Mensen zijn eigenlijk helemaal niet gebouwd op het omgaan met voorspoed. Dus als er geen ellende is, verzinnen we die gewoon
Waarom onheilsprofeten vaker tegengesproken moeten worden
Saddam Hoessein is gepakt, een volk is bevrijd van een gruwelijke dictator. Juichen de massa’s overal ter wereld? Nee hoor, men verwacht dat het geweld zal toenemen. Voorspelbaar die reacties, want pessimisme is al jaren politiek correct. Maar een nieuwe generatie geeft weerwoord.
Dus als er geen ellende is, verzinnen we die gewoon’
‘Diep van binnen is iedereen een optimist. Je moet wel,
anders kom je toch je nest niet uit?’
|
Herinnert u zich nog de millenniumbug? Computers zouden vastlopen, de beurzen zouden instorten, de elektriciteit uitvallen, en misdadigers zouden zich van de aldus ontstane duisternis bedienen om het land in anarchie te storten. De beschaving zou knarsend tot stilstand komen. In NRC Handelsblad tekende Jannetje Koelewijn op oudejaarsavond 2000 op hoe een angstig ouder echtpaar in afwachting van het laatste oordeel zijn bad alvast had laten vollopen om nog tenminste voor enkele dagen drinkwater te hebben.
Herinnert u zich nog de Club van Rome, met zijn voorspelling, gedaan in 1972, dat de olie binnen 25 jaar op zou zijn waardoor de mensheid zou vervallen tot een toestand die nog het meest deed denken aan de vroege Middeleeuwen?
Niets is er van uitgekomen. Niets is er ook uitgekomen van meer recente voorspellingen van onheilsprofeten. De oorlog in Irak mondde niet uit in een Derde Wereldoorlog. Zure regen bestaat niet meer. De armoede in de wereld neemt af. Auto’s worden exponentieel schoner. Het gat in de ozonlaag is op zijn retour. Van het ‘levensgevaarlijke’ dioxine in ons voedsel is niemand zelfs maar ziek geworden. Genvoedsel blijkt volstrekt ongevaarlijk, hoe hard we ook proberen het tegendeel te bewijzen. Uit iedere economische crisis zijn we sterker te voorschijn gekomen. Het is maar een kleine greep uit de rijke verzameling.
Vermeende rampen
Natuurlijk laat de echte onheilsprofeet zich door dit soort feiten niet van de wijs brengen. Inventief als hij is, voorziet hij onvermoeibaar nieuwe vermeende rampen. Saddam Hoessein opgepakt? Ha, in Bagdad is de eerste bom alweer ontploft. Zie je wel, het glas is altijd half leeg. Het nieuwe millennium is voor de doemdenker uitstekend begonnen: 11 september, boekhoudschandalen, oorlogen. Move over hippie, met je halfzachte eeuw van Aquarius, denkt de pessimist, dit wordt mijn eeuw.
Wie meent dat er ondanks alles misschien toch wel enige vooruitgang valt te bespeuren, kan op luide hoon rekenen van de onheilsprofeten. Zo iemand is of gek of dom, en waarschijnlijk beide. Je ziet zo’n optimist al voor je, in de studio tegenover Jan Mulder in Barend en Van Dorp. ‘Méén je dat nou!?’, zal Mulder, voorovergebogen over de tafel met een woeste blik uitkramen, als een optimist bijvoorbeeld voorzichtig suggereert dat het toch mooi is dat dictators voor het eerst in de geschiedenis verantwoording moeten afleggen voor een rechtbank. ‘Mán, doe niet zo naïef. Je bent niet goed bij je hóófd!’ Jan Mulder is zo’n doemdenker van het agressieve soort, bij wie pessimisme is omgeslagen in een venijnig soort cynisme. Zo één die zichtbaar teleurgesteld is over ieder positief feit dat zich aandient. Dat is slechts een tijdelijke tegenslag in de onherroepelijke neergang. Niemand die hem tot de orde durft te roepen. Je wilt tenslotte niet dom lijken.
Op de vraag hoe het toch mogelijk is dat een dergelijk negativisme de dominante denktrant in Nederland is geworden, heeft filosoof Luuk van Middelaar wel een antwoord. Van Middelaar is de auteur van Politicide, een studie naar de moord op de politiek door links intellectueel Frankrijk. Daarmee bedoelt hij: hoe het bijna totalitaire morele gelijk van denkers als Sartre effectief iedere vorm van politieke discussie heeft weten te smoren. Van Middelaar ziet in onheilsprofeten vooral hedendaagse varianten op de calvinistische dominee. ‘Je ziet bij milieufanatici en antiglobalisten hetzelfde stramien van redeneren. Het is een soort drietrapsraket. Eerst zeg je dat het heel erg slecht met de wereld gaat. Vervolgens geef je de toehoorders de schuld: dat het slecht gaat, ligt aan jullie. Dat gaat erin als koek, want het voorwerk is al gedaan, wij zijn allemaal door het protestantisme geïnjecteerd met het besef dat we zondaars zijn. Maar dan volgt fase drie: wanhoop niet, verlossing is nabij. U kunt er iets aan doen. Afhankelijk van wie er preekt, is dat dan afval scheiden, in god geloven of geld aan goede doelen schenken. Of links zijn. Want links is goed. Het tapt het utopisch verlangen af dat zo sterk in ons zit. Eerst was het de kerk die dat deed, vervolgens kwamen de grote ideologieën. Het is geen toeval dat de milieubeweging vanaf het begin van de jaren zeventig sterk in opkomst is, precies de periode waarin je dankzij Solzjenitsyn niet langer met goed fatsoen communist kon zijn, alsof die utopische energie een uitweg zocht.’
Ook volgens Filosoof René Gude, voormalig hoofdredacteur van Filosofie Magazine en tegenwoordig directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte (IsvW), ‘was het vanaf de jaren zestig heel hip om alles van zijn zwartste kant te bekijken. De verklaring moet je zoeken in een teleurstelling over de het falen van de grote utopieën, en misschien ook in een zekere schaamte, omdat we dat falen niet hadden zien aankomen. Alles was beter dan naïef te zijn. Niet alleen links had daar het patent op. Iedere intellectueel was negatief. Vooral de commentatoren in de media, die dat vanuit hun positie ook makkelijk konden. Net zoals opvattingen over kunst zich verspreiden van die groep naar bredere laag heeft het pessimisme zich van daaruit verspreid. Het is een generatieding. Ik denk dat het vanaf nu snel zal uitsterven.’
Onhoudbaar cliché
Een representant van de nieuwe generatie waar Gude op doelt, is de Zweedse politicoloog/filosoof Johan Norberg. Geboren in hetzelfde jaar als Luuk van Middelaar, 1973, is hij net jong genoeg om ontsnapt te zijn aan het tijdperk van politieke polarisatie. In zijn studententijd stond hij net zo kritisch tegenover rechts als tegenover de antiglobalisten – een club die zijn wortels nog wel heeft in de verpolitiekte jaren zeventig. Zijn kennismaking met de Zweedse geschiedenis maakte hem ervan bewust dat het dogma van de anti’s, dat zegt dat de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer, een onhoudbaar cliché was. Eerder dit jaar zei hij daarover in Intermediair: ‘Kijk naar de wereld van 150 jaar geleden: de Zweden waren toen net zo arm als de Ethiopiërs nu. Kijk twintig jaar terug en je ziet het al: de meeste landen ter wereld zijn nu een stuk beter af dan toen. En dat komt niet omdat we computers en mobiele telefoons hebben gestolen van de mensen in Ethiopië.’
Het is volgens Norberg pertinent onjuist dat de armen in de wereld armer worden. Er is geen enkele statistiek ter wereld waaruit dat blijkt. De armen in de wereld worden juist rijker. Doemzeggers werpen tegen dat het niet de rijkdom is die telt, maar de kloof tussen arm en rijk. En die neemt alsmaar toe. ‘Onjuist’, zegt Norberg. ‘Tussen 1960 en 1993 steeg de levensstandaard in de geïndustrialiseerde landen met een procent of tien. In de minst ontwikkelde landen verdubbelde hij. De kloof wordt kleiner. Het is niet een of andere rechtse lobbyclub die dat zegt, maar de UNDP, het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties.’
Leve de Globalisering, het boek van Johan Norberg, brengt bij de lezer een soort shock teweeg: je beseft hoe diep wij dit soort feiten hebben weggestopt, omdat ze niet in ons fundamenteel pessimistisch wereldbeeld passen.
Een geestverwant van Norberg is de Deense statisticus Björn Lomborg. Als voormalig actief lid van Greenpeace geloofde hij heilig in het dogma dat de mens de aarde vernietigt. Tot hij een lezing bijwoonde van de Amerikaanse econoom Julian Simon. Simon is een merkwaardige figuur die een groot deel van zijn leven aan zware depressies leed, maar desondanks, of juist daarom, gedreven bleef werken aan zijn index van menselijke vooruitgang. Simon geloofde heilig dat de groei van de wereldbevolking geen probleem is, zoals doemdenkers ons voorhouden, maar juist zorgde voor een groeiend reserve van inventiviteit en dus meer welvaart. Pas na zijn dood in 1998 werd Simons standaardwerk The State of Humanity afgemaakt door zijn college Stephen Moore. In 2000 verscheen een populaire editie getiteld It’s getting Better all the Time: 100 greatest trends of the Last 100 Years. Of het nu gaat om levensduur, tandbederf of de bestrijding van ziektes en het afnemend aantal oorlogen, Julian ziet vrijwel geen terrein waarop in de afgelopen honderd jaar geen progressie is geboekt.
Als statisticus – hij doceert dit vak aan de universiteit van Aarhus – voelde Lomborg zich uitgedaagd. Hij vlooide iedere vindbare bron na om te bewijzen dat de mens de natuur vernietigt – maar tot zijn eigen verbazing vond hij juist het tegenovergestelde. In zijn boek The Skeptical Environmentalist, een indrukwekkende verzameling statistieken over uitputting van natuurlijke hulpbronnen, overbevolking, lucht- en waterverontreiniging en biodiversiteit, uit onverdachte bronnen als de WHO en de Wereld Voedselorganisatie, kan hij niet anders dan concluderen dat de aarde er beter voorstaat dan honderd jaar geleden. Velen hebben geprobeerd het boek onderuit te halen, maar de meest aangehaalde critici zijn juist drie wetenschappers die het moesten ontgelden in Lomborgs boek. Thomas Lovejoy, Paul Ehrlich en John Holdren zijn alledrie doemdenkers die harde voorspellingen hebben gedaan over het opraken van de natuurlijke hulpbronnen en het uitsterven van diersoorten. Ze gingen zelfs een weddenschap aan met Julian Simon om tienduizend dollar – bepaalde schaarse grondstoffen zouden volgens hen nog schaarser en duurder worden. Een weddenschap die ze glansrijk verloren.
De conclusies van Norberg en Lomborg, die erop neerkomen dat het steeds beter gaat met de wereld, mogen misschien tegen onze intuïtie indruisen, de Russisch/Amerikaanse Nobelprijswinnaar economie Simon Kuznets toonde al in de jaren zestig aan dat ze allerminst tegen de logica zondigen. Van Kuznets is de hypothese dat de mate van inkomensongelijkheid in een land een omgekeerde U-curve volgt ten opzichte van de het gemiddelde inkomen. Anders gezegd: als een land industrialiseert, stijgen eerst de milieuvervuiling en de inkomensongelijkheid, maar in de volgende fasen van ontwikkeling nemen beide af. Logisch; er vormt zich een middenklasse en nieuwe technologieën maken de vroegere vervuilende praktijken overbodig. Wat de Scandinavische wetenschappers ontdekten, is niets anders dan de mondiale variant van Kuznets U-curve.
Gematigd optimistisch
In wezen zijn zowel Luuk van Middelaar als Norberg als Lomborg a-politieke figuren. Maar om het simpele feit dat ze zich gematigd optimistisch uitlaten over de koers van de wereld, worden ze neoliberaal genoemd, een term die overigens volstrekt betekenisloos is. Neoliberaal is een scheldwoord en behoeft dus geen verdere uitleg. Da’s wel zo makkelijk.
De reden waarom de feiten uit de boeken van deze jonge wetenschappers zo moeilijk doordringen tot de wereld, zeggen zowel Norberg als Van Middelaar, is een diepgeworteld schuldgevoel. Rijk worden gaat gepaard met schuldgevoelens. Vooral als we er zelf niets voor gedaan hebben. Iedereen die ooit een psycholoog heeft bezocht, weet hoe verwoestend schuldgevoelens zijn voor de geestelijke gezondheid. Mannen krijgen er erectiestoornissen van, vrouwen een burnout. Mensen die de Lotto winnen gaan daar vaak vreselijk onder gebukt. Met koloniale mogendheden gebeurde iets soortgelijks. Gemotiveerd door schuldgevoel over hun verleden, hielden ze decennialang corrupte regimes de hand boven het hoofd, en zetten ze de geldkraan naar de voormalige koloniën open. Dat bleven ze doen, ook lang nadat de beroemde ontwikkelingseconoom Peter Bauer vaststelde dat deze geldstroom de ontwikkeling van de ontvangende landen juist tegenwerkte: de landen die de meeste hulp ontvingen, zijn het armst gebleven. (Terwijl de landen die zich openstelden voor investeringen van multinationals groeiden.) Dat dit soort ontwikkelingshulp eerder bedoeld was om het eigen geweten schoon te vegen dan daadwerkelijk te helpen, is een boodschap die felle weerstand oplevert, zoals Tweede-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali onlangs ontdekte. ‘Het idee dat de oplossing voor de derde wereld misschien niet in ons pessimistische schuld-en-boete-verhaal gevonden moet worden, maar in zoiets wreeds als de markt, en dus grotendeels buiten onze macht ligt, is gewoon onverdraaglijk’, denkt Luuk van Middelaar.
René Gude |
Een van de meest voor de hand liggende verklaringen voor de dominantie van negatief denken, zegt René Gude, ‘is dat we in een stinkend rijke tijd leven en dat mensen eigenlijk helemaal niet gebouwd zijn op het omgaan met voorspoed. Wij zijn veel beter in het hoofd bieden aan tegenslagen. Als je met een bedreiging geconfronteerd wordt, weet je in ieder geval waar je voor staat en kun je reageren. Ellende is veel overzichtelijker. Dus als er geen ellende is, verzinnen we die gewoon.’
Gude, die onlangs een seminar bijwoonde over optimisme/pessimisme en dus goed in de materie ziet, herinnert eraan dat het woord optimisme oorspronkelijk verwijst naar optimum. ‘De term is afkomstig van de Duitse filosoof Leibniz. Die meende dat we leven in de optimale, ofwel beste van alle mogelijke werelden, waarin zowel goed als kwaad een plaats hebben. Zijn volgelingen kregen de naam optimisten. Vandaar komt ook de uitdrukking dat optimisten geloven dat we in de beste van alle mogelijke werelden leven en pessimisten vrezen dat dit waar is. De pessimisten vonden juist dat alles klote is en dat dit maar een schijnwereld was in afwachting van een echte mooie, goede wereld. Da’s een zeer romantisch beeld en dat zie je nog terug bij de pessimisten van vandaag.’
Op gejammer dat het alleen maar slechter wordt, heeft de 21e-eeuwer bepaald niet het patent. Al in het Gilgamesh Epos, een verzameling verzen op kleitabletten uit de derde millennium voor Christus en daarmee het oudste literaire werk ter wereld, ontvlucht koning Gilgamesh het jachtige leven in zijn stad Uruk, om in de wildernis tot bezinning te komen. Tweehonderd jaar geleden waren het in Engeland de Luddites die hun woede koelden op stoommachines, ‘die donkere duivelse machines’ in de woorden van de romantische dichter William Blake. Ze vinden hun moderne varianten in mensen als José Bové, de Franse boer die het boegbeeld werd van de antiglobaliseringsbeweging door een vestiging van McDonald’s te lijf te gaan, omdat fastfood onze levenswijze vernietigt (het idee dat fastfood dat zou kunnen, is fascinerend). In de conservatieve politici met hun eeuwige geweeklaag over het verval van normen en waarden. En in linkse politici als Jan Marijnissen met zijn pathetische pamflet tegen ‘de uitverkoop van de beschaving’.
Maar veel van dat soort negativisme is retoriek. ‘Pessimisme is vooral een stijlmiddel’, zegt René Gude. ‘Ellende is nu eenmaal veel interessanter en grappiger dan geluk. Heb je ooit een goede optimistische grap gehoord? Het werkt in het openbaar, maar niet privé. Diep van binnen is iedereen een optimist. Je moet wel, anders kom je toch je nest niet uit?’ Paul Schnabel, directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau, dat in een jaarlijks rapport ‘de sociale staat van Nederland‘ in kaart brengt, is dat met hem eens. Volgens hem zijn de meeste Nederlanders de laatste jaren weliswaar veel negatiever geworden over de wereld, maar zijn ze met hun eigen leven eigenlijk best tevreden.
Des te vreemder is de populariteit van pessimisme als je nagaat dat een optimistische kijk bijna een sine qua non is om te slagen in het leven. Leiders zijn bijna onveranderlijk optimistisch en hebben een rotsvast geloof in een betere toekomst. Dat geldt evenzeer voor de top van het bedrijfsleven (Bill Gates is een fervent aanhanger van de eerder genoemde Julian Simon), als van de politiek (met Nelson Mandela als lichtend voorbeeld). Dat cursussen positief denken zo populair zijn bij iedereen die op de corporate ladder omhoog wil, geeft te denken: blijkbaar is ons wereldbeeld van nature zo negatief dat we het eerst moeten afleren voor we optimaal kunnen functioneren.
Natuurlijk is het zo dat goeroes als Anthony Robbins en Emiel Ratelband het positief denken tot een niveau hebben gebracht dat het gevaarlijke nonsens wordt, en dat een gematigde negatieve kijk ons kan behoeden voor veel domme misstappen. Maar het is ook waar dat patiënten met een pessimistische kijk op hun eigen kansen aanzienlijk eerder doodgaan dan de anderen. Waarmee ze hun eigen gelijk (of zo je wilt hun ongelijk) voor de laatste maal bewezen hebben.
Dit artikel verscheen eerder in het weekblad Intermediair: 39e jaargang nummer 52/01, 24 december 2003.
Reageren? bart.van.oosterhout@intermediair.nl
Indrukwekkend betoog, dat aanzet tot nadenken en herlezen.
Prettig betoog, verfrissend en stimulerend 🙂
een duidelijk en goed onderbouwd betoog
Da’s waar negativiteit en narigheid verkoopt beter. Dus hierbij meer over een te kort lontje….
Comments are closed.