Van gemeenschap naar staat

Sinds het ontstaan van de wetenschap en filosofie is al geprobeerd om een theorie voor het ontstaan van de staat te ontwikkelen. Tot voor kort hield dit eigenlijk vooral een rationalisatie van de bestaande orde in maar met het beschikbaar komen van grote hoeveelheden archeologische en antropologische gegevens lijkt het nu mogelijk om een stap verder te zetten.

Een veel gebruikte definitie van de staat is dat zij het geweldsmonopolie bezit. Burgers is het vaak wel toegestaan om wapens te bezitten maar aan het gebruik daarvan zijn scherpe limieten gesteld. Passen we deze definitie strikt toe dan zien we dat al in de vroege prehistorie er ‘staatjes’ of beter gemeenschappen bestonden; kleine groepen mensen die op basis van onderlinge solidariteit de natuurlijke en menselijke dreigingen het hoofd moesten bieden. In die tijd voor de ontwikkeling van de landbouw was de gemiddelde groepsgrootte volgens de antropoloog Robert Carneiro ongeveer veertig mensen. Op basis van een ruwe schatting van de wereldbevolking in 10.000 v.Chr. van vijf tot tien miljoen mensen was er dus sprake van 125.000 tot 250.000 gemeenschappen verspreid over alle continenten. Na 10.000 v.Chr. verbetert het klimaat en wordt de landbouw ontwikkeld. Hierdoor nemen zowel de totale bevolking als de gemiddelde groepsgrootte toe. In 1000 v.Chr. is de bevolking toegenomen tot tachtig miljoen en de groepsgrootte tot honderd mensen. Omdat 25% van de mensheid al in echte staten woont zijn er dan nog 600.000 gemeenschappen. Na 1000 v.Chr. wordt de invloed van de staat door de introductie van nieuwe technieken zoals ijzerbewerking nog veel groter en neemt het aantal gemeenschappen snel af.

De cruciale vraag is wat het mechanisme achter deze ontwikkeling naar grotere staten is. Een argument zegt handel; de technologische ontwikkeling stimuleert de economische groei waardoor meer mensen met elkaar moeten gaan samenwerken zodat het algemene belang ook hun eigenbelang wordt. Om er dan voor te zorgen dat iedereen dit ‘begrijpt’ wordt de staat opgericht en door de tijd heen groeien de staten omdat de economische groei dit noodzakelijk maakt. Helaas berust dit beeld niet op de werkelijkheid. We zagen al dat de groepsgrootte van de gemeenschap beperkt bleef tot ongeveer honderd mensen. De reden hiervoor is dat de menselijke hersencapaciteit een limiet stelt aan de hoeveelheid mensen waarin je dagelijks op een normale manier mee om kunt gaan. Vergelijkend onderzoek bij verschillende zoogdieren heeft aangetoond dat er een sterk verband is tussen de grootte van de neocortex en de maximale groepsgrootte. Bij mensen is de maximale groepsgrootte volgens dit onderzoek ongeveer 150 individuen. Grotere groepen zijn alleen mogelijk door cultuur: symbolen en rituelen die de uiting van de geschreven en ongeschreven regels van de groep zijn. Het verschil tussen de gemeenschap en de staat zouden we dan ook moeten begrijpen als het verschil tussen door onderling contact bijeengehouden groepen en door cultuur bijeengehouden groepen.

Antropologisch en archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat gemeenschappen nooit vrijwillig hun onafhankelijkheid opgeven. Als een gemeenschap in de buurt van de 150 leden komt nemen de ruzies en spanningen snel toe zodat uiteindelijk de gemeenschap in verschillende facties uiteenvalt die op andere plekken gaan wonen. Ook de contacten tussen de gemeenschappen onderling zijn verre van vriendelijk. Volgens Lawrence Keeley waren 95% van de oorspronkelijke Indiaanse stammen in oorlog met elkaar waarbij gemiddeld 0,5 % van de bevolking per jaar aan oorlogshandelingen overleed (voor Nederland zou dit 80.000 doden per jaar betekenen). Een gemeenschap die verloren had kon alleen maar proberen te vluchten naar een nieuw gebied of individuen konden proberen zich aan te sluiten bij een andere gemeenschap. Samenwerken deden de stammen alleen om een andere stam aan te pakken. Het is ook niet verbazingwekkend dat deze stammen zo oorlogszuchtig zijn want voor het instandhouden van een genetisch gezonde menselijke populatie zijn vijfhonderd mensen nodig. Een gemeenschap komt dus driehondervijftig mensen tekort en moet dit genetische tekort van buiten aanvullen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste conflicten tussen stammen over vrouwenroof gaan.

Geblokkerde uitgangen

De vraag is nu hoe staten konden ontstaan als de gemeenschap niet in staat was om zich op een vreedzame manier tot staat te ontwikkelen. Een simpele maar zeer doeltreffende theorie werd ontwikkeld door de al genoemde Robert Carneiro. De instabiliteit van de gemeenschappen en de bevolkingsgroei zorgt ervoor dat de gemeenschappen zich splitsen en zich over het aardoppervlak verspreiden. Dit proces kan niet eindeloos doorgaan omdat het aardoppervlak eindig is. Verdere bevolkingsgroei zorgt er dan voor dat de dichtheid van gemeenschappen toeneemt waardoor de kans op conflicten tussen de gemeenschappen ook toeneemt. Door de grotere dichtheid is het moeilijker voor verslagen gemeenschappen om te vluchten en de kans bestaat dus dat zij de slaven van de overwinnende gemeenschap worden. Bovendien is het door de toename van het aantal conflicten voordelig geworden om een grotere groep en dus een groter leger te hebben. Gekoppeld aan de angst om als kleinere groep tot slaaf gemaakt te worden maakt dat individuen de komst van de staat accepteren omdat het in hun voordeel is. Zij accepteren dan de ontwikkeling van een cultuur door de leiders van de groep die het mogelijk maakt om meer dan honderdvijftig mensen in een groep te integreren en waardoor hun individuele vrijheid beperkt wordt.

Het is interessant om te zien dat staatsvorming voor het eerst plaatsvind in afgelegen gebieden zoals de bergen van Peru, de afgelegen valleien in Mexico en de smalle rivierstroken van Egypte, Irak, China en Pakistan. Immers, een kleiner geografisch gebied zal eerder zijn opgevuld met gemeenschappen dan een enorme vlakte. Daarnaast zullen gemeenschappen meer bereid zijn om te vechten als de grond vruchtbaarder is. Ook is het makkelijker om een staat bijeen te houden als er voldoende transportmogelijkheden per schip of wagen zijn. De klimatologische omstandigheden spelen natuurlijk ook een rol omdat die limieten kunnen stellen aan de bevolkingsdichtheid van een gebied. Door de tijd heen zien we dan een verschuiving van de kernen van de meest geavanceerde beschavingen van kleine maar vruchtbare gebieden naar grote gebieden die een rijke variatie aan hulpbronnen bezitten en door hun grotere draagkracht een grotere en meer complexe staat kunnen ondersteunen. Staten die groter en meer complex worden door competitie met en verovering van andere staten. Uiteindelijk zal dit volgens Carneiro leiden tot een grote wereldstaat die hij op basis van het huidige tempo van integratie in het jaar 2200 mogelijk acht.

Sociale pathologie

Pathologie staat voor ziektenleer en sociale pathologie gaat over ziektes die door sociale omstandigheden veroorzaakt worden. Het lijkt er namenlijk sterk op dat de staat een behoorlijk negatieve uitwerking op de gezondheid van haar burgers kan hebben en dat scherpere begrenzingen dit nog eens versterken. Een scherpere begrenzing en een hoge bevolkingsdichtheid heeft bijna automatisch een grotere macht van de staat tot gevolg doordat het aantal conflicten zal toenemen en de staat hierin de enige scheidsrechter is. De staat zal ofwel via staatskapitalisme ofwel via een totalitair regime de macht in de samenleving over proberen te nemen waarbij de strategie van het staatskapitalisme door haar indirectheid het meest effectief is. Staatskapitalisme houdt in dat het bedrijfsleven en de staat elkaar steeds meer gaan helpen zodat er een enorme grijze sector ontstaat waar de individuele burger geen enkele controle meer over heeft en ook nauwelijks in staat is om zelfstandig economische activiteiten te ontplooien.

In agrarische samenlevingen kwam dit tot uiting in het vervangen van kleine boerenbedrijven door netwerken van landgoederen in handen van enkele families die ook een zeer grote invloed op de politiek hadden. De gewone boer verloor veel van zijn rechten en moest in het gunstigste geval als een loonarbeider aan de slag maar slavernij was ook een mogelijkheid (bijvoorbeeld het verkopen van kinderen om de belasting te betalen). Zoiets wordt atrofie genoemd; het consumeren van de productieve delen van de samenleving door de staat en haar ‘aandeelhouders’ waarbij ook sociale voorzieningen werden opgezet voor de armen. Voorbeelden hiervan zijn er genoeg: het laat-Romeinse rijk, het oude Egypte, het post-klassieke Griekenland en het Byzantijnse rijk om er een paar dicht bij huis te noemen. Dit had ook gevolgen voor de fysieke gesteldheid van de mensen: uit graven blijkt dat de lichaamslengte en levensduur afnamen en waarschijnlijk was dit niet het enige. Dit alles kwam door de toegenomen bevolkingsdruk die de macht van de staat vergrootte.

In onze huidige maatschappij lijkt iets soortgelijks aan de gang te zijn. Volgens Catherine Maserang heeft in veel landen de bevolking de economische draagkracht van de westerse natiestaat al bereikt en komt dit tot uiting in de dalende geboortecijfers die zij wijt aan geweld, krankzinnigheid en een slechter leefklimaat in het algemeen. In veel landen, waaronder Nederland met de commissie Muntendam in de jaren ’70, is dit probleem gesignaleerd maar het is naief om te veronderstellen dat er nog wat aan gedaan gaat worden aangezien dit niet in het belang van de staat is. De staat wil concurreren met andere staten en haar macht vergroten en de grote bedrijven die van het begrip staatskapitalisme gebruik willen maken steunen dit. Dus worden er migranten toegelaten ‘om de economie op peil te houden’. Niet uit kwade opzet maar als gevolg van de richting waarin ons systeem ons uit duwt. Een richting die volgens mij naar een totalitair systeem wijst. Tenzij we met nieuwe technologie de limieten van het menselijk brein kunnen overwinnen.

Geraadpleegde literatuur

  • Carneiro, R.L., 1970 ‘A theory of the origin of the state.’ Science 169, pp. 733-738.
  • Carneiro, R.l., 1977 ‘Political expansion as an expression of the principle of competitive exclusion.’ pp. 205-223 in Jones, G. & Service, E. (eds.) Origins of the state. The anthropology of political evolution. ISNI, Philadelphia.
  • Dunbar, R.I.M., 1993 ‘The co-evolution of neocortical size, group size and language in humans.’ Behavioural and Brain sciences 16, pp. 681-735.
  • Keeley, L.H., 1996 War before civilization. Oxford University Press, Oxford.
  • Maserang, C.H., 1976 ‘Factors affecting carrying capacities of nation-states.’ Journal of Anthropological Research 32, pp. 255-275.