Minister Zalm staat bekend als de man met de hand op de knip, in Den haag en in Brussel. Maar Hans Labohm ontwaart in die gestrengheid juist meer visie dan in het ouderwets keynesiaans potverteren.
Minister Zalm staat bekend als de man met de hand op de knip, in Den haag en in Brussel. Maar Hans Labohm ontwaart in die gestrengheid juist meer visie dan in het ouderwets keynesiaans potverteren.
In ‘Zendeling Zalm verdient weinig respect’ (Forum, 29 september) schetst Rinus van Schendelen een weinig vlijend portret van Minister Zalm. Volgens Van Schendelen zou deze een arrogant solist zijn en zouden economen hem onbevreesd honen om zijn ‘opeenstapeling van fouten’, ‘trage leervermogen ‘en ‘gebrek aan kennis van de literatuur’. Het ligt misschien aan mij, maar deze beweringen kwamen voor mij toch als een totale verrassing. Wie zijn die onbevreesde economen dan wel? En hoe onbevreesd zijn zij als zij zich verschuilen achter een politicoloog als spreekbuis?
Voorts stelt Van Schendelen dat zijn bemoeizucht als minister van Financiën hem bij vele bewindslieden gehaat maakt? Het is opvallend dat een politicoloog, die toch van de hoed en de rand zou moeten weten, dit als een diskwalificerend element opvoert. M.i. geldt het tegenovergestelde. Als een minister van Financiën in een tijdperk van bezuinigingen zeer geliefd bij zijn collega’s zou ernstige twijfel op zijn plaats zijn of hij wel de goede man op de goede plaats is.
Ook bekritiseert Van Schendelen de Nederlandse opstelling in Brussel om te komen tot een vermindering van de (te) hoge netto-afdrachten. Maar wat is er mis met het opkomen voor Nederlandse belangen in Brussel? Komen andere landen in de EU dan niet voor hun eigen belangen op? Hadden we dan maar niets moeten doen?
Ten slotte speelt Van Schendelen weer de grijs gedraaide plaat over de ‘boekhoudkundige zendingsdrift’ van minister Zalm in Brussel, of zoals hij het noemt: ‘Zalms veldtocht tegen Frankrijk en Duitsland voor hun vermeende overtreding van de spelregels van begrotingsdiscipline.’ Hoe zo ‘Zalms zendingsdrift’? Hebben dan niet alle ministers van Financiën in de EU bij herhaling het belang van begrotingsdiscipline onderstreept? Wint de ‘boekhouder’ het hier dan van de ‘visionair’? Onzin. De ervaring leert dat juist de ‘boekhoudkundige visie’ visionair is. Het gebruikelijke potverteren levert alleen maar ellende op.
John Maynard Keynes merkte eens op: ‘Practical men, who believe themselves quite exempt from any intellectual influences, are usually the slaves of some defunct economist.’ Gevreesd moet worden dat ook van Schendelen hiervan het slachtoffer is. Maar in dit geval is Keynes zèlf de overleden econoom. Dat is uiterst ongelukkig omdat het keynesiaanse beleid een eerlijke kans heeft gekregen om te tonen wat het waard is. En het resultaat was bedroevend. Gedurende vele decennia hangt de daaruit voortvloeiende staatsschuld als een molensteen om onze nek. Na de teloorgang van het Keynesiaanse paradigma, eind van de jaren zeventig, besloten de regeringen tot een nieuwe economische consensus, die bestond uit de vermindering van begrotingstekorten tot nul (en liefst begrotingsoverschotten), een streng anti-inflatoir monetair beleid, en structurele hervormingen gericht op verbetering van marktwerking, in overeenstemming met de beginselen van de aanbodseconomie. Deze beleidsconsensus is bevestigd en herbevestigd op vele internationale bijeenkomsten, bijvoorbeeld van de G7/8, het IMF en de OESO, en de EU. Maar in vele landen bestaat er een grote kloof tussen woord en daad.
De oude geconditioneerde Keynesiaanse reflexen komen steeds weer boven. Er zijn altijd genoeg economen die de politici willen plezieren met het aanreiken van argumenten om een dergelijk beleid te rechtvaardigen. Natuurlijk, zo redeneren zij, dient men de nieuwe beleidsconsensus in beginsel te respecteren, maar – oh, hoe jammer! – in de huidige specifieke situatie is het toegestaan om daar – tijdelijk vanzelfsprekend! – vanaf te wijken.
Het 3%-plafond van de EMU en het stabiliteitspact hebben de Europese ministers van financiën controle over hun nationale begrotingen verschaft. In overeenstemming met het motto, ‘if we don’t hang together, we will all hang separately’, hebben zij dit samen tot stand gebracht. Alléén hadden zij het niet voor elkaar gekregen in hun respectieve landen. Het plafond is tot op heden de krachtigste verdedigingslinie gebleken tegen de macht van deelbelangen in de maatschappij die van de overheidsuitgaven willen profiteren. Dat wordt nu allemaal in de waagschaal gesteld.
Met zijn kritiek op de ‘boekhoudkundige benadering’ laat Van Schendelen duidelijk zien niets van de recente economische geschiedenis te hebben geleerd. Indien Europa weer zou afglijden naar de budgettaire laksheid van weleer, bestaat het gevaar dat zij eenzelfde stagnatie over zich afroept als die van de deerniswekkende jaren zeventig. De staatsschulden zullen weer gaan stijgen en de rekening daarvan wordt aan toekomstige generaties doorgeschoven. Maar in tegenstelling tot de jaren zeventig, zullen er hoe langer hoe minder belastingbetalers zijn vanwege de vergrijzing. Hogere belastingen zullen leiden tot een ondermijning van economische prikkels en een verstikkend invloed hebben op de groei. Daarmee begint een vicieuze cirkel die zal leiden tot scherpe stijging van de staatsschuld en uiteindelijk een economische implosie. Kortom, dan zal Europa er eindelijk in slagen het ‘Japanse model’ naar de kroon te steken.
Dáárom is de boekhoudkundige benadering visionair!
Dit artikel is eerder gepubliceerd in de Volkskrant, op 30.09.03.