Na de VS overweegt ook Rusland het Kyoto Protocol niet te ratificeren. Volgens Hans Labohm is dat een zegen omdat het vrijwel niets bijdraagt aan de aflkoeling van de aarde.

Het Kyoto Protocol beoogt de menselijke uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2 als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen, te verminderen, omdat deze de oorzaak zouden zijn van een opwarming van de aarde met allerlei schadelijke effecten voor de mens. De onderhandelingen over ‘Kyoto’ namen vele jaren in beslag en mondden uiteindelijk uit in de overeenkomst van Marrakesh, waarin overeenstemming werd bereikt over de inspanningen die de deelnemende landen zich zouden dienen te getroosten ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, vooral CO2. Vele ontwikkelde landen hebben Kyoto aanvaard en daarmee de verplichting om hun uitstoot van broeikasgassen met gemiddeld 5,2 procent te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. De VS en Australië hebben besloten Kyoto niet de ratificeren. De ontwikkelingslanden zijn vrijgesteld van de verplichting om maatregelen te nemen.

Of Kyoto ooit in werking zal treden, en zo ja hoe, is onduidelijk. De eerste hindernis die zal moeten worden genomen is ratificatie door Rusland. Voorwaarde voor de inwerkingtreding van de overeenkomst is dat 55 partijen dienen te ratificeren, inclusief een zodanig aantal Annex I-landen (ontwikkelde landen) dat meer dan 55% van de CO2-emissies van die groep is gedekt. Pas als Rusland toetreedt, is dat het geval. Maar de Russische goedkeuring is hoogst onzeker. Naar aanleiding van het feit dat de VS heeft verklaard dat de kosten van Kyoto excessief zijn, heeft de economische adviseur van President Poetin, Andrei Illarionov, onlangs laten doorschemeren dat dat ook wel eens voor een veel armer land als Rusland zou kunnen gelden. Bovendien heeft een aantal gerespecteerde Russische wetenschappers zich kritisch uitgelaten, zowel over de betrouwbaarheid van de wetenschappelijke basis van het Kyoto Protocol als de kosteneffectiviteit ervan. Rusland belegt in september een internationale wetenschappelijke conferentie waar de zaak nog eens wordt bekeken.

Als deze hindernis al kan worden genomen, zijn er nog vele andere hindernissen die de implementatie van Kyoto kunnen frustreren, in het bijzonder de vooralsnog onopgeloste technische problemen. Aangenomen wordt dat vele ontwikkelde landen er niet in zullen slagen om hun binnenlandse emissies voldoende terug te brengen zodat zij aan de voor hen vastgestelde reductiedoelstellingen kunnen voldoen. In beginsel zijn er dan vier opties om het tekort aan te zuiveren. Het opslaan van overtollige CO2 in ‘sinks’, bijvoorbeeld in bossen en landbouwgrond. Daarnaast is er de zogenoemde ‘Joint Implementation (JI)’, waarbij landen compensatie kunnen krijgen indien zij gezamenlijk projecten uitvoeren die de uitstoot verminderen. Bijvoorbeeld indien een elektriciteitsproducent in Polen besluit om elektriciteit met windmolens op te wekken in plaats van met kolencentrales en de daarbij vrijkomende emissiereductie aan Nederland verkoopt. Dan is er nog het ‘Clean Development Mechanism (CDM)’, dat de geïndustrialiseerde landen in staat stelt om ‘crediet’ te verdienen voor projecten die in de ontwikkelingslanden worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld de modernisering van stadsverwarming in Oezbekistan.

Ten aanzien van de ‘sinks’ is er een gebrek aan definities, methoden en gegevens. Ook de toezicht op de uitvoering is niet geregeld en vergt een internationale bureaucratie van grote omvang. Ten aanzien van de JI en het CDM moeten de regels van het systeem eveneens nog worden uitgewerkt. Bovendien dienen hiervoor ‘portefeuilles’ van geschikte projecten te worden gevormd. Dat alles gaat moeizaam.

Ten slotte is er de handel in CO2-emissierechten. Daarmee kunnen bedrijven die CO2 uitstoten emissierechten kopen van andere die hun toegestane quotum op een bepaald moment niet geheel benutten. Maar hoe moeten emissierechten in eerste instantie worden verdeeld over de belanghebbenden? Moeten ze worden geveild of moeten ze worden toegekend op basis van de uitstoot van bedrijven gedurende een bepaalde referentieperiode in het verleden? En hoe moeten nieuwkomers – bijvoorbeeld de ontwikkelingslanden met opkomende industrie – in het systeem worden ingepast? Bovendien dient niet te worden vergeten dat emissierechten eigendomsrechten zijn. Hoe moeten die worden beschermd, in het bijzonder in landen waarin de rechtsstaat nog onderontwikkeld is? En wie heeft de verantwoordelijkheid om te controleren dat de emissiereducties die tegenover de verkoop van emissierechten staan ook werkelijk worden gerealiseerd? En indien dat niet het geval is, wie moet dan afdwingen dat dat alsnog gebeurt? Pas als al deze problemen op bevredigende wijze zijn opgelost, kan de emissiehandel een effectieve bijdrage leveren aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Een bijzonder probleem is de positie van Rusland en Oekraïne. Hun vertegenwoordigers zijn erin geslaagd om een ruime emissie-doelstelling uit de onderhandelingen te slepen. Door het ineenstorten van de Sovjet-economie in 1990 zitten zij daar thans ruim onder. Zij vormen dus potentieel de goedkoopste leverancier van emissierechten. Dat zou ze een ‘windfall profit’ kunnen opleveren, maar hierdoor zal in werkelijkheid geen enkele reductie in de uitstoot van broeikasgassen worden gerealiseerd. Zo op het eerste gezicht zou Rusland hiervan dus voordeel hebben. Des te opmerkelijker is het dat Rusland aarzelt over de ratificering van Kyoto.

Het is trouwens een zegen als Kyoto niet door zou gaan. De kosten worden op enkele honderden miljarden Euro per jaar geschat, terwijl de ‘opbrengst’ volgens de klimaatmodellen een afkoeling van 0,02 0C in 2050 bedraagt. Dat is op een normale thermometer niet eens af te lezen.

Gepubliceerd in de Volkskrant op 13 augustus 2003.

Dit is een ingekorte vertaling van The Structure of a Scientific Revolution.