Velen vragen zich af waarom de VS hun pijlen precies op Irak richten. Daarvoor bestaan goede redenen.
Een oorlog tegen Irak kadert niet in de internationale ‘oorlog tegen het terrorisme’ die George W. Bush na 11 september aankondigde. Maar dat maakt het conflict niet minder belangrijk. Van Irak blijft een reële bedreiging voor de regio uitgaan. Bovendien kan een oorlog een einde maken aan één van bloedigste terreurregimes van de laatste decennia.
Bagdad, 22 juli 1979. De nieuwe president laat een tegenstander op een partijbijeenkomst een complot opbiechten. Hij noemt 54 aanwezigen. Eén voor één worden zij afgevoerd. Saddam laat hen executeren … door de ‘trouwe’ kaderleden.
Nu de internationale gemeenschap beslist over oorlog, helpt dit verhaal om de echte inzet van het conflict voor ogen te houden: een regimewissel in Irak. Velen vragen zich af waarom de VS hun pijlen precies op Irak richten. Daarvoor bestaan goede redenen. Het regime van Saddam is niet de enige wrede dictatuur, maar onderscheidt zich in afschuwelijke zin. Saddam heerst door een permanente en wijd verspreide terreur. In Irak is alleen angst gelijk verdeeld. In de voorbije kwarteeuw zijn 200.000 Irakezen verdwenen. Honderdduizenden waren slachtoffer van willekeurige arrestaties en foltering. Saddams macht stoelt op de steun van enkele Soennitische stammen waarmee hij de meerderheid van Sjiieten en Koerden onderdrukt. Daarbij deinst hij voor niets terug: militaire acties, slachtpartijen, deportaties, chemische wapens … Elke dag die Saddam aanblijft, maakt slachtoffers.
Bovendien blijft Irak een bedreiging voor de vrede. Saddams ambities beperken zich niet tot Irak. Hij droomt ervan de leider van de Arabische wereld te worden en Jeruzalem te ‘bevrijden’. Zijn aanvallen tegen Iran (1980) en Koeweit (1990) en zijn nieuwe aanvalsplannen tegen dat land uit 1994 bewezen dat dit meer zijn dan dromen. Wie denkt dat het Irakese leger niets meer voorstelt, moet weten dat Saddam in 2000 troepen naar Syrië stuurde om druk te zetten op Israël.
Ook vandaag gaat er van Irak een reële dreiging uit. Ten eerste heeft Saddam zijn buitenlandse aspiraties niet opgegeven maar uitgesteld. De Golfoorlog heeft hem geleerd dat hij een rechtstreekse confrontatie met het Westen niet aankan. Twaalf jaar klampt hij zich vast aan de macht en wacht en hoopt tot de internationale gemeenschap de andere kant uitkijkt. Het minste teken van zwakte buit hij uit.
Ten tweede blijft Irak een conventionele militaire macht. Zonder Westerse hulp, zijn noch de Koerden, noch Jordanië en Koeweit, en misschien de Saoedi’s geen partij voor Irak. Dit noodzaakt de VS om een grote aanwezigheid in de regio te houden, waarvoor ze een prijs betalen in de Arabische publieke opinie. Zonder de VN-sancties kan Bagdad op korte tijd zijn militaire macht sterk opdrijven.
Ten derde zijn er de massavernietigingswapens. De terugkeer van de wapeninspecteurs naar Irak ingevolge Resolutie 1441 heeft hierover een misverstand doen ontstaan. De inspecteurs zijn niet in Irak om na te gaan of Irak massavernietigingswapens heeft, noch om dat te bewijzen. Ze zijn er om Irak de kans te geven om te ontwapenen en de herbewapening af te remmen. Het staat buiten twijfel dat Irak biologische en chemische wapens heeft. Door de inspecties van 1991 tot 1998 bleek dat Saddam meer dergelijke wapens had dan gedacht. Zolang de inspecties duurden, heeft Bagdad geprobeerd om wapens, programma’s en kennis te verbergen. Alleen al het arsenaal waarvan men in 1998 het bestaan kende en waarvan nu geen spoor is te vinden, is onrustwekkend. Irak levert geen bewijs dat deze wapens zijn vernietigd. Het is naïef te verwachten dat de inspecteurs, nu Bagdad vier jaar had om alles te verbergen, iets zullen vinden. Erger nog is dat Irak de kennis heeft om, eenmaal de controles beëindigd, nieuwe wapens te maken. Volgens de Duitse inlichtingendienst werkt Irak zeker sinds 2001 aan een atoombom. Die zou ten vroegste in 2004 klaar zijn.
Dit rampscenario biedt één verklaring waarom de VS niet talmen. Maar er is meer. De Amerikaanse houding steunt op de vaststelling dat de politiek van indijking is mislukt. Het sanctie- en inspectieregime van 1991 ging uit van de verkeerde veronderstelling: Saddam overleeft de nederlaag in Koeweit niet. De blijvende confrontaties rond de wapeninspecties, de Koerden en de Sjiieten dwongen de internationale gemeenschap om de sancties te verlengen en meermaals militair in te grijpen. Intussen verstevigde Saddam zijn greep op Irak en wist hij de internationale solidariteit te ondergraven. Het kat-en-muis-spel tussen de VS en Irak draaide uit op een onvervalste ‘Tom en Jerry’.
De economische sancties illustreren dit. Saddam greep de voedselrantsoenering aan om opstandige bevolkingsgroepen door honger te verslaan en zijn controle over het land te verstevigen. Met beelden van hongerende Sjiietische kinderen – die nota bene door Saddam alle hulp werden ontzegd – stelde hij de sancties in een kwaad daglicht. De olie-voor-voedsel-resolutie van 1998 die toeliet olie te verkopen voor voedsel en geneesmiddelen was daarvan het gevolg. Terwijl Irak nooit de toegelaten voorraden opnam, sprak men in Jordaanse apotheken niet over generische geneesmiddelen, maar over Irakese geneesmiddelen. Met de winst van de gigantische smokkel kon Saddam zijn macht heropbouwen. Landen – ook Europese – die een oogje dichtknepen of een steuntje gaven kregen mooie contracten toegespeeld.
Vroeg of laat zal de internationale bereidheid om Saddam in te dijken verdwijnen. 11 September heeft het de VS onmogelijk gemaakt om de handdoek in de ring te gooien. Het heeft Bush de politieke ruimte gegeven om de puinhopen van zijn voorgangers op te ruimen en een einde te maken aan het tijdperk Saddam. Oorlog moet het allerlaatste middel zijn. Of die er komt hangt niet af van de wapeninspecteurs, noch van opportunistische ‘bondgenoten’ die grof geld verdienen aan Irak. Door hun houding hebben zij de indijkingpolitiek doen mislukken en elk alternatief voor oorlog gekelderd. En nu de VS vastbesloten lijken, zullen ze toegeven. Alleen een mirakel, de val van Saddam, kan de oorlog nog verijdelen. Of dat er alsnog komt, hangt nu alleen nog af van de eensgezindheid waarmee de wereld zegt: ‘het spel is uit’.
Professor R. Lesaffer is verbonden aan de Rechtenfaculteiten van Tilburg en Leuven en doceert tevens aan het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie van de Belgische Krijgsmacht.