Red: Butler Shaffer houdt op de Libertarian International Convention op 3 en 4 april in Leiden een lezing over ‘A cost/benefit analysis of the human spirit’

In de afgelopen jaren heeft zich een duidelijke toename voorgedaan in het onder­zoek naar de oorzaken van geweld in Amerika. Het samenvallen van een toename in misdaad, gewelddadige demon­straties, rellen (vergezeld van het schijnbaar in het wilde weg doden van mensen en het plunderen, in brand steken en op andere wijze vernie­len van bezittingen), het met grof geweld optreden van de politie, gevechten tussen straatbenden en soortgelij­ke vormen van intermenselij­ke agressie heeft onderzoekers ertoe gebracht te pogen de causale factoren die aan dit geweld ten grondslag liggen vast te stellen, in de hoop die factoren te kunnen elimine­ren.

violence.jpgEr zijn veel theorieën ter overweging naar voren gebracht, variërend van allerlei economische oorza­ken (b.v. discrimi­natie bij in dienstneming, werkloos­heid, het onvermogen te voldoen aan economische verwachtingen, enz.) tot een algemene afbrokkeling van moraal en ethiek. Onder de voorstellen voor het elimineren van het geweld bevinden zich enerzijds verbeteringen van sociale voorzieningen en het tegengaan van discriminatoire praktijken bij tewerk­stelling, anderzijds het "verplette­ren" van wetteloos­heid door krachtiger optreden ter handhaving van de orde en de oplegging van zwaardere boetes en vrijheidsstraf­fen. Er zijn ongetwijfeld evenveel meningen over de oorzaken en het uitbannen van geweld als er waarnemers zijn, waarbij iedere mening gekleurd wordt door de waardebe­palingen, vooroordelen, filosofiën en epistemologische overtui­gingen van de persoon in kwestie.

Het doel van dit essay is de aandacht te vestigen op een mogelijke bron van geweld – niet noodzakelijker­wijze "de" bron – die zeker mede als oorzaak kan worden gezien voor het creëren van de omstandig­heden die de oorzaak zijn van het toegenomen geweld. In dit artikel zal de mogelijk­heid worden onderzocht of acties die moeten leiden tot maat­schappelijke orde in feite een afbrokkeling van die orde kunnen veroorzaken en dat ieder vastomlijnd rechts­stel­sel elementen kan bevatten die de functie ervan ondermijnen en tot genoemd negatief resultaat kunnen leiden. Uitgaande van de basishypothese "frustratie-a­gressie", is de hoofdgedachte van dit artikel dat de hoe­veelheid geweld in onze maat­schappij gedeeltelijk het resultaat kan zijn van de frustratie die gepaard gaat met de niet-vervulde verwachtingen van de mensen ten aanzien van de voordelen van een geordend rechtssys­teem. Met andere woorden: de mensen hebben het politieke systeem gesanctioneerd in de overtuiging dat het instituut van de wet een redelijk voorspelbaar niveau van maatschappelijke orde zal waarborgen. Wan­neer dit blijkt te falen is het resultaat frustratie, wat weer leidt tot agressie. Dat er talloze andere verkla­ringen voor de oorzaken van geweld en maatschap­pelijke chaos zijn kan niet ontkend worden; ook dient niet te worden gesugge­reerd dat opgelegde orde altijd tot agressie of geweld zal leiden. Gesugge­reerd wordt alleen, dat elk systeem van opgelegde orde, voorzover de uitvoering daarvan niet beant­woordt aan de verwachtin­gen van de mensen, frustraties veroorzaakt en de neiging tot agressie en geweld zal vergroten.

Op dit punt aangekomen is het nuttig de in dit artikel gebruikte termen te defi­niëren. Met "staat" wordt bedoeld een officiële organisatie die binnen een specifiek geogra­fisch gebied een monopolie geniet ten aanzien van het gebruik van dwang; die organi­satie moet door een dermate groot deel van de bevolking gesanctioneerd zijn, dat zij een doeltref­fende, universeel beslissende functie in het gebied kan vervullen. "Wet" wordt op positivistische wijze gedefi­nieerd als de officiële regels die door de staat worden vastgesteld en uitgevoerd ter bevordering van het door de staat bepaalde beleid. Wanneer in dit artikel wordt verwe­zen naar geschriften van "natuurlijke wet"-voorstan­ders als John Locke, zal worden gepoogd verwarring van de definities te voorkomen.

Het artikel zal met "wet" alleen de politieke betekenis aangeven: Dus de officiële regels en voorschriften die een politieke staat binnen een bepaald gebied kan opleggen en uitvoeren. Het reglementeren van menselijk gedrag binnen een dergelijk gebied met gebruikmaking van deze wettelijke voorschriften zal dan ook het streven om "orde op te leggen" beteke­nen, waarbij de inhoudelijke beteke­nis van die "orde" wordt vastgesteld door diegenen die via het staatsbestel beslissende macht hebben. Dergelijke defini­ties zullen daarom beschouwd worden in een volko­men "waardevrije" context en er zal hier geen poging worden gedaan om wettelijke regels te evalueren in het licht van hun al of niet logische samenhang met enige sociaal-poli­tieke filosofie of enige andere premisse. Dit artikel wil alleen beschrijvend zijn met als enige subjectieve factor een beschou­wing van de eventuele reactie van mensen op wettelijke regels die door de staat worden opgelegd, maar zonder vermelding van de mening van de schrijver over het "goed" of "slecht", het "terecht" of "onterecht" van die reacties.

Dit essay zal zich daarom beperken tot een bestudering van formele systemen van politieke en wettelijke orde. Het zal zich niet bezig houden met de systemen van "orde" die zich bij iedere samenleving voordoen en die niet het resultaat zijn van politieke wetgeving, maar van informele "regulering", zoals die gevonden wordt binnen sociale structuren (als b.v. het gezin of economische, religieuze en maat­schappelijke organisaties) of die voortkomen uit tradities, gebruiken, zeden en gewoonten van mensen. Het is een algemeen erkend feit, dat zonder dergelijke informe­le bronnen van orde geen enkele sociale structuur lang stand kan houden. In tegenstelling tot het politieke streven orde op te leggen door dwang of de dreiging van dwang zijn er dus de informele vrijwillig in het leven geroepen gedragsregels, waarnaar hier verwezen zal worden als "natuurlijke orde".

  I. Een theorie van overheidsregeling

  A. De "hygiënische" functie

Iedere poging om de verwachtingen van een amorfe abstractie als "maatschappij" of "volk" te karakteriseren is wel het toppunt van pretentie. Hoewel mensen voortdurend in verschillende groeperingen worden gerangschikt om een generalise­ring van het menselijk gedrag te vergemakkelij­ken, is het raadzaam de abstractie niet te verwarren met de realiteit en niet te vergeten dat de "maatschappij" uit vele afzonderlijke individuen bestaat, elk met zijn unieke smaak, waardebepalingen, motivaties, ervaringen en doelstellingen. Met dit voorbehoud in gedachten zal niettemin een poging worden gedaan vast te stellen welke ten minste de minimale functies zijn die de meeste mensen blijken te verwachten van een formele wetge­ving. Het valt niet te ontkennen dat verschillende personen een verschei­denheid aan toegevoegde verwachtingen van de "wet" hebben; er wordt hier alleen aangegeven, dat een redelijk universele houding waargenomen kan worden ten aanzien van de minimale functies die de "wet" dient te hebben, en dat die minimale functies de basis vormen waarop de meeste mensen "wet" en "staat" sanctioneren. Deze basisfuncties zijn onderkend door filosofen als Thomas Hobbes en John Locke.

Hobbes merkte op dat in de natuurlijke staat de fundamen­tele gelijkheid van de vaardigheden van de mensen bij het nastreven van in essentie gelijke doelen tot strijd zou leiden. Hij voegde daaraan toe dat "wanneer twee mensen hetzelfde verlangen, maar het niet allebei kunnen bezitten, deze mensen vijanden worden." [1] Zolang een dergelijke toestand bestaat "zonder een overheid waarvoor allen ontzag hebben," zegt Hobbes, zal de mensheid zich bevinden in een staat van "oorlog van ieder mens tegen ieder mens." Het resultaat van die toestand werd door Hobbes welsprekend beschreven:

  Daarom, al datgene dat voortvloeit uit een tijd van oorlog, waarin ieder mens de vijand is van ieder mens, zo vloeit hetzelfde voort uit een tijd, waarin mensen leven zonder enige andere beveiliging dan hun eigen kracht en hun eigen vindingrijk­heid hun zal verschaffen. In die omstan­digheid is er geen plaats voor nijverheid omdat het onzeker is of die vrucht zal dragen. Het gevolg is, dat de aarde niet wordt bebouwd, de zee niet wordt bevaren, noch ook gebruik kan worden gemaakt van overzeese waren; er is geen woningbouw; er zijn geen werktuigen voor de verplaatsing of verwijdering van voor­werpen waarvoor veel kracht is vereist; er is geen kennis van het aanzicht van de aarde, geen meting van tijd, geen kunsten, geen letteren, geen gemeen­schap. En het ergst van al zou de nimmer aflatende angst zijn voor en het gevaar van een gewelddadige dood. Het leven van de mens zou eenzaam zijn, arme­lijk, smerig, dierlijk en kort. [2]

Om een dergelijke vijandige situatie te voorkomen, besloot Hobbes, moeten mensen "zichzelf restricties opleggen" door het in leven roepen van een "commu­nauteit", waar­door zij "uit de ellendige oorlogstoestand" kunnen geraken met het doel "vreedzaam met elkaar te leven en bescher­ming te vinden tegen anderen". Het blijkt dat, hoewel Hobbes een rechtvaardiging voor de autoritaire staat aan­voerde, hij erkende, dat de fundamentele taak van de staat is het voorzien in orde en veiligheid ten aanzien van het leven en de bezittingen van zijn burgers.

John Locke was nog nadrukkelijker in zijn opinie over de basisfunctie van de staat. Hij merkte op, dat in de natuurlij­ke staat ieder mens het recht heeft hen te weer­houden, die het recht op zijn leven en zijn bezittingen willen schenden. Hij tekende aan, dat een dergelijke aantasting een "staat van oorlog" creëert tussen de schender en zijn slachtoffer: "[H]ij die tracht een ander mens volledig aan zich te onderwerpen plaatst zichzelf daardoor in een staat van oorlog met hem, want dit wordt … gezien als een voorne­men tot een aanslag op zijn leven." [3] Locke verklaar­de voorts:

  Het vermijden van deze staat van oorlog … is een eerste grote reden voor mensen om deel van een gemeenschap te worden en de natuur­lijke staat te verlaten. Want waar autoriteit is, een aardse macht waartoe men zich kan wenden voor steun, daar wordt de voortzetting van de staat van oorlog uitgeslo­ten; de betreffende macht zal over de twist beslissen. [4]

In de ogen van Locke dient de bestuurlijke macht dus voor de leden van de gemeenschap een "tussenpersoon" te zijn, die gemachtigd is die handelingen te verrichten – en alleen die handelingen -, die de leden van die gemeen­schap terecht voor zichzelf zouden verrichten. Aangezien individu­ele personen in de natuur het recht hebben hun leven en hun bezittingen te beschermen tegen aantasting door anderen, hebben diezelfde individuele personen het recht een bestuur te machtigen tot uitvoering namens hen van diezelfde taak. Locke redeneerde als volgt:

  Zoals is aangetoond kan een mens zich niet onderwerpen aan de arbitraire macht van een ander; en omdat hij in de natuurlijke staat niet méér arbitraire macht heeft over het leven, de vrijheid en de bezittingen van een ander dan hem door de wetten van de natuur is gegeven voor het behoud van zichzelf en de rest van de mensheid, is dat alles waarvan hij afstand doet of afstand kan doen ten behoeve van de communauteit en daardoor aan de wetgevende macht. En dus kan de wetgever ook niet meer hebben dan dat. [5]

Anders dan Hobbes meende Locke dus, dat het recht van iedere mens op zijn leven en zijn bezittingen de rechtmati­ge beperkingen aangeeft voor bestuurlijke handelin­gen; en dat een handeling van het bestuur die verder gaat dan de functie van bescherming van die rechten en deze begint aan te tasten , geen aanspraak meer kan maken op wettigheid:

  De hoogste macht kan geen deel van de bezittingen van een mens nemen zonder diens toestemming. Want aangezien het behoud van bezittingen het doel van het bestuur is en de reden waarom mensen deel van een gemeenschap worden, volgt hieruit noodzakelijkerwijze dat mensen bezittingen hebben. Verliezen zij die door deel van een gemeenschap te worden, dan zou de reden waarom zij deel van die gemeenschap wer­den nietig zijn. Dit is een theorie die te dwaas is om door wie dan ook te worden aangehangen. Mensen die dus in een ge­meenschap bezittingen hebben, hebben recht op de goederen die volgens de wet van de gemeenschap de hunne zijn. Nie­mand an­ders heeft recht op dit vermogen of enig deel daarvan zonder hun toestem­ming. Zonder deze wet hebben zij geen bezittin­gen. Want die goede­ren, waarvan een ander het recht heeft ze zonder mijn toestemming van mij af te nemen als hij dat wil, bezit ik in feite niet. Daarom is het fout te denken, dat de hoogste of wetgevende macht van enig geme­nebest naar eigen believen kan hande­len en over het bezit van de leden naar willekeur kan beschikken, om welk deel daarvan dan ook in beslag te nemen. [6]

Het doel van dit artikel is niet te debatteren over de "juiste" beperkingen voor overheidshandelingen, maar alleen aan te geven, dat zowel Hobbes (die de intellectuele basis voor een almachtige staat legde) als Locke (die de handelings­bevoegdheid van de staat aan strenge beperkingen onderwierp) het erover eens zijn, dat het primaire doel, waarvoor mensen instanties voor bestuur en wet in het leven roepen, is de bescherming van hun leven en bezittin­gen tegen aantasting door anderen.

Misschien is het wat al te eenvoudig gesteld, maar het lijkt erop, dat deze opvatting, die een redelijk algemene aanhang blijkt te vinden als definitie van het fundamentele doel van bestuur en wet, als volgt kan worden samenge­vat: Om zich te kunnen wijden aan produktieve onderne­mingen en om geluk en persoonlijke voldoening een zo groot mogelijke kans te geven, moet de mens gevrijwaard worden van die handelingen van anderen, die, bedoeld of onbedoeld, door geweld of door de dreiging van geweld zijn persoon of zijn bezittingen schenden. Met andere woorden: de mens heeft het nodig gevrijwaard te zijn van daden die hem tot slachtoffer maken; gevrijwaard te zijn van inbreuk op zijn vrije wil met betrek­king tot zijn persoon en zijn bezit. Om die reden heeft de mens, in ieder geval theoretisch, de politieke staat gesanctioneerd, die hem moet bescher­men tegen dergelijke daden. In deze verhan­deling zal dit verder de "hygiënische" functie van de wet genoemd worden, die bestaat uit die regeringsmaat­regelen, die getroffen worden om de negatieve invloeden te elimine­ren (of in ieder geval te verminderen), waarmee sommigen de persoon of het bezit van anderen daadwer­kelijk aantas­ten of daadwerkelijk dreigen aan te tasten en aldus het zelfbeschikkingsrecht van mensen met betrek­king tot hun eigen leven beperken of op andere wijze verstoren.

Daden die slachtoffers tot gevolg hebben kunnen "opzette­lijk" of "onopzettelijk" zijn. Het rechtssysteem kan reageren op opzettelijk gepleegde misdaden (zoals moord, verkrach­ting, inbraak, brandstichting, aanranding) door middel van het instituut van strafrechtelijke procedures of een aan­klacht door het slachtoffer, terwijl reactie op onopzettelijke daden (zoals contractbreuk, onrechtmatig gedrag leidend tot per­soonlijk letsel of schade aan bezit) bijna altijd wordt overgelaten aan het initiatief van het slachtoffer om via het aanspannen van gerechtelijke procedures te trachten schadeloosstelling te verkrijgen. In beide gevallen lijkt het aanvaardbaar te conclu­deren, dat het sanctioneren door de meeste mensen van een officieel rechtssys­teem gefundeerd is op de overweging en de verwachting, dat het systeem daad­werkelijk dergelijke negatieve sociale invloe­den tot een minimum beperkt om hen te bescher­men tegen benadeling en hun de gelegenheid te verschaffen tot een zo hoog mogelijke levensstandaard, een maximum aan psychische groei en economi­sche mogelijkheden en het effectueren van de vrije loop en uitdrukking van hun keuzen.

  B. De "Structurerende" functie

Zoals eerder aangegeven onderscheidt de politieke staat zich van andere instellin­gen door het bezit van een mono­polie op het gebruik van dwang binnen een bepaald geografisch gebied. De basis voor dit monopolie, of dit nu gerechtvaardigd is of niet, is altijd geweest, dat de staat een uiterste reserve aan macht moet hebben om daadwer­kelijk gewelddaden en andere wanordelijkheden te kunnen beperken. Of, zoals één schrijver vaststelde: "De functie van de openbare macht of de staat is een krachtdrempel in stand te houden, om de altijd marginaal aanwezi­ge asociale daden van individuelen en groepen af te wenden en/of te beperken." [7]

Laten wij even aannemen, dat een dergelijke bewering juist is. Dan volgt onmiddel­lijk de fundamentele vraag: kan een instelling met een monopolie op mechanismen van dwang, bedoeld voor de bescherming van het leven en de bezittin­gen van haar burgers tegen gewelddaden, ervan weerhou­den worden een instrument te worden in de handen van enkelen om hun wil aan anderen op te leggen en daarmee Locke’s angst verwezenlijken, dat de staat de bron wordt van in plaats van de remedie tegen gewelddaden?

Als de politieke filosofen gelijk hebben met hun conclusie, dat de natuur van de mens zodanig is dat, wanneer daartoe de gelegenheid bestaat, hij zal trachten te profite­ren van anderen en hun zijn wil zal opleggen, dan is het niet onredelijk te veronderstel­len, dat hij zal trachten de macht te krijgen over een monopolistisch dwang-instrument als de politieke staat, om zijn doel te bereiken. Dan is het ook niet zo ongeloofwaardig, dat dergelijke mensen, om de maatschappelijke situatie dienstbaar te maken aan hun belangen, zullen trachten een andere definitie te geven aan de omschrijving van de "orde", die de staat gemach­tigd is te handha­ven. Gegeven deze menselijke neigingen, valt het niet moeilijk te zien, dat de mogelijkheid bestaat, dat mannen en vrouwen met verschillende politieke, economi­sche en sociale overtuigingen het concept van "orde" zullen gaan veranderen om het een steeds bredere betekenis te geven. Het gevolg van dit proces zou zijn, dat "orde" niet langer alleen gezien wordt als de "hygiënische" methode om daden van geweld en agressie of de dreiging daarvan uit te sluiten, maar in plaats daarvan gezien wordt als een apparaat dat de organisatie en structurering van menselijke relaties omvat om het enkele mensen mogelijk te maken door het gebruik van overheidsdwang het gedrag van anderen voor hun doeleinden meer voorspelbaar te maken en meer onderworpen aan hun macht.

Dat dit in feite de geschiedenis is van het menselijk omgaan met politieke processen kan geen enkele realist ontkennen. "Orde" is, in ieder geval in het Amerikaanse leefpatroon, méér gaan betekenen dan alleen het voorko­men van misdaad op straat: Voor de zakenman betekent het een systeem van wetten om concurrende activiteiten van zijn concurrent te beperken; [8] voor de opvoedkundige betekent het de aanvaarding van door de staat opgelegde standaarden van onderricht die gelden voor allen; voor de "moraalhervor­mer" betekent het de uitbanning van drugs, alcohol en pornografische lectuur; voor de arbeidersbewe­ging betekent het de uitsluiting van laagbetaalde arbeid door middel van minimum-loonwetten; voor de fabrikant betekent het de beperking van concurrerende buitenlandse import door tarieven en import-quota’s; voor de milieuacti­visten betekent het de beperking van de ontginning van natuurlijke hulpbronnen; voor de spoorwegen of de PTT betekent het de zekerheid van een beperkte entree van mogelijke concurrenten en de prettige wetenschap, dat reeds bestaande concurrenten geen effectieve concurrentie door middel van verlaagde tarieven kunnen beginnen; [9] voor de boer betekent het de instandhou­ding van rege­ringswege van kunstmatig hoge prijzen voor landbouw- en veeteelt­produkten; voor de dokter, de jurist, de kapper, de tandarts, de begrafenisonderne­mer, de elektricien en de autohande­laar betekent het de controle over de handels­praktijken van zijn concurrent door een vergunningensys­teem; en voor de makelaar betekent het de wettelijke indeling in wijken met betrekking tot voorschriften voor het gebruik door anderen van zijn bezittingen.

Terwijl dus de politieke staat nog steeds aan de mensen wordt voorgesteld als een systeem van orde gericht op hun bescherming tegen daden die hen tot slachtoffer maken, functioneert deze in feite als een mechanisme voor het ordenen, reguleren en beperken van het menselijk gedrag met het doel een "status quo" te handhaven ten behoeve van vooral diegenen die het gevaar lopen privileges te verliezen wanneer de mensen een grotere flexibiliteit werd toegestaan en hun de gelegenheid werd gegeven verande­ring te brengen in hun economische en sociale verhoudin­gen. Een dergelijke door de politieke staat opgelegde "orde" doet denken aan de "orde" van marktbeheer­sende kartels, waarvan, volgens de woorden van een waarnemer "het doel is storende invloeden tegen te gaan om de prijzen te stabiliseren en de aangesloten zakenlieden te verzekeren van het comfortabele gevoel, dat hun positie veilig is." [10]

De "hygiënische" functie van de staat om te pogen mishan­deling te beperken kan dus gesteld worden tegenover genoemde functie, die ernaar streeft persoonlijk en instituti­oneel gedrag te structureren in die zin, dat een belemme­ring wordt ge­creëerd ten aanzien van de normale proces­sen van verandering die inherent zijn aan menselijke relaties die niet aan eerder genoemde restricties zijn onderworpen. Dit zal de "structurerende" functie van de staat worden genoemd, die zowel het doel als het resultaat heeft beperkingen op te leggen aan de niet-dwingende activiteiten en besluitvorming van individuele personen, zodat voorkomen wordt dat zij tegen de belangen handelen van die personen of groepen, die erin zijn geslaagd de oplegging van dergelijke beperkingen aan zich te trekken.

De "hygiënische" functie, die alleen bedoeld is om mensen te beschermen tegen wandaden, sluit theoretisch de situatie uit, waarin de macht van de staat wordt gebruikt om anderen tot slachtoffer te maken. De "structurerende" functie daarente­gen is bedoeld om enkelen toe te staan zich te mengen in de vreedzame activitei­ten van anderen. Het doel ervan is de monopolistische macht van de staat te gebruiken om de activiteiten en omgeving van anderen te beheersen, zodat diegenen, die dat beheer hebben bemachtigd, doeltreffend de keuzen en beslissin­gen van andere mensen kunnen beperken.

  C. Conflict in de verhouding tussen de "Hygiënische" en de "Structurerende" functie

Als de rol van de staat eenmaal mede de "structurerende" functie omvat, ontstaat er een conflict van doelstellingen. En wanneer dat conflict door de leden van de gemeen­schap wordt waargenomen wordt het zaad van potentiële onvrede gezaaid. Want wanneer de staat theoretisch bestaat om de mensen te beschermen tegen schadeberok­kening en om hun een gebied te verschaffen waarbinnen zij zich veilig voelen voor wat betreft de aantasting van hun persoon en hun bezittingen, zodat zij een maximum aan welvaart en geluk kunnen nastreven, wordt het moeilijk een staat te rechtvaardigen die de bron wordt van negatieve controle op hun persoonlijk gedrag en functioneert als de beperking van individuele vrijheid van keuze en handelen, waar het de bedoeling was dat die uitgesloten zou worden.

De waarneming van een dergelijke tweeslachtigheid kan leiden tot een gevoel van frustratie, dat nog versterkt wordt als men zich realiseert, dat de "structurerende" functie niet alleen de "hygiënische" functie aantast, maar dat boven­dien de staat niet toerei­kend blijkt om de "hygiënische" functie te vervullen – een realisering die steeds sterker wordt door de immer toenemende misdaad, wanorde en rellen. De voortduring van een dergelijk gevoel van frustratie kan niet alleen leiden tot daden van agressie, maar ook, zoals zal blijken, tot een verzwakking van de persoonlijke sanctionering van de staat door de mensen, terwijl de uiteindelijke macht van de staat daarvan afhankelijk moet zijn. Als de mensen de staat sanctioneren voor de be­scher­ming tegen aantasting van hun persoon en hun bezit, en niet alleen die bescherming niet krijgen, maar boven­dien het voorwerp blijken te zijn van door de staat opgeleg­de beperkingen, zou het naïef zijn te veronderstellen, dat de voort­zetting van een dergelijke situatie geen negatieve persoonlijke en maatschappelijke consequenties zou hebben.

De verwachting van de bevolking, dat de staat haar leven en bezittingen zal beschermen, is uiteraard de reden waarom diegenen, die wetsvoorstellen indienen om een bepaald menselijk gedrag te beperken en te structureren, dat op een zodanige wijze doen dat de terminologie overeenkomt met de verwachting van het publiek. Een groep zuivelproducenten die prijsconcurrentie voor haar bedrijfstak wil uitsluiten, zou er niet over peinzen publieke­lijk en voor de wetgeven­de macht te verklaren, dat zij niet in staat is de efficiëntie van haar lager geprijsde concurren­ten te evenaren en dat dus de consument gedwongen moet worden een hogere prijs voor melk te betalen door de instelling van minimum melkprijzen. Een dergelijk beroep zou een wel zeer openlijke erkenning zijn, dat de wet eenvoudig gebruikt wordt voor de benadeling van consumenten en efficiënte producenten. In plaats daarvan wordt het beroep gepresenteerd in bewoordingen die spreken over de "bescherming" van de consument en de melkvoorziening voor kleine kinderen, omdat een hogere prijs het voortbestaan van de minder efficiënte zuivelbedrij­ven zeker stelt.

Zolang de mensen de indruk krijgen, dat die wetgeving er voor hun welzijn en bescherming is, is het onwaarschijn­lijk dat er een vertrouwenscrisis in de staat zal ontstaan. Door de indruk die wordt gegeven zullen de mensen eenvoudig concluderen, dat een dergelijke actie in overeenstemming is met de "hygiënische" functie van de staat. Er zijn talloze voorbeelden van "structurering", die met succes aan het publiek zijn "verkocht" onder het mom van voldoening aan de "hygiëni­sche" functie. Zo is er het aanbevelen van vergunningenstelsels als middel om het publiek te bescher­men tegen onbevoegde beoefenaars van een beroep, terwijl het werkelijke doel is de activiteiten van concurren­ten te beperken en onder toezicht te houden; of de kartel wetgeving, die wordt voorgesteld als een middel om de consument te beschermen tegen monopolistische praktij­ken, waar het werkelijke doel de beperking van de concur­rentie is; voorts zijn er tarieven aan het publiek gepresen­teerd als een middel om de eigen werkgelegenheid te beschermen.

Er is een veelvoud aan factoren die sommige mensen ertoe aanzetten een systeem van "orde" aan anderen op te leggen door de mogelijkheden tot verande­ring te beperken en door menselijke gedrag te reguleren ten behoeve van diegenen die de orde willen opleggen. Het zou zeer zeker de moeite waard zijn deze factoren aan een diepere studie te onderwerpen. De beslissende factor blijkt echter voort te spruiten uit de fundamentele behoefte van mensen om de wereld om hen heen voorspelbaar te maken en te onderwerpen aan de invloed van hun doelbe­wuste handelingen. [11]

Omdat de mens een dier met rede en verstand is kan hij zich niet laten leiden door instinct. Hij moet de realiteit waarnemen en bewust een actie bedenken die het ge­wenste resultaat zal opleveren. Hoe meer ’s mensen waarneming van de realiteit overeenkomt met de werkelijk­heid en hoe beter hij in staat is de relaties tussen oorzaak en gevolg vast te stellen, hoe meer succes hij zal hebben bij het verwe­zenlijken van zijn doelstellingen. Het ligt dan ook voor de hand dat hoe meer de omgeving van een mens voorspelbaar is met betrekking tot terugkerende gedrags­patronen, hoe beter hij in staat zal zijn doeltreffen­de activiteiten te ontplooien. Om tot een optimaal welzijn te komen moet de mens in staat zijn met redelijke zeker­heid de gevolgen van zijn daden te voorspellen. Dit impliceert noodzakelijkerwijze, dat hij zijn omgeving moet kunnen beïnvloeden. Zoals één waarnemer schreef:

  De mens wordt gemotiveerd resultaten te bereiken die in overeen­stemming zijn met zijn evaluerende veronderstellingen over zichzelf, zijn evaluerende veronder­stellingen over anderen en de mate waarin hij gelooft dat er één afgebakende soort van waarden is (wat die dan ook mogen zijn), die het gedrag in deze wereld leiden. [12]

Of, in het kort: "Regelmaat is… een voorwaarde voor persoonlijke zekerheid en het vermogen onze levens op vruchtbare wijze in te richten." [13]

Maar misschien wordt het belangrijkste deel van de omgeving van een mens gevormd door andere mensen; de meeste activiteiten van een mens houden verband met andere mensen. Er is dan ook eenzelfde behoefte aan de voorspel­baarheid van het gedrag van die anderen als er is met betrekking tot de voorspel­baarheid van de fysieke omgeving van een mens. De behoefte van de mens om vrij te zijn van negatieve invloeden, die zijn vermogen beper­ken, voorspelbare, doeltreffende actie te ondernemen om tot een optimaal welzijn te geraken, omvat de nood­zaak het gedrag van anderen binnen een zodanig kader te brengen, dat het geen hindernis vormt bij de realisering van zijn doelstellingen.

Dat is ook de onderliggende motivering voor de "hygiëni­sche" functie van de wet; namelijk de maatschappelijke omgeving zoveel mogelijk vrij te maken van schadelijk gedrag dat de kansen op produktieve en aangename bezigheden vermindert. De mensen hebben zeer zeker behoefte aan de voorspelbare zekerheid, dat hun relaties met anderen vrij zullen zijn van indringing, diefstal, mishan­deling, moord en andere vormen van geweld, zodat zij hun dagelijkse bezigheden zonder dergelijke versto­ringen kunnen verrichten. De handhaving van "ordelijke" maat­schappelijke relaties hoort dan ook bij de metafysische basisbehoefte van de mens aan een omgeving die hem een "voortgaand resultaat" van zijn activiteiten verschaft.

Wanneer de ordenende functies van de staat beperkt bleven tot de "hygiënische" functie, zouden er waarschijn­lijk weinig bezwaren rijzen (aangenomen dat de staat die functie kon vervullen). Zoals echter aangetoond is, wordt de staat het voorwerp van een machtsstrijd tussen wedijve­rende groepen die trachten de macht van de staat te gebruiken tegen andere groepen om de bewegingsvrijheid van die andere groepen te beperken. Deze poging tot "structurering" wordt eveneens gemotiveerd door het verlangen de sociaal-economische omgeving voorspelbaar te maken en meer onderworpen aan de invloed van de groepen die in een dergelijke machts­strijd de overhand verkrijgen.

Door deze methode van opgelegde orde wordt een conflictsituatie gecreëerd met de vooronderstelling die aan het bestaan van de politieke staat ten grondslag ligt, namelijk het elimineren van schadeberokkening. Het is op dit punt, dat een "vertrouwenscrisis" ontstaat die (in de mate waarin mensen de tegenstrijdigheid waarnemen tussen de verkondigde doelstellingen van de staat en de gerealiseerde resultaten, vooral wanneer de actie van de staat een hindernis vormt bij enige belangrijke activiteit van die mensen) leidt tot een gevoel van frustratie dat, in overeenstemming met de "frustratie-agressie"-hypothese kan uitlopen op een vorm van agressie, mogelijk met inbegrip van geweld.

  II. Een theorie van frustratie en geweld

  A. De "frustratie-agressie"-hypothese

De "frustratie-agressie"-hypothese kreeg een moderne impuls door de klassieke studie van Dollard, Doob, Miller, Mowrer en Sears 14 en is versterkt door een aan­zienlijke hoeveelheid research door anderen. De essentie van de hypothese is, dat hindernis bij de doelgerichte activiteit van een individueel persoon (dus frustratie) "een drijfveer tot agressie kan betekenen" 15 of, zoals Neal Miller vaststelde: "Frustra­tie produceert drijfveren tot een aantal verschillen­de vormen van reactie, waarvan er één een drijfveer is tot een bepaalde vorm van agressie." 16

Daniels en Gilula gingen nader in op deze hypothese:

  De opinie over frustratie gaat ervan uit, dat agressief gedrag zich voordoet na hinder bij een voortgaande doelbewuste activiteit. (Deze theorie stelt agressie vaak op één lijn met vernielend of beschadigend gewelddadig gedrag.) Het basiseffect van frustratie is een verhoging van de gemotiveerdheid van het individu, waarbij de vernielende respons een aangeleerd gedrag is. Een persoon voelt zich gefrus­treerd wanneer een verstoring van zijn hoop of verwachting optreedt; hij zou dan kunnen proberen het probleem op te lossen door de veronderstelde oorzaak van de frustratie aan te vallen. [17]

Spiegel definieerde agressie in deze woorden:

  Agressie is gedrag, waarbij kracht gebruikt wordt, of een symbolisch equivalent daarvan, om een doel te bereiken dat in de lijn ligt van de intenties of doelstellin­gen van de dader, waarmee hij in opstand komt tegen de inten­ties of doelstellingen van een tegenstander. Dit komt gewoonlijk, maar niet altijd, voor in een strijdlustige atmosfeer die wordt geken­merkt door tegenstrijdige belangen. [18]

De verhouding van frustratie ten opzichte van maatschap­pelijke wanorde is als volgt vastgesteld:

  Volgens de basishypothese frustratie-agres­sie vloeit onbestendigheid voort uit voortdu­rende sociale frustratie. Eén vorm van syste­matische frustratie komt voor als er een brede kloof bestaat tussen de behoef­ten, de verwachtingen of de eisen van de bevolking en de vervulling daarvan. [19]

Het is belangrijk hierbij op te merken, dat bij het vaststellen van de frustratie waaraan een bepaalde persoon onderhe­vig is, de hoogte van de "verwachting" en de "vervulling" niet vergeleken moeten worden volgens "absolute" of "objectieve" criteria, maar eerder volgens de normen van ongelijkheid zoals de persoon in kwestie die beleeft. Zoals Crawford en Naditch hebben geschreven, moeten wij kijken naar "de mate van succes of verwaarlozing die in relatie staat tot de maatstaf die de persoon zelf toepast als een basis voor vergelijking of zelf-evaluering." 20 Of zoals Jerome D. Frank het samenvatte: "De mate van frustratie hangt niet zozeer af van de mate van ontbering alswel van de grootte van de kloof tussen wat een persoon heeft en wat hij verwacht te hebben of waar hij denkt recht op te heb­ben." [21]

Dat frustratie, die veroorzaakt wordt door het verschil tussen iemands verwachtin­gen en verworvenheden, tot gewelddadig sociaal gedrag kan leiden is in de literatuur veel beschreven. Zo heeft Gurr bij voorbeeld waargeno­men dat

  de noodzakelijke voorwaarde voor een ge­welddadig burgerconflict relatieve ontbering is, gedefinieerd als de waarneming van de daders van het verschil tussen hun waarde­verwachtingen en de blijkbare waardemoge­lijkheden van hun omgeving. Waardever­wachtingen zijn de goederen en levensvoor­waarden waarvan mensen vinden dat zij er recht op hebben. De aanduidingen van waardemogelijkheden worden voornamelijk gevonden in het sociale fysieke milieu; zij vormen de voor­waarden die bepalen hoe mensen hun kansen beschouwen op het verkrijgen of behouden van de waarden die zij rechtmatig ver­wachten. [22]

Aan geweld dat voortspruit uit andere bronnen van frustra­tie wordt in de literatuur eveneens aandacht besteed. Zo heeft bij voorbeeld Frank geobserveerd, dat het falen van de staat in zijn "hygiënische" functie tot geweld kan leiden:

  Groepsconflicten ontstaan wanneer iedere groep haar doel alleen bereikbaar vindt ten koste van een andere. Binnenlands wordt deze soort van conflicten geweldda­dig, als groepen zich onhoudbaar gefrustreerd of bedreigd voelen en hun vertrou­wen in maat­schappelij­ke instanties voor het voldoen aan hun eisen of voor hun bescher­ming hebben verloren. [23]

Fred R. Berger stelt het nog uitdrukkelijker. Waar

  bepaalde kleinere of grotere groepen binnen de bevolking systema­tisch blootge­steld worden aan die zwakheden in het rechtssys­teem, die zekerheid verschaffen of bescher­men, gaan zij, die aan een dergelijke behan­deling zijn onderworpen, zich "buitengeslo­ten" voelen buiten het maatschappelijk pro­ces; zij gaan zich als de "slachtoffers" van het sociale en politieke bestel beschouwen in plaats van er volledig deel van uit te ma­ken. In dergelijke omstandigheden kan het respect voor de wet en voor de levens en het bezit van degenen, die wel de voordelen genieten die de orde van het rechtssysteem ver­schaft, aanzienlijk verzwakt worden. Dergelij­ke condities veroorzaken vaak weer tegenac­ties en vergelding óf uit wraak, frus­tratie, het verlangen zijn "aandeel" in de maatschappelijke welvaart te nemen, óf eenvoudig uit de behoefte zich manhaftig op te stellen en "het niet langer te pikken". En dat het rechtssysteem zeer wel zulke situa­ties, die tot dergelijke wijdverbreide betrekke­lijke wanorde in een gemeen­schap kunnen leiden, kan kweken en toestaan valt niet langer met enige redelijkheid te ontkennen. [24]

  B. Geweld als gevolg van "machteloosheid"

Maar het tekortschieten van de staat in zijn "hygiënische" functie is niet de enige manier waarop de handelwijze van de staat tot geweld kan lijden. De "structureren­de" functie, die beperkt, reguleert, bepaalde vormen van menselijk gedrag verbiedt, creëert bij degene die het voorwerp van dergelijke regelingen is, een gevoel van "machteloos­heid", een onvermogen meester te zijn van of invloed uit te oefenen op zijn onmiddellijke omgeving, waardoor hij in staat is beslissingen te nemen die van betekenis zijn voor de basisdoelstellingen van zijn leven. Dit is misschien wel de uiterste frustratie: het onvermogen doelmatig het eigen leven in te richten, terwijl dat dan voor een groot deel te wijten is aan de barrières en beperkingen die zijn opge­drongen door dezelfde instelling, die, zo was beloofd, dergelijke negatieve invloeden zou elimineren. Het verband tussen machteloosheid en geweld werd door Rollo May aangegeven: "Geweld spruit voort uit machteloosheid; … het is de uitbarsting van onmacht." [25] "Door mensen machteloos te maken bevorderen wij eerder hun geweldda­digheid dan er paal en perk aan te stellen." [26] (Met "macht" bedoelt May uiteraard het vermogen beslissingen te nemen, niet de mogelijkheid krachtdadig op te treden of dwang toe te passen.)

Het volle gewicht van deze situatie van machteloosheid werd door Grinker duidelijk uitgedrukt:

  Ik geloof dat we op alle lagen van ons maat­schappelijk netwerk getuige zijn van een conflict dat gebaseerd is op een dualistische denkwijze, waarvan de tegenpo­len worden gevormd door enerzijds persoonlijke of indivi­duele vrijheid, anderzijds sociale structuren die de functies van regulering en controle in stand houden. Elk heeft zich snel en in omvang ontwikkeld en is antagonistisch en reactio­nair tegenover de ander geworden. Hoe groter de vraag naar vrijheid, hoe meer onder­drukkende maatregelen worden toege­past. Hoe meer beperkende controle op vrijheden, hoe meer protest en geweld er zijn als de uiteindelijke algemene weg voor het nastreven van vele doel­stellingen. [27]

Rollo May voegde er deze gedachte aan toe:

  Toe te geven dat wij onze eigen individuele gevoelens van machte­loosheid hebben – dat we niet veel mensen kunnen beïnvloeden; dat we weinig betekenen; dat de waarden waar onze ouders hun leven aan wijdden voor ons onwerkelijk en waardeloos zijn; dat we het gevoel hebben, zoals W.H. Auden het beschrijft "anderen zonder gezicht" te zijn, zonder betekenis voor andere mensen en daardoor in eigen ogen niet veel waard – dat is inderdaad moeilijk toe te geven. Ik kan mij geen tijd herinneren in de afgelopen decenni­a, waarin zo veel gesproken werd over de capaciteiten en mogelijkheden van het indivi­du en er zo weinig feitelijk vertrou­wen bij het individu bestond in zijn vermogen psycholo­gisch of politiek enig verschil te bewerkstelli­gen. Het praten werkt in ieder geval gedeel­telijk als een compensatie voor ons veront­rustend bewust worden van ons werkelijk verlies aan macht. [28]

Kortom, zoals Anthony Storr het samenvatte: "Als wij in onze poging om onze omgeving te beheersen of om ervan te nemen wat wij nodig hebben worden belemmerd, worden we kwaad…" [29]

  C. De "Verplaatsings" theorie

Een factor die van invloed blijkt te zijn op de reactie van iemand ten aanzien van een frustrerende ervaring, is de mate waarin hij het frustrerende orgaan gesanctio­neerd heeft. Bij een overzicht van de studies die op dit gebied zijn gedaan kwamen Burnstein en Worchel tot de slotsom dat "frustraties die als redelijk of niet willekeu­rig worden ervaren met veel minder openlijke agressie worden geaccepteerd dan die welke als willekeurig en onredelijk worden ervaren." [30] Gurr merkte nog op dat de voortgang van onderricht en socialisatie een wijziging teweeg kan brengen in zowel de waarneming van als de respons op frustraties. [31]

De mate waarin iemand zijn goedkeuring heeft verleend aan of in ieder geval ontzag heeft voor de instantie die verantwoordelijk is voor een nietvervulde verwachting die resulteert in frustra­tie, kan van invloed zijn op de neiging van die persoon om zijn agressieve reactie te verschuiven van de verantwoordelijke instantie naar een plaatsvervan­gend doel. Deze gewoonte, die bekend staat als "verplaat­sing", is beschreven als het "ver­schuiven van een effect en het daarmee gepaard gaande gedrag van het oorspron­kelijke object naar een plaatsvervangend object, dat in sommige opzichten verwant is aan het oorspronkelijke object." [32]

De verplaatsingstheorie is gebruikt om het hoger aantal lynchincidenten tijdens economische recessies te verkla­ren. 33 Men kan zich slechts afvragen in hoeverre het recente geweld – waarvan een deel door zwarten gericht is tegen hun eigen vervallen buurten, andere delen tegen banken en ondernemingen met omvangrijke defensiecon­tracten – het gevolg is van verplaatste agressie tegen een amorfe maar hooggestructu­reerde "maatschappelijke orde", die is gecreëerd en wordt gehand­haafd en toegepast door de politieke staat met het doel menselijke activiteiten te beperken en veranderin­gen tegen te gaan, waardoor miljoenen mensen worden gefrustreerd in hun verwachtin­gen van een grotere levensvervulling. Het is heel goed mogelijk, dat veel geweld van de laatste jaren een voort­vloeisel is van frustraties veroorzaakt door een door een verregaand regulerend politiek systeem opgelegde "orde", maar dat, volgens Kaufmanns woorden, het gefrustreerde

  individu zich realiseert dat het oorspronkelij­ke object te gevaarlijk zou zijn voor een aanval. Daarom kiest hij een nieuw doel dat, hoewel wat minder gevaarlijk, in sommige opzichten "lijkt op" de oorspronkelijke kwel­geest en daardoor toch nog voldoende genoegdoening verschaft voor zijn zelfres­pect, zodat hij zichzelf ervan kan overtui­gen dat hij geen volslagen lafaard is en dat hij zich gedragen heeft als een man. [34]

  III. Frustratie als gevolg van regeringsmaatregelen

  A. Voorbeelden van regeringsmaatregelen die frustratie veroorzaken

1. Maatregelen voor sociale hervorming. Er zijn veel programma’s aan het publiek voorgeschoteld met de belofte dat zij verschillende oorzaken van ontevredenheid zullen elimineren en een grotere mate van zelfbeschikking en bestuur voor alle mensen zullen bevorderen. Maar de beloofde resultaten zijn vaak niet de werkelijke reden voor het programma. Zo worden bij voorbeeld wetten voor minimum lonen voorgesteld als een middel om het inkom­stenpotentieel van de laagstbetaalden te verhogen, maar het onmiddellijke resultaat van dergelijke wetten is een verhoging van het aantal werklozen onder de laagstbetaal­den omdat die wetten de arbeids­kosten voor werkgevers verhogen. [35] Dergelijke wetten worden niet voorgesteld en aangeno­men uit humanitaire overwegingen maar vanuit het verlangen van vakbe­wegingen lager betaalde arbeidsbron­nen te elimineren en de wens van werkgevers, die al hogere lonen betalen, aan hun concurrenten hogere kosten op te leggen.

Of de veronderstelde begunstigden van die wetgeving nu wel of niet het causale verband zien tussen deze wetten en de toegenomen werkloosheid, de einduitkomst is in hun nadeel omdat het hen berooft van een verwacht voordeel. Ook de wetgeving voor de renovatie in de steden is (althans in theorie) voorgesteld als een middel om sloppen­wijken af te breken en te voorzien in behuizing van een betere kwaliteit voor mensen met een laag inkomen. Maar het verloop van dit programma wijst uit, dat zwarten en andere bewoners van sloppenwijken uit hun bestaande behuizing werden verdreven – waardoor hun persoonlijk leven werd ontwricht en zij de hun vertrouwde omgeving moesten verlaten – terwijl hun woningen werden gesloopt om plaats te maken voor nieuwe flatgebouwen en apparte­menten die niet voor hen waren maar voor huurders met een modaal inkomen. Of sloppenbewo­ners het zich bewust zijn of niet, dat dergelijke programma’s zijn uitgevoerd ten profijte van onroerend goed beleggers en verzekerings­maatschappijen, [36] en of zij nu wel of niet het causale verband zelfs maar zien tussen stadsvernieuwingspro­gramma’s en het uitblijven van een oplossing voor het probleem van woningen voor lage inkomens, verwacht moet worden dat er een gevoel van frustratie ontstaat bij hen die resultaten verwachtten die uitbleven.

Volgens dezelfde principes zijn huurbeperkingswetten uitgevoerd met het uitge­sproken doel de huur voor bewo­ners met lage inkomens te verlagen. Het resultaat van dergelijke wetten blijkt te zijn, dat het voor de verhuurders financieel nadelig is noodzakelijke verbeteringen in dergelij­ke woningen aan te brengen, wat leidt tot verval van dat onroerend goed. De te verwachten consequentie is een toegenomen frustratie van de huurders die verbeterde levensomstandigheden hadden verwacht. En wat te denken van de resultaten van de bouwreglementen, die in het leven zijn geroepen op verzoek van aannemers en vakbe­wegingen om hun posities te beschermen, en die een verlaging van de bouwkosten tegengaan door het gebruik van moderne bouwtechnieken met geprefabriceer­de onderdelen te beperken, waardoor pogingen tot het leveren van goedkopere behuizing worden ondergra­ven?

Voorts kan men zich de frustratie voorstellen die jonge mannen en hun gezinnen ondergaan bij de oproep tot militaire dienst. Zij worden ontworteld en bedreigd met de dood of met zware verwondingen, terwijl toch het vastge­stelde doel van het militaire apparaat is de burgers te beschermen , niet ze naar verre landen uit te zenden om te worden gedood. Het vastgestelde doel is ook de vrede te bevorde­ren in plaats van verstrikt te raken in de soort eindeloze, doelloze oorlogen zoals Orwell ze voorzag in 1984, oorlogen die de belangen van de staat dienen in plaats van die van de burgers. [37]

Dan wordt de mensen ook nog verteld, dat ze worden onderworpen aan beperkin­gen in verband met economi­sche planning ten behoeve van een grotere economi­sche stabiliteit, een hogere produktiviteit en een hogere levens­standaard. Wat moet er dan geen teleurstelling volgen als blijkt, dat dergelijke programma’s niet alleen gefaald hebben om te voorkomen , maar zelf de oorzaak kunnen zijn geweest van verschijnse­len als recessie, inflatie, hogere werkloosheid, schaarste van bepaalde goederen en diensten en een teveel aan andere, tekorten op de beta­lingsbalans en devaluatie van de dollar, met weer voorstel­len tot verbetering bestaande uit nog beklemmen­der economische maatregelen, die een verdere beperking betekenen van de keuzen die de mensen kunnen maken; en eens te meer worden zij gehinderd in hun mogelijkhe­den over hun eigen leven te beslissen en hun eigen welzijn zoveel mogelijk na te streven. 38 Eén schrijver suggereert, dat dit proces niet alleen tot geweld leidt maar geweld is :

  De boeken staan vol van wetten die zijn aangenomen niet onder pressie van de kiezers, maar onder pressie van welvarende zakenlie­den, machtige vakbonden en in­vloed­rijke politici. Het resultaat is vaak socia­le onrechtvaardigheid. Een dergelijke on­recht­vaardigheid is duidelijk een vorm van ge­weld. [39]

Freud onderkende hetzelfde verschijnsel in zijn verklaring:

  Het is dus een algemeen principe dat tegen­strijdige belangen van mensen met ge­bruik­making van geweld worden geregeld… Het recht van de gemeenschap wordt dan een uitdrukking van de ongelijkheid in macht die daar heerst; de wetten worden gemaakt door en voor de heersende leden en er is weinig ruimte voor de rechten van hen die onder­worpen zijn. [40]

De leden van de minderheidsgroeperingen, die jarenlang het slachtoffer zijn geweest van discriminatie bij tewerkstel­ling, wordt voorgehouden, dat een wet "op rechtvaardige tewerkstelling" de deur tot allerlei arbeidsmogelijkheden voor hen zal openen. Nochtans – en we zijn nu tien jaar verder – staan de resultaten in geen verhouding tot de beloften.Steeds meer mensen ervaren, dat zij zijn gevan­gen in een hooggestructu­reerd quotasysteem voor inhuring, waarbinnen mensen die alleen maar gevraagd hadden de gelegenheid te krijgen om op basis van hun bekwaamheden voor tewerkstelling in aanmerking te komen, eens te meer ontdekken dat de beslissing over hun tewerkstel­ling wordt gebaseerd op ras, religie, etnische groepering of sexuele geaardheid. Is het verwonderlijk, dat onder dergelijke omstandigheden deze mensen een diep gevoel van machteloze teleurstelling ondergaan?

Het is belangrijk te onderstrepen, dat op elk van de hier beschreven terreinen de genoemde frustraties niet noodza­kelijkerwijze worden ervaren door mensen die inderdaad de verhouding onderscheiden tussen de gereguleerde activiteit en het in gebreke blijven van het programma om het gewenste resultaat te bereiken. Het is voldoende dat mensen een gewenst resultaat verwachten en dat dat resultaat niet verwezenlijkt wordt. Een bewoner in een sloppenwijk kan onbewust blijven van het feit, dat stedelij­ke vernieuwingsprogramma’s of wetten op huurprijzen verhin­derd hebben, dat hij een betere behuizing krijgt, maar hij weet wel, dat de hem gedane beloften niet vervuld zijn en als gevolg daarvan zal hij waarschijnlijk gefrustreerd raken.

2. Politie-activiteiten . Een feit, dat zo ongeveer bovenaan staat voor wat betreft teleurstelling in de verwachtingen van de mensen heeft betrekking op het falen van de politie, bij de uitoefening van de "hygiënische" functie, in de realise­ring van wat, zoals is aangetoond, door de meeste mensen wordt beschouwd als het basisdoel van een formele politiek-wettelijke structuur: de bescherming van de persoon en zijn bezittingen tegen aanvallen en beschadi­ging door anderen. Deze doelstelling plaatst de politie theoretisch in de rol van beschermer van persoonlij­ke rechten en veiligheid, terwijl dat in de praktijk niet altijd het geval is. Niet alleen is het systeem er niet in geslaagd de snel toenemende misdaad een halt toe te roepen – een feit dat op zichzelf al verwacht mag worden frustratie te veroorzaken bij hen die het systeem hebben onderschre­ven en gesanctioneerd in de verwachting dat de misdaad daardoor tot een minimum zou worden teruggebracht – maar het is bovendien een bron van extra frustratie geworden voor mensen, vooral leden van minderheids­groe­peringen en andere lage-inkomensgroepen, die ontdekken zelf het doelwit te zijn van een vrijwel dagelijks voorkomen­de schadelijke behandeling door de politie zelf.

Hoewel bij sommige mensen de neiging bestaat tot de overdreven reactie, iede­re actie van een politieman als "mishandeling door de politie" te zien, zou het nog veel irreëler zijn om naïef te veronderstellen, dat de stedelijke politie­korpsen van dit land worden gekarakteriseerd door personeel dat zich eenvoudig als "openbare dienstverlener" ziet met als enig doel het "algemeen welzijn" van de gemeenschap te bevorderen, daarbij steeds de basisrech­ten van alle mensen in het oog houdend. De geïnformeer­de lezer heeft geen opsomming nodig van het tamelijk systemati­sche wangedrag op straat door de politie tegen­over minderheden, of tegenover verdachten binnen het politiebureau, of van slapende families bij wie de politie het huis binnendringt tijdens een onwettige zoektocht. Voeg hier nog aan toe de gedocumenteerde gewelddaden die door de politie tijdens demonstraties zijn gepleegd, de neiging van veel politiemensen wat al te snel naar pistool of knuppel te grijpen, de recente beslissing van het Hooggerechts­hof waarbij de machtiging tot fouilleren bij verkeersovertredingen is uitgebreid, [41] en dergelijke, dan krijgt men een beeld van een systeem dat, in plaats van hen die ermee in contact komen te beschermen , een bedreiging voor hun veiligheid betekent. Men kan slechts gissen naar de hoeveelheid geweld die door de politie zelf is veroorzaakt als gevolg van haar veel voorkomende willekeurige behandeling van verdachten. Met andere woorden: in welke mate betekent onderwerping aan willekeur een aanval op het zelfrespect en de trots van een mens en moedigt het op die manier geweld als respons aan? Zoals één persoon observeerde:

  Het recht weerstand te bieden aan onwettige arrestatie is een weer­klank van een van de belangrijkste elementen van de erfenis van de Engelse revolutie: de overtuiging, dat de wil om op redelijke wijze weerstand te bie­den aan willekeurige autoriteit waardevol is en niet onderdrukt mag worden door de straf­wetgeving. Wanneer men geconfron­teerd wordt met duidelijk onrecht mag men niet gedwon­gen worden zich daaraan te onder­werpen en zijn gevoel voor rechtvaar­digheid geweld aan te doen. [42]

Een van de eerste behoeften die de mensen thans hebben is bescherming tegen de politie en, wat nog belangrijker is, tegen de structurering van het politie-apparaat als een zichzelf dienend systeem dat niet langer de pretentie heeft te bestaan om te dienen en te beschermen in het belang van de gemeenschap. 43 Het is mogelijk te stellen dat hier een niet bestaande tegenstander wordt aangevallen en dat een dergelijke kritiek op de politie niet gerechtvaardigd is. Maar er wordt hier nergens gesuggereerd dat alle politie­mensen en alle politiekorpsen slecht gemoti­veerd zijn. Wat wel gesuggereerd wordt is, dat het politie-apparaat in Amerika een hooggestructu­reerd systeem is geworden, dat zijn eigen doelen nastreeft, een systeem, dat er niet alleen niet in geslaagd is de negatieve invloeden van schade­berokkening te elimineren, maar zelfs een bron van dergelijk gedrag is geworden. De netto uitkomst daarvan is teleurstelling in de verwachtingen van de personen die er aan onderworpen zijn.

3. Economische regulering . Er moet niet verondersteld worden, dat etnische minderheidsgroeperingen en mensen met lage inkomens de enigen zijn die lijden aan frustraties als gevolg van overheidsmaatregelen. Alhoewel die mensen degenen zijn voor wie verandering, die door wettelijke restricties wordt verhinderd, het meest nodig kan zijn, worden de mensen met een modaal inkomen even­eens beperkingen opgelegd, die economische verande­ringsprocessen verhinderen (waardoor kansen worden ontnomen), terwijl zij voorts de lasten dragen van een systeem van enorme inkomsten- en vermogensbelastin­gen. Hierdoor derven zij een aanzienlijk deel van hun inkom­sten, die gebruikt worden op een wijze die naar hun gevoel hun belangen niet dient.

Dat geweld voornamelijk voor zou komen bij groepen met lagere inkomens is een mythe, die ontzenuwd wordt wanneer men zich rekenschap geeft van het toegenomen geweld in de door blanken met modale inkomens bewoon­de voorsteden van Amerika, en wanneer men onderkent dat gevoelens van frustratie, "machteloos­heid" en wanhoop zich uitstrekken over de gehele sociale, economische en geografische linie. Dat dergelijke consequenties voort kunnen spruiten uit de frustraties veroorzaakt door syste­men van opgelegde orde die niet voldoen aan de verwach­tin­gen van de mensen, is een mogelijkheid die een nadere bestudering waard is. [44]

  B. "Autosystemen"

Zoals is aangegeven kan frustratie zich voordoen als mensen bemerken dat het opleggen van "gestructureerde" vormen van orde door een politiek wetssysteem in strijd is met de bedoeling van het systeem, namelijk het voorko­men van schadebe­rokkening. [45] Dit gevoel van frustratie wordt nog geaccentueerd door een factor die verband houdt met de werking van praktisch alle hiërarchische structuren, namelijk de tendens de belangen van personen die aan de organisatie onderwor­pen zijn geringer te achten dan de belangen van de organisatie zelf. Of een organisa­tie nu politiek, religieus, economisch of sociaal is, zij ontwikkelt al vrij snel een gedragspa­troon waarbij het voortbestaan van de organisatie operationeel de belangrijk­ste doelstel­ling wordt. De organisatie wordt haar eigen raison d’être, en de personen voor wier welzijn de organi­satie oorspron­kelijk in het leven was geroepen worden plotseling een ten behoeve van de organisatie te gebruiken middel. Zoals de socioloog Snell Putney het verwoordde: [H]et basispro­bleem is, dat grote systemen na een bepaal­de periode doelstellingen na gaan streven, die op henzelf gericht zijn en afwijken van de doelstellingen van de mensen waarvoor het systeem in de eerste plaats in het leven was geroe­pen." [46] Putney definieert een dergelijk systeem als een "autosysteem": "een sociaal systeem dat zijn eigen doelen met zijn eigen middelen na gaat streven en ophoudt effectief door mensen beheerst te worden. [47] Deze autosys­temen "overtuigen hun deelnemers ervan, dat er onmoge­lijk een tegenstelling kan zijn tussen de belan­gen van mens en systeem" om zo hun eigen voortbestaan te garande­ren. [48]

De procedure waarmee deze handelwijze zich ontwikkelt bevat dezelfde elementen, die mensen ertoe brengen hun omgeving ondergeschikt te willen maken aan hun invloed, om zo een hoge graad van voorspelbaarheid te bereiken, die gunstig is voor hun doeleinden. Er is een gevoel van veiligheid en zekerheid in het leren van een bepaald gedragspatroon en in het constant blijven van dat patroon. Dat is de grote aantrek­kingskracht van bureaucra­tische procedures: Zij die zich binnen het systeem bevinden kunnen bij een situatie waarin beslissingen moeten worden genomen eenvoudig reageren door zich te laten leiden door een bekende reeks van regels en door een poging de situatie aan te passen aan de regels . Het uiteindelijke gevolg van deze procedure is echter, dat het systeem los komt te staan van de reactie van degenen die eraan onderworpen zijn. Korman is tot de volgende slotsom gekomen met betrekking tot de neiging van de mens "gestructu­reerde organisaties" te wensen:

  Ten eerste impliceert de hoge mate waarin leidende figuren vertrou­wen op pro­gramma­vaststelling en regelspecificatie, dat de we­reld voldoende stabiel en onveranderlijk is om het gebruik van en het steunen op alge­mene regels en programmavaststelling mo­gelijk te maken. Ten tweede moedigt het steunen op een relatief permanente speciali­sering van activiteiten, als tegenstelling tot variatie, een geloofssysteem aan, waarin algemene regels en routine de juiste gang van zaken zijn, terwijl variaties, verschil en het ontbreken van regels als leidraad dat niet zijn. [49]

Het zou goed zijn hier de rol te beschouwen die wordt gespeeld door de metafysi­sche kijk die men heeft op andere mensen als een factor bij "structurering" als middel om "orde" in de maatschappij te brengen. Met andere woorden: in hoeverre is "structure­ring" een weerspiegeling van de overtuiging, dat mensen van nature onbetrouwbaar zijn en daarom aan geweld – of de dreiging van geweld – onderwor­pen moeten worden voor het bereiken van een schijn van maatschappelijke harmonie? Er lijkt een langza­me ontaarding van deze houding op een aantal terreinen voor te komen, vooral in het onderwijs en in industrieel management. [50] Met de verzwakking van de doctrine van de "erfzonde", bij wijze van spreken, zouden de mensen op een dag eenvoudig kunnen onderkennen, dat er geen fundamentele tegenstelling is tussen individuele zelfzucht en maatschappelijke orde, en dat een wereld van op zichzelf gerichte, egocentrische individuelen niet noodzake­lijkerwijze chaos of de ineenstorting van maatschappelijke instituten betekent.

Gezonde organisaties – zoals gewoonlijk op het marktplein te vinden zijn – moeten niet alleen reageren op feedback, maar moeten, om hun ondersteuning te vergro­ten, die feedbac