In de voorbij maanden verschenen tal van boeken over de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon in de Verenigde Staten.
In de voorbij maanden verschenen tal van boeken over de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon in de Verenigde Staten. Ze behandelen de daders, de feiten en de gevolgen van deze terroristische aanslagen. Maar zelden stellen ze zich de vraag hoe het zover is kunnen komen. Waarom een groep fanatieke moslims tot een dergelijke daad zijn overgegaan. En vooral, welke historische achtergronden bij die aanslagen een rol hebben gespeeld. In zijn boek Wat is er misgegaan? stelt Bernard Lewis, emeritus hoogleraar aan de Princeton University, de vraag die velen zich sinds de aanslagen 11 september 2001 bezighoudt maar die ze in het Westen niet hardop durven te stellen. Wat is er misgegaan met de islam? Lewis maakt duidelijk dat deze politiek incorrecte vraag in de wereld van de islam zelf niet ongebruikelijk is, en door de Arabieren, Turken en moslims regelmatig wordt gesteld.
Hoe kon het gebeuren dat een hoogontwikkelde cultuur die veel inheemse invloeden opnam en een belangrijk doorgeefluik vormde voor de westerse cultuur haar superioriteit en dominantie kwijtraakte? Tijdens de middeleeuwen was Europa minder ontwikkeld dan de islamitische wereld. De Arabieren zorgden voor culturele impulsen zoals de introductie van cijfertekens en de herontdekking van vroegere ideeën. Op cultureel en wetenschappelijk vlak stond de islam toen ver voor op Europa. Maar de reformatie en de renaissance zorgden voor een ommekeer die totaal voorbij ging aan de islamitische wereld. Westerse uitvindingen zoals beter uitgeruste boten, navigatiesystemen en wapens stelden Europa in staat om nieuwe landen en continenten te ontdekken en het christendom verder te verspreiden. Nieuwe kennis en producten ontwikkelden zich vanaf dan vooral in Europa: vuurwapens, kanonnen, musketten, telescopen, stoelen, klokken en brillen. Het leidde tot een schokkend nieuw inzicht in de islamwereld, nl. dat je iets kon leren van een tot die tijd geminachte ongelovige.
Hoezeer de islam in zichzelf gekeerd bleef blijkt uit het feit dat oosterse talen wel intensief gestudeerd werden aan Europese universiteiten maar dat westerse talen ginds vrijwel onbekend bleven. Europa kende ook sinds lang het systeem van ambassadeurs en consulaten, moslimstaten niet. Pas vanaf de 18de eeuw begonnen ze zelf mensen naar het Westen te sturen om te leren en verslag te doen van alles dat bruikbaar was voor hun moslimstaten. In feite was het Westen voor oosterlingen veel raadselachtiger dan omgekeerd. Maar er is ook een andere reden waarom westerlingen actief waren in het Oosten en moslims niet in Europa. Het had te maken met religieuze tolerantie. Andersdenkenden mochten in moslimstaten hun eigen religie beleven, eigen onderwijs en sociale organisaties opzetten, en zelfs hun eigen wetten volgen voor zover ze niet indruisten met de wetten van het rijk. Dit in tegenstelling tot Europa waar moslimgemeenschappen na de Reconquista verdreven werden, en contacten en bekeringen niet werden toegestaan. De principes van religieuze verdraagzaamheid vonden pas in de 19de eeuw ingang in onze contreien.
Tot de 19de eeuw hielden de islamitische staten ook vast aan de sjari’a, de heilige wet van de islam. De behoeften die de commerciële en andere contacten met Europa met zich meebrachten leidde tot invoering van nieuwe wetten, moderne scholing en informatieverstrekking via kranten. Deze evolutie versnelde door de ineenstorting van het Ottomaanse rijk. “In 1920 leek de overwinning van Europa over de islamitische wereld compleet. Slechts in Afghanistan, in de binnenlanden van het Arabisch Schiereiland en op enkele andere vrijwel onbereikbare en onaantrekkelijke plekken konden onafhankelijke moslimleiders op de oude wijze doorgaan. Elders heersten nieuwe regeringen en nieuwe gebruiken, geïntroduceerd door of geïmiteerd uit Europa”, stelt de auteur. De nieuwe regimes werden evenwel gewantrouwd en de westerse ideeën voedden de drang naar politieke vrijheid, nationale soevereiniteit en onafhankelijkheid.
Lewis ontleedt vooral de sociale en culturele obstakels die een modernisering van de islam belemmeren. Volgens de islamitische tradities hadden ongelovigen, slaven en vrouwen minder rechten dan de moslimmannen. Slaven konden worden vrijgelaten (de slavernij werd later verboden, alhoewel dat in Jemen en Saoedi-Arabië pas gebeurde in 1962), en ongelovigen konden zich bekeren, maar vooral vrouwen blijven tot op heden in een inferieure positie. De grote uitzondering in de islamwereld vormt Turkije waar vrouwen onder Kemal Atatürk gelijke rechten kregen toegekend. Maar ook daar krijgen fundamentalisten, die vrouwenemancipatie als een verraad vinden aan de ware islamitische waarden, steeds meer gehoor. Turkije is als gelaïciseerde staat sowieso een buitenbeentje in islamwereld. Paradoxaal staat het de ontplooiing daar van een volwaardige democratie in de weg.
Het essentiële verschil tussen de westerse en islamwereld is het principe van de scheding van kerk en staat. Die scheiding werd in Europa bevochten en staat vandaag buitendiscussie. Maar in de islam bestaat er geen verschil tussen kerkelijke wetten en wetten van de staat. Er is maar één wet, de sjari’a en die regels zowel burgerlijke, commerciële, strafrechterlijke als ‘godsdienstige’ zaken. De enige Heilige Wet van God kan niet worden veranderd, alleen uitgebreid en geïnterpreteerd. Juist dit feit betekent een ernstige rem op emancipatorische bewegingen. Natuurlijk zijn er in de loop van de 19de en 20ste eeuw wetten naar ‘westers model’ gekomen, maar juist die staan nu, onder impuls van fundamentalisten onder druk.
Lewis ziet in de afwijzing van het concept van de scheiding van Kerk en Staat, de beperkte vrijheid van meningsuiting en de ontkenning van de gelijkwaardige positie van de vrouw in de moslimsamenlevingen de redenen voor het achterop blijven van de islamwereld. Moslims stellen met ongerustheid vast dat de dominantie van het Westen een feit is. Zowel inzake economische ontwikkeling, werkgelegenheid, alfabetisme, onderwijs, wetenschappelijke prestaties, politieke vrijheid en respect voor mensenrechten hinken ze achterop. Waarop ze zich de vraag stellen: wie heeft ons dit aangedaan? Daarbij gaven ze steevast de schuld aan anderen: de vroegere koloniale mogenheden, de joden (Israël) en de westerlingen (en vooral de Verenigde Staten). In zijn betoog komt de auteur tot de conclusie dat de moslimwereld de gevangene van haar eigen geschiedenis zal blijven, zolang de neiging van islamitische regimes blijft bestaan om de zondebok elders, in het buitenland, te zoeken, en ze niet bereid zijn zelfkritisch te onderzoeken ‘wat er is misgegaan’. Die zelfkritiek zou allicht leiden naar hun godsdienst en de voorrang die ze geven aan ‘geestelijke leiders’ boven de seculariteit. Fundamentalisten streven echter naar het tegendeel en wijten het falen van de islamitische staten aan een te grote toegefelijkheid voor andere denkbeelden. Zij willen terug naar vroeger, naar de letterlijke interpretatie van de Heilige Wet.
Hervormers, reformisten en ‘verlichte’ geesten in de islamwereld voeren een moeilijke, maar noodzakelijke strijd. Het is wezen een liberale strijd. Want de ware oorzaken voor achterstand van de meeste islamitische landen ligt in het gebrek aan vrijheid van meningsuiting, het gebrek aan vrijheid van onderzoek (onafhankelijk onderzoek en wetenschap worden gereduceerd tot de verering van een specifieke kennis die in overeenstemming moet zijn met de heilige geschriften), het gebrek aan vrijheid om economische initiatieven te mogen nemen (de economie is er vaak in handen van de overheid en zwicht onder corruptie), het gebrek aan vrijheid voor vrouwen (die nochtans de helft van het potentiële talent vormen) en het gebrek aan inspraak voor de burgers.
Het boek van Lewis maakt duidelijk hoe moeilijk het is (en zal zijn) om fundamentele problemen waarmee tal van islamstaten worstelen, op te lossen. Enige hoop zou kunnen komen van moderne communicatiemiddelen zoals televisie, satelliet en het internet die een nieuwe openheid kunnen veroorzaken en op die manier moderne impulsen kunnen geven in die gesloten gemeenschappen. Daartegenover staat dat het onderwijs quasi volledig in handen is van de overheden en vaak sterk godsdienstig geïnspireerd is. “Als ze hun bitterheid en slachtofferrol kunnen afleggen, hun conflicten kunnen oplossen en hun talenten, energie en mogelijkheden kunnen samenballen tot een gezamenlijke creatieve inspanning, dan kunnen ze ook nu van het Midden-Oosten wederom een belangrijk centrum van beschaving maken, net als in de oudheid en in de Middeleeuwen. Vooralsnog is de keuze aan hen”, zo besluit Lewis die dit boek schreef voor de aanslagen van 11 september. Het is sindsdien nog een stuk moeilijker geworden.
Bernard Lewis, Wat is er misgegaan?, Arbeiderspers, 2002
Recensie: Dirk Verhofstadt. Deze recensie verscheen op de website van de onafhankelijke liberale denktank Liberales. Ze verspreiden wekelijks een gratis electronische nieuwsbrief met columns, essays, interviews, boekbesprekingen en filmtips. Gratis inschrijven kan op www.liberales.be