Novak concentreert zich hierbij niet op natuurlijke hulpbronnen of kapitaal of andere materiële zaken, maar op de immateriële, culturele factoren die zijns inziens een veel belangrijkere invloed hebben op het welvaartsscheppend vermogen van samenlevingen.
Wetenschappelijke verhandelingen hebben vaak de vorm van een gestileerde discussie, waarbij de auteur de visie van verschillende andere auteurs weergeeft en becommentarieert om ten slotte zijn eigen opvattingen te ontvouwen. Zo ook Novak wanneer hij aandacht schenkt aan de welvaartsverschillen tussen Noord- en Zuid-Amerika.
Novak concentreert zich hierbij niet op natuurlijke hulpbronnen of kapitaal of andere materiële zaken, maar op de immateriële, culturele factoren die zijns inziens een veel belangrijkere invloed hebben op het welvaartsscheppend vermogen van samenlevingen. Hij baseert zich hierbij op Léo Moulin. Deze heeft er onder meer op gewezen dat zelfs wanneer Latijns-katholieke landen over dezelfde instituties als protestantse landen beschikken – zoals constitutionele regering en industriële ontwikkeling – deze toch op andere wijze functioneren. Dit hangt samen met verschillen in de maatschappelijke context. De Latijnse culturen hebben vaak de neiging tussen ‘anarchie en hiërarchie’ te slingeren, en zijn gewoonlijk minder gematigd en ordelijk dan de Europese culturen.
De noordelijke culturen zijn vaak de mindere op bijvoorbeeld culinair en artistiek gebied. Maar anderzijds leiden gebrek aan stiptheid, afkeer van compromis het onvermogen om het wereldlijk leven als een geestelijke roeping te beschouwen en andere fascinerende aspecten van het Latijns-katholieke culturele ethos tot een verlies op economisch gebied.
De ontwikkeling van Japan toont aan, dat democratisch kapitalisme niet noodzakelijkerwijs beperkt is tot culturen die joods-christelijke wortels hebben. Maar het Latijnse Christendom laat zien dat deze oorsprong alleen niet voldoende is.
Hulpbronnen
Novak brengt in herinnering dat aartsbisschop Dom Helder Camara in 1970 voor de Wereldraad van Kerken verklaarde: ‘Het is een droevig feit dat 80% van de hulpbronnen van de wereld ter beschikking staat van slechts 20% van de wereldbevolking.’Novak wijst er op dat deze stelling niet geheel juist is. De meeste olie in de wereld is bijvoorbeeld in handen van de OPEC. Belangrijker is echter het misverstand rond de betekenis van het woord hulpbron. Vele grondstoffen en materialen die thans als hulpbronnen worden aangemerkt waren 100 jaar geleden nog niet als zodanig bekend. Daarom dient onder de betekenis van het woord hulpbron tevens de factor cultuur te worden begrepen, waarvan ontdekkingen en uitvindingen de uitdrukking vormen. De protestantse Europese cultuur is uitzonderlijk vruchtbaar gebleken op dat gebied. Volgens Novak had aartsbisschop Camara beter de volgende stelling kunnen verkondigen: ‘Het is een verbazingwekkend feit dat 80% – misschien zelfs 90% – van de hulpbronnen ter wereld gedurende de laatste eeuw door een van de kleinere culturen op onze planeet werd ontdekt en aan de mens dienstbaar werd gemaakt. De vruchten van deze ontdekkingen kan men reeds op alle continenten aantreffen, maar er dient nog meer gedaan te worden in deze richting.’
Verschil in waarden
Novak wijst er op dat sommige culturen hun politieke economie zo hebben georganiseerd dat er een gunstig klimaat bestaat voor ontdekkingen en uitvindingen. Andere culturen hebben dat nagelaten. Niets heeft bijvoorbeeld de Brazilianen – die in een land leven dat wat natuurlijke hulpbronnen betreft rijk is bedeeld – ervan weerhouden om de explosiemotor, de radio, het vliegtuig, de penicilline en andere technologieën uit te vinden.
Nog in 1850 was het verschil in inkomen per hoofd tussen Latijns- en Noord-Amerika niet groot. Hoe komt het dan dat deze werelddelen sinds die tijd zo uit elkaar zijn gegroeid? Novak is van mening dat dit primair samenhangt met het feit dat Latijns-Amerikanen niet aan dezelfde morele kwaliteiten waarde hechten als de Noord-Amerikanen. Geluk, heldenmoed, status en figura nemen een belangrijker plaats in in de katholieke aristocratische ethiek van Latijns-Amerika dan in de overwegend protestantse van Noord-Amerika. Deze legt meer accent op ijverige arbeid, standvastige regelmaat en op een verantwoordelijk gebruik maken van kansen.
Verwerping van de centrum-periferie theorie
Toch appelleren Latijns-Amerikaanse verwijten bij vele Noord-Amerikanen aan schuldgevoelens. Deze hangen samen met een ander aspect van de ‘protestantse’ ethiek: naastenliefde. Zij voelen zich hun eigen succes niet waardig en zijn geneigd geloof te hechten aan de juistheid van de beschuldiging van Gustavo Gutiérrez (door Novak aangeduid als: ‘the best-selling author of liberation theology’), die heeft gesteld: ‘De onderontwikkeling van arme landen, als een wereldwijd sociaal feit, wordt (dan) ontmaskerd als een historisch bijproduct van de ontwikkeling van andere landen. In feite leidt de dynamiek van het kapitalistische systeem tot het ontstaan van een centrum en periferie, dat tegelijkertijd vooruitgang en rijkdom voor weinigen voortbrengt, en sociale onevenwichtigheden, politieke spanningen en armoede voor de meerderheid.’ Novak verwerpt deze stelling en baseert zich daarbij op werk van Joseph Ramos. Ramos is onder andere werkzaam voor de Economische Commissie inzake Latijns-Amerika van de VN en de International Labour Organisation (ILO).
In de eerste plaats wijst deze er op dat Gutiérrez door zich onder de banier van de afhankelijkheids- en centrum-periferie theorie te scharen, tegelijkertijd alle feitelijke en theoretische tekortkomingen van deze theorie overneemt. In een interdependente wereld is elke natie wel op een of andere manier afhankelijk van elke andere. De meest ontwikkelde landen zijn bijvoorbeeld sterk afhankelijk van de olie-exporterende landen. Zou men de olie-exporterende landen als deel van de periferie beschouwen, dan klopt de theorie niet, want zij zijn tot op zekere hoogte in staat de landen in het centrum te exploiteren. Als men ze daarentegen tot het centrum rekent, dan verliest de centrum-periferie theorie aan inhoud.
In de tweede plaats schijnt Gutiérrez te denken dat vooruitgang en rijkdom op de ene plaats noodzakelijkerwijs ten koste moet gaan van dat wat op een andere plaats beschikbaar is. Kortom, dat de economie werkt als een nul-som spel (zero-sum game). Een bekend gezegde is dat als er twee ruilen er één moet huilen. Dit is nochtans onjuist. Wanneer twee personen vrijwillig besluiten iets te ruilen, dan doen zij dat omdat zij ervan overtuigd zijn dat zij er beiden voordeel van hebben. Vele economische misverstanden spruiten voort uit de miskenning van deze simpele waarheid. In werkelijkheid is de wereldeconomie sinds de industriële revolutie expansief en dynamisch geworden. Er is thans veel meer welvaart dan 200 jaar geleden. Absoluut is de welvaart van bijna elke natie en regio groter dan vroeger. De gemiddelde levensverwachting is toegenomen. De hygiëne en de gezondheid zijn verbeterd. Toch kunnen individuele naties, afhankelijk van verschillende factoren, relatief vooruit of achteruit gaan. De opkomst van Japan is in dit verband even spectaculair als de achteruitgang van het Verenigd Koninkrijk.
Bovendien betekent het bestaan van afhankelijkheid niet dat de onderontwikkeling van Latijns-Amerika is te wijten aan de ontwikkeling van Noord-Amerika of andersom. Immers:
* slechts 5% van de totale investeringen der Verenigde Staten vindt buitenslands plaats;
* hiervan gaat 70% naar andere ontwikkelde landen;
* het gemiddelde rendement van investeringen der Verenigde Staten in Latijns-Amerika was niet bijzonder hoog, weliswaar iets hoger dan dat in Canada, maar lager dan in Europa, Australië, Azië en Afrika. Na aftrek van belasting was het rendement van de investeringen der Verenigde Staten in Latijns-Amerika ongeveer 10%
* het veel gehoorde verwijt dat Amerikaanse investeerders in de Derde Wereld meer winst behalen dan dat zij investeren is onterecht. Immers het is normaal dat men slechts investeert indien men daarvan een positief rendement verwacht. Van het geld dat men in eigen land op de bank zet, hoopt men ook meer terug te krijgen;
* het is een vergissing te menen dat de winsten van VS-ondernemingen in hoge mate afhankelijk zijn van investeringen in de Derde Wereld. Deze vormen slechts een klein gedeelte van de totale winsten van het bedrijfsleven.
Ramos wijst er – in de derde plaats – op dat de exploitatie van het ene volk door het andere volk veelvuldig in de geschiedenis is voorgekomen. Maar tot de industriële revolutie is geen volk erin geslaagd – hoe exploiterend of imperialistisch het ook was – om een aanhoudende economische groei tot stand te brengen. Slechts enkele naties slaagden daar in, en wel door wetenschap technologie en economische organisatie. De welvaart van het ‘centrum’ hangt veel meer met dit soort factoren samen dan met het bezit van koloniën.
In de vierde plaats wijst Ramos er op dat het verleidelijk is om de problemen van Latijns-Amerika aan de afhankelijkheid van anderen toe te schrijven en daardoor ook de schuld bij anderen te leggen. De overeenkomst van het welvaartspeil in Latijns-Amerika en de oorspronkelijke moederlanden Spanje en Portugal, doet vermoeden dat de interne structuren die in de Latijns-Amerikaanse en Iberische landen gemeen hebben, de werkelijke barrières vormen voor economische ontwikkeling.
In de vijfde plaats keert Ramos zich tegen het pleidooi voor klasse-conflict van Gutiérrez. Hij acht dit ideologisch en ahistorisch omdat het meest belangrijke economische feit van de moderne tijd negeert, namelijk dat welvaart gecreëerd kan worden. Verhoudingen die tot wederzijds voordeel strekken en samenwerking zijn essentieel voor dynamische economieën. Door het beklemtonen van klasseconflict in plaats van belangenparallelliteit worden de werkelijke belangen geschaad.
In de zesde plaats ten slotte, betreurt Ramos de overdreven neiging van de rooms-katholieke theologie om sociale relaties gelijk te stellen met interpersonele relaties.
Drs Hans H.J. Labohm is als gastonderzoeker verbonden aan het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael.