Een tiran als vijand van vrede verklaren is in strijd met de huidige psyche van de westerse massa, het is echter veiliger en ook letterlijk goedkoper om tegen een democratische president ten strijde te trekken.
Het debat over een mogelijke oorlog tegen Saddam Hussein is een onbeheersbare veldtocht geworden. Het overtreft alle bestaande fantasieën, nachtmerries en doemscenario’s, en begint op een wedstrijd te lijken. Hier zijn de winnaars van het debat: zij die het hardst roepen dat Bush een cowboy is, zij die het bloemrijkst vertellen dat de wereld aan de rand van de afgrond verkeert, of zij die het vlotst vertellen hoe Irak vreedzaam en zonder bloedvergieten gepacificeerd kan worden. En Saddam zelf? Saddam had nooit gedacht dat hij op zoveel sympathie mocht rekenen. Hij verkneukelt zich bij het aanzien van meer dan zeven miljoen demonstranten die niet zijn foto’s of vlag, maar die van een democratisch gekozen president bespotten.
Zelfs Tariq Aziz, zijn gedachteloze, trouwe uitvoerder, mocht van de katholieke pastoor ter communie gaan voor de vrede, terwijl elders in Bagdad een opgewonden imam een zwaard trok waarmee hij ‘de joden’ het hoofd wilde afhakken. Het gehersenspoelde, in een roes verkerende publiek met een bijna instinctieve moordzucht, rook bloed en jood. Walgelijk. Walgelijk.
Ooit, langgeleden, stond ik op een plein in een Iraanse stad briefkaarten uit te delen. Daarop stond, voorzover ik mij kan herinneren: ‘Aan zijne excellentie Saddam Hussein, president van de republiek van Irak, wij verzoeken u af te zien van buitenrechtelijke executies van linkse officieren en intellectuelen’. Weinig mensen namen een briefkaart van mij aan, en nog minder hebben er een gepost. Op datzelfde plein kwamen, jaren later, regelmatig mensen bijeen om de vlaggen van de VS en Israël te verbranden. Toen de Koerdische stad Halabja door chemische bommen werd getroffen, kwamen noch in de wereld, noch in Bagdad noch op dat Iraanse plein massa’s bijeen om de zielen van duizenden, onschuldige Koerdische burgers te herdenken. En de katholieke, vredelievende Italiaanse pastoors staken nog geen halve kaars aan voor die slachtoffers.
Ook toen Koeweit werd bezet, bleven de massaprotesten uit. In Koeweit hadden verkrachtingen, plunderingen en executies plaats. Ach, die arme donders, die Koeweiti’s! Ze ruiken toch allemaal naar olie. Geen bloed dus voor olie! En toen Saddam, ná de Golfoorlog, de opstandelingen in het openbaar liet executeren, kwamen de pacifisten, communisten, dominees en pastoors niet bijeen om de massa te mobiliseren en te protesteren tegen deze schending van het internationale recht, tegen deze grove en massale mensenrechtenschendingen in Irak. Er viel geen massa te bekennen.
Dit zijn pijnlijke herinneringen die de aanvoerders van de massa niet zichzelf noch hun volgelingen willen voorhouden. We kunnen nog veel meer voorbeelden noemen. We kunnen zelfs teruggaan tot de jaren dertig. Waarom demonstreerden mensen niet, althans niet massaal, tegen een tiran die de wereld onveilig maakte? Waarom heeft die vredelievende westerse massa later niet gedemonstreerd tegen Brezjnevs rechtbanken, waar grote dichters als Brodski werden veroordeeld? Zij demonstreerde wel tegen de plaatsing van kruisraketten maar niet tegen het sovjet-totalitarisme, dat een reële bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid was. Deze demonstranten lieten dus Praag, Moskou, Kabul, Teheran en nu Bagdad in de steek door de VREDE te verdedigen. De vrede kwam in de genoemde situaties de totalitaire leiders goed van pas.
Halverwege de jaren tachtig zag ik een compleet sovjetjournaal over de vredesdemonstraties in het westen. De sovjet-nieuwslezer stelde dat de dag waarop de progressieve mensheid verenigd zal worden, nadert. Wie was de progressieve mensheid? Ze bestond uit: de socialistische landen, het proletariaat, de revolutionaire leiders (denk aan Castro, Gaddafi, Saddam, Khomeiny, Arafat en Assad) en de westerse vredesbeweging. De progressieve mensheid zou natuurlijk onder leiding van de Sovjet-Unie komen te staan. De vredesbeweging werd echter niet door de Sovjet-Unie geleid, maar was, in sovjet-ogen, juist de vijand van de vijand van de Sovjet-Unie: de vrije wereld met daarin de VS.
Vorige week zaterdag vroeg ik me telkens af wat de motieven zijn van deze vredesdemonstranten. Zij kunnen mij niet wijsmaken dat ze om de Iraakse burgers bezorgd zijn. Was dit het geval, dan hadden ze Saddam Hussein onder vuur genomen door te scanderen. stop Saddam, stop de oorlog. Ze hadden, zoals velen in het Midden-Oosten, het aftreden van Saddam moeten eisen. Ze hadden Saddam moeten uitbuiten en roepen: “je tijd is om.” Saddam is immers de oorzaak en de oplossing van het probleem. Demonstreren tegen een tiran is riskant, want gesteld dat de tiran niet luistert, is het publiek dan bereid de tiran daartoe te dwingen? En als de tiran oorlog verklaart aan de demonstranten?
Oorlog is een onvoorspelbare strijd met de daarbijbehorende risico’s en tragediën. Misschien demonstreerde onze vredelievende massa voor een status quo, een eigen vreedzaam bestaan. Ja, wellicht zelfs voor het veiligstellen van de eigen economische voorspoed. Inderdaad, het is vreselijk: onze demonstranten kwamen op voor zichzelf en waren solidair met zichzelf. Een rechtvaardige oorlog is een ultimum remedium. Tot het voeren van oorlog en het sluiten van vrede moet niet door de massa op straat besloten worden. Alleen het lot van tirannen kan op straat door de menigte bepaald, besloten en beslecht worden.
Een tiran als vijand van vrede verklaren is in strijd met de huidige psyche van de westerse massa, het is echter veiliger en ook letterlijk goedkoper om tegen een democratische president ten strijde te trekken. Dit komt omdat een tiran gewelddadig en meedogenloos reageert op kritiek, terwijl een democratisch gekozen president hoffelijk en beschaafd repliceert: “Met alle respect, ik verschil van mening met degenen die Saddam niet als een bedreiging zien.”
Dit artikel verscheen op 22 febr 2003 in het NRC.