting van rijkdom. De winkelier dacht dat hij meer ‘geld’ had, maar eigenlijk was er geen enkele waarde aanwezig om dit te ondersteunen.
Het nieuwe geld dat werd uitgegeven was licht in waarde maar zwaar aan gevolgen. Het hielp om de massa hun eigen moreel gevaar te creëren, want men hoefde niet meer te sparen omdat de centrale bank van Greenspan altijd geld beschikbaar maakte tegen steeds aantrekkelijkere rentes. Tevens misleidde het leveranciers om te geloven dat de vraag hoger was dan in werkelijkheid het geval. De consumenten kochten meer, daar was geen twijfel over, maar hoe lang kon dit nog doorgaan, zeker als men meer uitgaf dan men verdiende.
Buitenlanders werden vanuit Amerika aangemoedigd door wat een bijna onbeperkte koopzucht leek, om nieuwe fabrieken te bouwen op een ongekende schaal, en verkochten daarmee hun producten aan de Amerikanen, waarna men de winsten weer herinvesteerde in meer productiecapaciteit thuis of in meer bezittingen in de VS. Tegen het einde van 2002 waren de Amerikaanse producenten nog steeds in een 30-jarige neergang en buitenlanders bezaten bijna 20% van de Amerikaanse beurs, 42% van de staatsobligaties en een totaal dollarbezit van $9000 miljard.
De consequenties van dit moreel gevaar worden nu pas gevoeld. De consument zit meer in de schuld als ooit tevoren en schijnt meer krediet nodig te hebben om alleen al in dezelfde positie te blijven. Zowel de staats- als federale regeringen zijn van een matig begrotingsoverschot naar een enorm tekort gegaan. Waar moet al het geld vandaan komen? De Amerikanen hebben zeer weinig spaargeld, dus het zal moeten worden ingevoerd vanuit het buitenland. maar de begroting heeft al een tekort van $450 miljard per jaar. Stephen Roach gaat er van uit dat de nieuwe kapitaalvraag het tekort omhoog stuwt naar $600 miljard per jaar, of zo’n $2,5 miljard per werkdag. Buitenlanders mogen nog wel bereid zijn om de nieuwe Amerikaanse spendeerdrift te financieren, maar met een dalende dollar wordt dat steeds moeilijker.
Bill Bonner is een publicist en econoom van de Oostenrijkse School voor Economie.
Vertaling door Albert Spits