Rede uitgesproken door Prof. dr. P.B. Cliteur bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de encyclopedie van de rechtswetenschap aan de Universiteit van Leiden op 28 mei 2004.

Mijnheer de rector magnificus, zeer gewaardeerde toehoorders,

cliteur.jpgWat leuk dat u er bent! Toen ik vanmorgen mijn dochter naar school bracht bleek in ieder geval al een van haar vriendinnetje helemaal in de stemming te zijn. In een prachtig zwart jurkje gestoken zei Paula: “ik kom vanmiddag ook op de operatie”.

Nu is het uitspreken van een oratie ook wel een beetje een operatie, want ik zal proberen een zwaar en gevoelig onderwerp wat luchtig te behandelen.

Misschien is het goed eerst te informeren naar uw reis hier naartoe.

Ik hoop dat u een goede reis heeft gehad. Over die reis wil ik meteen al het volgende kwijt. Diegenen die vandaag met de trein zijn gekomen zijn iets beter voorbereid op mijn verhaal dan wie de auto heeft genomen. De treinreizigers zijn namelijk hier naartoe gelopen door de Stationsweg, langs het Galgewater en vervolgens over het Rapenburg. En u zult hebben geconstateerd dat in de twintig minuten die u heeft nodig gehad om te komen waar u zich nu bevindt de omgeving ingrijpend is veranderd.

U bent in de Stationsweg begonnen. Dat wil zeggen: tussen de shoarmatentjes. Hier en daar heeft u ook wat weet-lucht opgesnoven. Ook heeft u geconstateerd dat sommige aanduidingen op de winkeltjes in een andere taal dan het Nederlands waren gesteld. Maar daarna, op het Rapenburg werd het allemaal heel anders. Toen kwam u langs van die grote panden met plakkaten dat een 19e eeuwse beroemdheid in het huis had gewoond dat u passeerde. Het leek wel alsof de tijd had stilgestaan, op het Rapenburg.

Twintig jaar geleden toen ik als universitair docent aan deze universiteit werd aangesteld bestond dat Leiden van de Stationsweg nog niet. Er was alleen nog maar het Leiden van het Rapenburg.

Wij zeggen dat ook wel zo: er was nog geen multiculturele samenleving. Tegenwoordig geven alle grote steden ons de aanblik van een multireligieuze, pluriforme en multietnische gemeenschap. En het is bij die situatie waarbij ik vandaag wil aansluiten.

Ik wil reflecteren op de multiculturele samenleving. Meer in het bijzonder wil ik één specifieke vraag beantwoorden. En die is: hoe zou de staat of overheid (ik zal vandaag niet onderscheiden tussen die twee) zich moeten opstellen in wat wordt genoemd de “multiculturele samenleving”?

Een veelgehoord antwoord op deze vraag wil ik vandaag met name tegenspreken. Dat antwoord is, dat een multiculturele samenleving ook vraagt om een multiculturele staat. De staat zou meer dan tot nu toe gebruikelijk is zich moeten “openstellen” voor multiculturaliteit en pluriformiteit.[1]

Welnu, dat veelgehoorde antwoord, is naar mijn idee helemaal fout. Ik zal vandaag argumenten aandragen voor de stelling dat de multiculturele samenleving juist vraagt om een neutrale staat. Je kan het zelfs zo zeggen: hoe multicultureler de samenleving, hoe neutraler de staat moet zijn. In de twintig jaar dat de Stationsweg dus multicultureler is geworden, had eigenlijk de staat neutraler moeten worden.

U weet misschien dat de discussie over dit onderwerp zich uitkristalliseerde rond kledingvoorschriften in situaties waarin een soort van uniformen gedragen worden. Dat is: in het leger, bij de politie en bij de rechterlijke macht. Zou de multiculturele samenleving niet van ons vergen dat we ook in de rechterlijke macht het dragen van keppeltjes, tulbanden en hoofddoekjes moeten gaan gedogen?

Overal in Europa wordt deze discussie gevoerd,[2] maar misschien nog wel het meest pregnant in Frankrijk. En het zijn de Franse uitgangspunten die ik vandaag iets nader zal belichten en beoordelen op hun toepasbaarheid in de Nederlandse situatie.

Ik doe dat om drie redenen.

Waarom dit onderwerp?

De eerste is dat bij een bespreking van de Franse staatsconceptie in relatie tot multiculturaliteit het om een onderwerp gaat dat enige bekendheid geniet. U heeft daar al iets over gehoord of gelezen. U heeft daarover waarschijnlijk ook al een opinie, al is deze nog zo vaag. En ik vrees dat bij sommigen de gedachte dat de multiculturele samenleving om een multiculturele staat vraagt helemaal nog niet zo slecht scoort.

De tweede reden is dat ik u vandaag iets duidelijk moet maken over het vak “encyclopedie van de rechtswetenschap”. Ja, wat mag dat in hemelsnaam betekenen? Een encyclopedie heeft u in de kast staan of op de PC tegenwoordig. Er bestaat kennelijk ook een “encyclopedie van de rechtswetenschap”, zult u gedacht hebben. Dat zal wel gaan om een soort van woordenboek waarin je kunt opzoeken wat de betekenis is van juridische vaktermen. Maar hoe kan je daarin hoogleraar worden, moet u hebben gedacht?

U bent “warm”, want de encyclopedie van de rechtswetenschap heeft de pretentie een totaalvisie te geven op alles wat aan de orde is binnen de rechtswetenschap. Een totaalvisie, dat gebeurt ook in een gewone encyclopedie. Ik ben dus, als het goed is, de minst gespecialiseerde hoogleraar aan de rechtenfaculteit. Of, zo kan je het ook zeggen, ik ben gespecialiseerd in het algemene.

Het woord “encyclopedie” gaat terug op een Grieks woord dat “kring” betekent en daarin zit ook het woord “paideia” verscholen. De encyclopedie heeft iets met vorming en opvoeding te maken. De pretentie van het vak encyclopedie is dat je een jurist alleen maar goed vormt wanneer je hem of haar ook iets meegeeft van de andere wetenschappen uit de kring der wetenschappen.[3] Dat doe ik dus.

Hoe ik dat doe, dat kan ik het beste laten zien. Vandaag doe ik dat aan de hand van de Franse beginselen die handelen over de neutraliteit van de staat. Vanzelf blijkt dan wel dat je bij de bespreking daarvan stuit op allerlei vragen die met andere disciplines te maken hebben en die ik zou willen aanduiden als “encyclopedisch”.

De derde reden dat ik mijn keuze heb laten vallen op die Franse beginselen is dat het onderwerp nauw aansluit bij het onderzoeks-programma waarvan ik coördinator ben. Het gaat om het thema sociale cohesie en multiculturaliteit. Een nieuwbenoemde hoogleraar moet ook enig inzicht geven in het terrein van de wetenschap waaraan hij zich de komende tijd wil wijden.

Aan het werk dus.

Het rapport van de commissie-Stasi

Laat ik beginnen met een bekende, ik geef toe, enigszins versleten uitspraak van Pascal. Die luidt als volgt: “Drie breedtegraden naar het Noorden gooien heel de jurisprudentie omver, een meridiaan bepaalt de geldende waarheid; na enkele jaren veranderen de meest fundamentele wetten”.[4]

Met name die breedtegraden die de jurisprudentie omver gooien zijn hier van belang. Jurisprudentie. In het Frans staat: “jurisprudence”. Het woord “jurisprudence” is meerduidig, want het kan zowel de “wetenschap van het recht” betekenen als ook het “geheel van rechterlijke uitspraken”. Maar voor beide geldt: de breedtegraden gooien ze helemaal omver. Als we gaan kijken hoe men in Frankrijk de taak van de staat opvat in relatie tot de multiculturele samenleving, dan worden we geconfronteerd met totaal andere opvattingen dan die in Nederland vigerend zijn. Onlangs heeft men zich in Frankrijk opnieuw bezonnen op de taak van de staat in een multiculturele samenleving. Dat is gebeurd door een commissie onder leiding van Bernard Stasi. De commissie-Stasi heeft op 11 december 2003 een rapport aangeboden aan de Franse president Chirac onder de titel “Laïcité et République”. Dit rapport geldt als uitgangspunt voor het herijken van de beginselen volgens welke de Franse staat wil omgaan met de multiculturele samenleving.

“Laïcité” en republiek dus. De republiek staat voor een goed functionerende democratie.[5] En wat is nodig voor zo’n goed functionerende democratie? Men antwoordt: “laïcité”.

In het Nederlands is dat nog het beste te vertalen met: de neutraliteit van de staat in religieuze en politiek-ideologische aangelegenheden. Men spreekt ook wel van de scheiding van kerk en staat. Voor de staat zou gelden dat hij geen enkele geestelijke of religieuze macht macht mag bevoorrechten.[6]

De Fransen trekken dus uit het gegeven van de multiculturele samenleving helemaal niet de conclusie dat ook de staat multicultureel moet worden. Integendeel, zij zeggen: juist in een multiculturele samenleving, een samenleving met grote culturele en religieuze verschillen, moet de staat zo veel mogelijk – als ik het zo mag zeggen –  “a-cultureel” worden en in ieder geval “a-religieus”.

De koele receptie van het rapport-Stasi in Nederland

Ik zeg niets teveel, denk ik, wanneer ik constateer dat de bevindingen van de commissie-Stasi in Nederland een uiterst koele ontvangst ten deel is gevallen. Ik ken maar twee uitzonderingen.

De eerste is de filosoof Herman Philipse die overigens ook door de commissie gehoord is en in het rapport genoemd wordt.[7] Spreek uit: Erman Filieps. De tweede uitzondering is de columnist Sylvain Ephimenco. In Trouw publiceerde hij een krachtig en – vind ik althans – overtuigend pleidooi voor de neutrale staat. [8]

Maar verder heeft bij mijn weten de overgrote meerderheid van de Nederlandse commentatoren de Franse beginselen afgewezen.

Naar mijn idee ten onrechte. Er zit in de aanbevelingen van de commissie-Stasi veel behartigenswaardigs, ook al zijn deze nog zo onwelkom in de Nederlandse polder.

Laten we allereerst constateren dat het hier een intellectueel indrukwekkende en consistente visie betreft. Dat ligt ook voor de hand, als je de samenstelling van de commissie in ogenschouw neemt. De commissie telde – inclusief de rapporteur – twintig leden, waaronder zeer vooraanstaande deskundigen op het terrein van zowel godsdienst als ook de “laïcité”. Men treft de namen aan van Mohammed Arkoun,[9] Jean Baubérot,[10] Régis Debray,[11] Gilles Kepel,[12] Henri Pena-Ruiz[13] en Alain Touraine.[14] Deze schrijvers hebben allemaal uitvoerig geschreven over het onderwerp.

Hoe zouden wij zoiets in Nederland doen? Het hoogste bestuurlijke ambitieniveau in de polder is: “de boel een beetje bij elkaar houden”. Wij zouden dus alle voorzitters van belangengroeperingen bij elkaar roepen, ze aan een ronde tafel plaatsen met koffie en kaakjes en zien wat voor compromis uit de daar ontstane “dialoog” zou opborrelen.

In Frankrijk niet dus. En dan krijg je ook een geheel ander resultaat.

Het resultaat van het werk van de commissie-Stasi is, als ik dat met eigen woorden zou mogen samenvatten, precies omgekeerd aan het multiculturalisme dat in Nederland zo lang de toon heeft gezet. Nederland is de afgelopen jaren meegegaan met wat ik zou willen noemen de “multiculturalistische logica”. En dat is, dat een multiculturele samenleving ook om een multiculturele staat vraagt. Maar dat is niet juist. Een multiculturele samenleving vraagt om een neutrale staat. Men kan het ook zo zeggen: naarmate de tegenstellingen in de samenleving groter worden moet de staat zich steeds neutraler gaan opstellen. De staat moet namelijk geloofwaardig zijn als arbiter die boven de partijen staat. De neutrale staat is daarom een noodzakelijk complement op de multiculturele samenleving.

Zoals gezegd, de bevindingen van de commissie-Stasi zijn in Nederland hooghartig van de hand gewezen. Het grootste deel van de commentaren die in Nederland op het rapport van de commissie gegeven zijn, leed overigens aan ernstige misverstanden. Een paar daarvan wil ik met name noemen.

De neutrale staat staat niet “negatief” tegenover religie

Als eerste is daar de hardnekkige mythe dat het idee van de neutrale staat blijk zou geven van een negatieve houding tegenover religie. Nu kan men natuurlijk elk verzet tegen een theocratie per definitie duiden als verzet tegen religie. Wie zich verzet tegen katholieke wiskunde kan men ook wel een “negatieve houding” tegenover het katholicisme aanwrijven.

Maar dat lijkt mij tendentieus taalgebruik.

Het is ook vanuit het oogpunt van een eerlijke debatstrategie unfair om de voorstanders van een neutrale staat aan te spreken op hun vermeende atheïstische motieven. Voor sommigen zal gelden dat zij hun voorkeur voor een neutrale staat combineren met atheïsme of agnosticisme, maar noodzakelijk is dat zeker niet.

In 1834 publiceerde Abbé Félicité de Lamennais zijn Paroles d’un Croyant. Lamennais wordt ook wel een “Chrétien laïque”[15] genoemd. Hij meent dat juist wanneer het katholicisme zich zou concentreren op zijn spirituele missie en afstand doet van de poging politieke macht te verwerfen, dit het geloof ten goede zou komen.

Ook de Nederlandse staatsrechtgeleerde Erik Jurgens kan geheel trouw blijven aan zijn christelijke achtergrond en toch consistent de beginselen van de neutrale staat omarmen, zoals hij gedaan heeft.[16] Het ideaal van de neutrale staat is niet noodzakelijk verbonden met de wereldbeschouwing van een atheïst of agnost. De pretentie van het Franse systeem is dat dit uiteindelijk in het voordeel is van joden, christenen, moslims, boeddhisten, hindoes en humanisten. En ook voor de aanhangers van natuurgodsdiensten geldt: ook zij zijn er beter mee af.

De Nederlandse geschiedenis en volksaard determineert ons niet

Een tweede bezwaar dat hier veel gehoord werd over het werk van de commissie-Stasi is dat de Nederlandse volksaard of de Nederlandse geschiedenis zich tegen een dergelijke rigoereuze scheiding van kerk en staat zou verzetten. De Franse staatstraditie is een andere dan de Nederlandse, hoort men wel.

Vooral historici hoor je dit vaak beweren. Maar daarmee overschrijden zij de competentie van hun vak. Een historicus kan je leren wat in het verleden heeft plaatsgevonden, niet wat in de toekomst zál plaatsvinden. Maar heel vaak zijn historici in hun “vrije tijd”, in hun “obiter dicta”, tevens vergaand “historisch deterministen”: zij achten de mens bepaald door zijn historische verleden.

Nu is het ongetwijfeld juist dat het Nederlandse systeem en de Nederlandse traditie verschillen van de Franse. Ook de Nederlandse geschiedenis heeft, zoals bekend, een geheel andere loop genomen dan de Franse.[17] Maar men kan sterk betwijfelen of dit zoveel betekenis moet hebben voor het beoordelen van de merites van het ideaal van de neutrale staat. De problemen op het gebied van integratie en het goed organiseren van een multiculturele samenleving zijn grotendeels universele problemen geworden. Wij leven in een tijd van globalisering, is al vaak opgemerkt.[18] Dat betekent dat in de westerse industriële samenlevingen men met grofweg dezelfde vragen wordt geconfronteerd. Wij zitten daarbij minder dan ooit vast aan onze eigen geschiedenis. Die kan misschien verklaren waarom bepaalde zaken in Nederland anders zijn geregeld dan in Frankrijk of in Duitsland, maar de geschiedenis is geen keurslijf dat ons determineert in de toekomst dezelfde wegen te bewandelen als wij in het verleden hebben gedaan.

Nederland zou zich dus wel degelijk kunnen laten inspireren door het Franse model van de neutrale staat, als men dat zou willen. Dat dit niet alleen kan, maar dat daarvoor ook goede redenen zijn, dringt zich op wanneer men zich realiseert wat ons als alternatief wordt voorgehouden, namelijk de multiculturele staat.

Laat ik proberen aan te geven hoe die multiculturele staat er volgens zijn aanhangers uit zou moeten zien.

De multiculturele staat

Kenmerkend voor de multiculturele staat is dat niet het menselijke individu het belangrijkste referentiepunt vormt, maar de sociale groep. Typerend is bovendien dat deze groepen niet op basis van vrijwilligheid zijn geformeerd, zoals een tennisvereniging of een maatschappij ter bevordering van de letteren en kunsten, maar op basis van etnische en religieuze criteria.[19] Kinderen wordt op jonge leeftijd geleerd dat hun primaire identiteit niet ligt bij het abstracte staatsburgerschap, maar bij de groep waarvan zij door afstamming of religieuze gezindte deel uitmaken. De loyaliteit aan de groep gaat ook boven de loyaliteit aan de nationale staat en samenleving waarvan men deel uitmaakt.[20]

Zoals gezegd: de staatsconceptie die de multiculturalisten voor ogen staat is niet de neutrale staat, maar de pluriforme staat. Het ventileren van religieuze en politieke partijdigheid binnen het staatsapparaat wordt geaccepteerd als onvermijdelijk voortvloeiend uit grondrechten en mensenrechten. Vaak wordt het beroep daarop ook aangemoedigd. De partijdigheid of schijn van partijdigheid die dit introduceert in de overheidsdienst wil men compenseren door ook de leden van concurrerende groeperingen gelijke toegang tot de openbare dienst te verlenen. Zo zouden de verschillende politieke en religieuze groeperingen elkaar “in evenwicht moeten houden”. Soms noemt men die evenwichtssituatie zelfs “neutraal”. Deze nieuwe vorm van “neutraliteit” zou te verkiezen zijn boven de oude vorm.[21]

Het is duidelijk dat op die manier een heel ingewikkeld quota-systeem zou moeten worden ontwikkeld om in allerlei functies waar voorheen de gewone neutraliteit het uitgangspunt vormde nu een proportioneel uitgebalanceerde pluriformiteit te realiseren. Maar de problemen blijven natuurlijk gewoon bestaan. Een islamitische justitiabele die voor het hekje staat en een rechter met een keppeltje aantreft kan alleen maar denken “pech gehad”. Hetzelfde geldt voor een joodse justitiabele die een vrouwelijke rechter ziet met een hoofddoekje op.

Van de twee naties naar de twee staten

In de 19e eeuw sprak Benjamin Disraëli over de “two nations”, die van de armen en die van de rijken, tussen welke “there is no intercourse and sympathy”.[22] In geheel Europa lijken we op dit moment te worden geconfronteerd met de “twee staten”. Het gaat om twee geheel verschillende staatsconcepties. Het Franse concept, het idee van de neutrale staat. En het multiculturele concept, waarbij neutraliteit is opgegeven en vervangen door een min of meer uitgebalanceerde pluriformiteit.

Ook kan men onderkennen dat in één land voor bepaalde delen van het overheidsapparaat de ene staatsopvatting domineert en voor andere delen van het overheidsapparaat de andere. In Nederland vigeert voor de rechterlijke macht nog steeds de neutrale staatsidee. De poging om met een beroep op mensenrechten hier de mogelijkheid tot het dragen van religieuze tekenen te introduceren, heeft schipbreuk geleden op een assertieve minister van justitie.[23] Een politieke meerderheid was kennelijk niet toe aan het introduceren van multiculturalisme binnen de rechterlijke macht.

Maar in het openbaar onderwijs, een terrein dat in Frankrijk nog steeds wordt beheerst door de neutrale staatsconceptie, heeft de pluralistische en multiculturalistische staatsconceptie veel terrein gewonnen.

De neutrale staat en het onderwijs

En dat brengt mij bij het onderwijs: nergens wordt de strijd tussen de neutrale en de multiculturele staatsconceptie zo hard uitgevochten als op het terrein van het onderwijs.

Ik zal nu geen pleidooi gaan houden voor de afschaffing van het bijzonder onderwijs als strijdig met de Franse beginselen. Wat ik wel wil doen, is het signaleren van een vreemde paradox ten aanzien van dat onderwijs. Die paradox is dat het bijzonder onderwijs een nieuwe vlucht lijkt te maken juist in een periode waarin de ideologische legitimatie daarvoor gebrekkig is geworden. Ik zal uitleggen wat ik bedoel.

Daarvoor moet ik eerst nog iets zeggen over de Franse opvattingen. Wat betekent de neutrale staat voor het onderwijs?

Eén van de protagonisten van de neutrale staat is de Franse politiek filosoof Régis Debray. Hij beroept zich bij zijn verdediging daarvan op de 18e eeuwse verlichtingsdenker Condorcet.[24] De missie van de school, zei Condorcet, is om de “rede populair te maken”. Geen enkele autoriteit, geen enkel geloof, hoe eerbiedwaardig ook, zou het vrije onderzoek (“libre examen”) mogen frustreren.[25] Een school waarop niemand, ook de docent niet, een ander kan dwingen te denken zoals hij zelf doet, noemt Debray een “école laïque”.[26]

Om alle misverstand te voorkomen: ook Debray onderscheidt de lekenschool weer nadrukkelijk van de “atheïstische school”. “Laïque” staat tegenover “klericaal”. De school moet niet door de kerk worden gedomineerd. Maar dat maakt de lekenschool nog niet atheïstisch. Wie zich in een bepaalde context afzijdig houdt van God, is niet noodzakelijkerwijs tegen. Men kan daarom ook heel goed gelovig zijn en toch de lekenschool omarmen.

Interessant zijn ook hier, net als altijd, de opvattingen van de Duitse socioloog Max Weber. Weber heeft, zoals bekend, stelling genomen tegen de ook in onze tijd wijverbreide opvatting dat ambtenaren aan politiek mogen doen. De beroepseer van de ambtenaar is “onkreukbaarheid”, zegt Weber en gepolitiseer vanuit de ambtelijke dienst past daar niet bij. Hij zegt: “De ware ambtenaar (…) behoort wat zijn werkelijke beroep aangaat, geen politiek te bedrijven, doch voor alles onpartijdig te besturen.”[27]

Minder bekend is dat hij een soortgelijk pleidooi heeft gehouden voor de neutraliteit van onderwijzend personeel: “Politiek hoort niet in de collegezaal” (“Politik gehört nicht in den Hörsal”), schrijft hij in Wissenschaft als Beruf.[28] Dat wil zeggen dat studenten geen politiek moeten bedrijven binnen de universiteit. Maar het betekent ook dat hoogleraren zich daarvan dienen te onthouden. Juist wanneer de betreffende hoogleraar zich beroepsmatig met politiek bezighoudt, zou hij zich aan die neutraliteit vanaf het katheder moeten conformeren. Immers een partijpolitieke stellingname en een wetenschappelijke analyse zijn twee geheel verschillende zaken.[29] De studenten worden geacht te luisteren en dan is het onverantwoord dat zij de politieke boodschap van de docent als onwrikbaar dogma ingegoten krijgen. De demagoog en de profeet horen daarom niet voor de collegezaal.

Helaas wordt dat in een cultuur die het geloof in neutraliteit, onpartijdigheid en objectiviteit heeft verloren in toenemende mate miskend. Een standpunt is altijd partijdig, denken vele mensen tegenwoordig. Het lekendom of de “laïcité” is ook een “bepaald soort geloof”, zij het van een seculiere geaardheid, zegt men dan.[30]

Nu lijkt mij dat in een bepaald opzicht juist. Het is juist dat de lekenschool en de neutrale staat niet neutraal kunnen zijn ten aanzien van de krachten die democratie, rechtsstaat en mensenrechten ondersteunen dan wel ondermijnen. Maar dat is ook niet de neutraliteit die de neutrale staat van Condorcet, Régis Debray en Weber pretendeert te kunnen realiseren. Het ideaal van de neutrale staat heeft betrekking op neutraliteit in religieuze en politiek-ideologische tegenstellingen. Over die religieuze tegenstellingen spraken Condorcet en Debray. Over de politieke tegenstellingen ging het bij Weber. De lekenstaat wil godsdienst en partijpolitiek buiten de deur houden en bepleit in die zin neutraliteit.

Helaas wordt dit onvoldoende onderkend en de woorden van Debray, Weber en Condorcet glijden daarom van velen af als water van een zwanenhals. Men denkt: “neutraliteit bestaat niet”. En vervolgens worden de Franse beginselen als naïve verlichtingsillusies de deur gewezen.

Maar dat lijkt mij een niet gering maatschappelijk probleem.

Dit probleem is de afgelopen twintig jaar van mijn academische carrière dat ik, lopend door de Stationsweg en over het Rapenburg, het straatbeeld heb zien veranderen alleen maar groter geworden. In een multiculturele samenleving is namelijk grote behoefte aan een bemiddelende instantie tussen de rivaliserende groepen. Die bemiddelende instantie, de staat in ons geval, kan niet anders dan neutraal zijn. Een partijdige arbiter is ongeloofwaardig. Als onpartijdigheid van de staat een hersenschim is, is de multiculturele samenleving tot mislukken gedoemd.

Ik stel daarom voor dat de we Franse beginselen serieus gaan nemen. Dat doen we al voorzover we religieuze symbolen hebben geweerd uit de rechterlijke macht. Maar daarmee is de betekenis van de Franse beginselen niet uitgeput. Men kan zich natuurlijk ook afvragen wat deze betekenen voor ons duale systeem van onderwijs: onze combinatie van openbaar en bijzonder of religieus gekleurd onderwijs.

Aan dit onderwerp zou ik het tweede deel van mijn verhaal willen wijden. Ik zou willen beoordelen wat de Franse beginselen betekenen voor:

<![if !supportLists]>(1) het bijzonder onderwijs, dat wil zeggen: onderwijs dat wordt gegeven op basis van een godsdienstige overtuiging en

<![if !supportLists]>(2)  wat ik maar noem: “bijzondere wetenschap”, dat wil zeggen: wetenschapsbeoefening op basis van een godsdienstige overtuiging.

Voor confessioneel onderwijs en confessionele wetenschap zijn au fond drie rechtvaardigingen te geven. Twee slechte en één goede, zoals zal blijken. Ik zal beginnen met de twee slechte.

De eerste rechtvaardiging voor bijzonder onderwijs: wetenschap op basis van de religie

De eerste en meest principiële rechtvaardiging voor confessioneel onderwijs en confessionele wetenschapsbeoefening, is ongetwijfeld dat een intrinsieke band zou moeten en kunnen worden geconstrueerd tussen godsdienst enerzijds en onderwijs en wetenschap anderzijds. Ik zal gaan betogen dat het hier om een illusie gaat, maar dat neemt niet weg dat het een voor de hand liggend idee is. De meeste godsdiensten verschaffen ons immers niet alleen feitelijke informatie over een leven na dit leven of een leven voor dit leven, maar zij geven ook informatie over de wijze waarop de wereld die we om ons heen zien in elkaar zit. Zo leidde men in de 16e eeuw uit bijbelpassages af dat het heliocentrisch wereldbeeld niet zou kloppen.[31] De filosoof Ludovico delle Colombe vatte de bezwaren tegen het wereldbeeld van Galileï beknopt samen. In Psalm 104 staat overduidelijk: “Gij grondde de aarde op haar zuilen, onwrikbaar, eeuwig van duur”? Onwrikbaar dus.

In 1 Kronieken 16 vers 30 staat: “De wereld staat vast en zij wankelt niet”?[32] Dan kan de aarde dus niet ronddraaien.

Uit deze passages uit de Heilige Schrift werd afgeleid dat de nieuwe astronomische opvattingen die de zon in het middelpunt van het universum plaatsten, met de aarde daarom heen draaiend, niet juist konden zijn.

Dat was niet alleen de opvatting van de katholieken, maar ook van de protestanten. Luther vroeg zich af wie die gek was die de hele astronomie op zijn kop wilde zetten. Jozua had de zon stilgezet. Hoe zou dat kunnen als die zon helemaal niet draaide?[33]

De reactie die wij tegenwoordig geneigd zijn te geven wanneer wij kennisnemen van het conflict tussen de astronomie en de theologie in de 17e eeuw  is dat men toen heel naïeve opvattingen had over interpretatie. Wij denken nu – wijs geworden door relativistische postmoderne interpretatietheorieën – dat we woorden alles kunnen laten betekenen wat we maar willen.[34] Je moet die bijbelpassages helemaal niet letterlijk nemen, zeggen wij wereldwijs.

Maar die argumenten kende men in de tijd van Galileï ook al. De genoemde Ludovico Delle Colombe was zich al bewust van het pleidooi dat velen houden voor een niet-letterlijke lezing van de Schrift. Hij gaf daarop de volgende reactie: waar men de schrift letterlijk kan verstaan, daar moet men dat ook doen. Daarover waren alle theologen het eens, meende hij. [35]

In de 19e eeuw zou, zoals bekend, de controverse tussen de geopenbaarde waarheid van de bijbel en de bevindingen van empirisch onderzoek zich herhalen naar aanleiding van Darwins evolutietheorie.[36]

Waren dit ongelukkige voorbeelden?

Nu waren dit misschien ongelukkige voorbeelden van de manier waarop de relatie tussen godsdienst en wetenschap zou kunnen worden geconstrueerd. Zoals het met Darwin en met Galileï gegaan is, zó moet het niet, zullen voorstanders van het bijzonder onderwijs en de confessionele wetenschapsbeoefening ongetwijfeld zeggen. Maar als dit verkeerde voorbeelden zijn van de wijze waarop de relatie tussen wetenschap en religie geconstrueerd is, dan maakt ons dat nieuwsgierig naar goede voorbeelden. Dat wil zeggen: voorbeelden waaruit zou blijken dat de godsdienst de wetenschap tot inzichten kan brengen waarop de wetenschap langs eigen weg niet zou zijn gekomen.

Misschien vindt u dit een tendentieuze vraag. Maar toch, zou deze vraag niet eigenlijk gesteld moeten worden als het bijzonder onderwijs en “bijzondere wetenschapsbeoefening” niet op louter willekeur zijn gestoeld?

Strikt genomen zou toch de Vrije Universiteit in Amsterdam of de Katholieke Universiteit in Nijmegen (binnenkort Radbouduniversiteit) de pretentie moeten hebben betere rechtswetenschap of betere biologie te bedrijven dan geschiedt aan de universiteit van Leiden of die van Groningen. Als tussen die twee soorten van wetenschaps­beoefening geen enkel verschil bestaat, geen rangorde van beter en minder goed – dan kan je die godsdienst als basis toch net zo goed weglaten?

Van tijd tot tijd wordt overigens nog steeds de pretentie uitgesproken dat religie tot waarheden kan komen die de waarheid van de wetenschap te boven gaan, althans deze kunnen aanvullen. En dat gebeurt bepaald niet alleen in orthodoxe kring. Integendeel zelfs. Die pretentie is bijvoorbeeld aanwezig bij de Parijse hoogleraar arabistiek Mohammed Arkoun, die ook in Nederland geen onbekende is. Hij bezette een tijdje een leerstoel aan de universiteit van Amsterdam. De vrijzinnige moslim Arkoun verdedigt de opmerkelijke stelling dat religie een bron kan zijn van “waarheid”. Net zoals met wetenschap het geval is. Arkoun geeft aan “tegenwicht” te willen bieden aan wat hij noemt “de mentaliteit die de wetenschap als de bron der dingen ziet en daarmee een onderscheid maakt tussen de wetenschappelijk vastgestelde zekerheden van de rede en het geloof met zijn onzekerheden, verbeeldingen, verdichtingen, mythologieën en andere gebreken, die met name door de religie in stand worden gehouden.” Volgens Arkoun moeten religies “geherwaardeerd worden als cognitieve systemen die nog altijd een belangrijke rol spelen in de werking van onze intellectuele en gevoelsmatige vermogens.”[37]

Dit is een opvallend standpunt. Niemand zal ontkennen dat religies een belangrijke rol kunnen spelen in de werking van onze “gevoelsmatige vermogens”. Maar kan men stellen dat religies een cognitieve functie kunnen hebben, zoals met de wetenschap het geval is? Dat is een opmerkelijke claim.

Men behoeft niet in een “sciëntistische verlichtingswaan”[38] te verkeren of de “droom der rede” te dromen of van de Verlichting een soort van “fundamentalisme” te maken om hiertegen bezwaren aan te tekenen, lijkt mij. De pretentie dat de religie waarheden kan aandragen die met de wetenschap in strijd kunnen komen, vormde tenslotte de basis van het conflict tussen religie en wetenschap dat een groot deel van de wetenschapsgeschiedenis tussen de 16e tot de 19e eeuw heeft bepaald.[39]

Voorzover dit het christendom betreft behoort die strijd grotendeels tot het verleden. En sinds die tijd is het in toenemende mate onduidelijk geworden hoe die relatie tussen religie en wetenschap precies zou liggen. Het is een merkwaardige historische paradox dat de bekostiging van het Nederlands bijzonder onderwijs uit algemene middelen dateert uit het begin van de 20ste eeuw, juist de periode waarin het duidelijk was geworden dat de religie niet in staat was tot het doen van uitspraken over de natuurlijke werkelijkheid.

Nu weet ik wel: men hoort tegenwoordig vaak dat wetenschap en religie niet met elkaar in conflict behoeven te komen, omdat zij een verschillende taal spreken.[40] Maar het argument dat de religie geen obstakel vormt voor de wetenschap kan men toch moeilijk als een argument zien voor de stelling dat daartussen een intrinsieke relatie zou bestaan. Je gaat ook geen universiteiten oprichten gelieerd aan een bepaalde vorm van sportbeoefening, omdat sport geen obstakel vormt voor de wetenschap.

Daarmee vervalt – als ik het goed zie – de eerste rechtvaardiging voor bijzonder onderwijs en bijzondere wetenschapsbeoefening.

De tweede rechtvaardiging voor bijzonder onderwijs: waardenoverdracht op basis van de religie

Dat brengt ons op een tweede rechtvaardiging voor bijzonder onderwijs en bijzondere wetenschapsbeoefening. Die zou daarin gezocht kunnen worden dat vele instellingen van wetenschap ook instellingen van onderwijs zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de universiteiten. En onderwijs betekent niet alleen de overdracht van cognitieve zaken, maar ook van waarden en normen. Die waarden en normen zijn vaak religieus geïnspireerd.

Ook dat kan niet worden ontkend. Maar net als met de relatie tussen religie en wetenschapsbeoefening het geval is, plaatst ook de relatie tussen religie en moraal ons voor enorme problemen.

Het eerste punt is een principiële kwestie: die van de rechtvaardiging van de moraal. Hoe kan moraal worden gerechtvaardigd? Stel een vader zegt: “Ik heb mijn dochter lief, want dat is voorgeschreven in mijn heilig boek.” Hoe goed is dat argument voor vaderliefde? Is moraal noodzakelijk verbonden met godsdienst? Kan moraal adequaat worden rechtvaardigd door te verwijzen naar een goddelijke bron, een openbaring, een god of zelfs maar een religieuze traditie?[41]

Die vraag wordt bevestigend beantwoord door vele theïsten. Het goede is goed, omdat God ervoor gekozen heeft. Het is niet goed in zichzelf en wordt daarom door God gekozen.

De eerste is de heteronome positie: de goddelijke wil staat centraal, de moraal is daarvan een afgeleide.

Het tweede is de autonome positie: de zedelijkheid staat centraal en die is ook voor God de norm.[42]

Voor de aanhangers van de zedelijke autonomie is de vorst der hemelen een constitutionele vorst, gebonden aan de moraal. Maar is dat aanvaardbaar vanuit de zuivere theïstische premissen?

Mij lijkt van niet.[43] Niet de autonome positie, maar de heteronome lijkt mij consistent vanuit het theïstisch godsbeeld dat jodendom, christendom en islam gemeen­schappelijk hebben. Maar die heteronome positie is ook voor velen onnavolgbaar tegenwoordig.[44] Ik herhaal: welke vader heeft zijn kinderen lief omdat God het voorschrijft?[45] Die heteronomie is niet in de laatste plaats een probleem voor gelovigen.[46]

Religie als ondermijnend voor de sociale cohesie in de samenleving

Laat ik nu wat u misschien ervaart als filosofische spitsvondigheden even terzijde schuiven om aandacht te vragen voor een meer praktisch probleem met de religieus gefundeerde ethiek die een legitimatiegrond is voor bijzonder onderwijs. Dit praktisch probleem heeft te maken met de sociale cohesie in de samenleving, een belangrijk onderdeel van het Leidse onderzoeksprogramma sociale cohesie en multiculturaliteit. Tot voor kort maakte niemand zich daar zorgen over. Je maakte je zorgen over de verstikkende eenheid, over het conformisme.[47] Ik herinner mij de boeken van Erich Fromm uit de jaren zestig. Hoe lang lijkt dat niet geleden. Tegenwoordig is de vraag of de samenleving niet uit elkaar valt. Niet de orde, maar de anarchie is het probleem. En in die historische fase is het stimuleren van religieuze en etnische pluriformiteit misschien niet de meest verstandige overheidsstrategie. Religie stimuleert immers cohesie binnen de groep, zelden cohesie tussen de groepen.[48]

Precies hier ligt weer een sterk punt van de Franse beginselen, zoals uiteengezet door de commissie-Stasi. De commissie-Stasi bepleit de opvoeding tot staatsburger. De sociale cohesie in de samenleving kan alleen maar in stand blijven wanneer men zich oriënteert op de Republiek, niet wanneer men op staatskosten wordt opgevoed om zich primair te richten op het cultiveren van de eigen etnische en religieuze identiteit. De Amerikaanse historicus Arthur Schlesinger typeerde het multiculturalistisch ideaal heel treffend als “the disuniting of America”: het uiteenvallen van de Verenigde Staten.[49]

Misschien mag ik hier wijzen op wat ik zelf zie als een belangrijke taak voor het onderwijs in een neutrale staat. Die taak is: bevorderen dat de autonomie van de moraal tot gelding komt. Voorondersteld aan de gedachte van de “laïcité” of de scheiding van kerk en staat of de neutraliteit van de staat, is namelijk wel dat waardenoverdracht zonder godsdienstige basis mogelijk is en in de toekomst steeds belangrijker zal worden. In de multiculturele samenleving kunnen wij het ons eenvoudig niet langer veroorloven dat de grondslag van de moraal versplintert in allerlei godsdiensten, want die godsdiensten spreken elkaar tegen en moraal veronderstelt een gedeeld kader. Schlesinger heeft een punt.

Wat vroeger een inzicht was voor enkelingen, zoals voor bijvoorbeeld onze landgenoot Spinoza, zal in de maatschappij van de toekomst gemeengoed moeten worden. Spinoza neemt in één van zijn brieven stelling tegen de gedachte dat men zich aan morele geboden zou moeten houden uit angst voor de hel. Wie zich aan God’s geboden houdt alleen maar uit angst voor goddelijke straf, is een slaaf zonder dat hij dat zelf weet.[50] De deugd is zijn eigen beloning, zei Spinoza.

In zijn Tractatus Theologico-Politicus, in 1670 anoniem gepubliceerd, werkte hij zijn opvattingen nader uit. Het is een prachtig pleidooi voor niet alleen de autonomie van de moraal, maar ook voor religieuze vrijheid en de scheiding van kerk en staat. Dat een moreel exemplarische levenswandel mogelijk is volgens de opvattingen van de autonome moraal – daarvan legt het leven van Spinoza zelf getuigenis af, zoals Heinrich Heine en talloze anderen hebben geconstateerd. En dat ook hele wereldrijken de moraal hebben hooggehouden zonder de gedachte van een wrekende en straffende God bewijst natuurlijk de Griekse samenleving, het Romeinse Rijk, de cultuur van het oude China en vele andere voorbeelden.

Ook die tweede legitimatiegrond voor bijzonder onderwijs, de veronderstelde relatie tussen religie en moraal, is dus onder de huidige omstandigheden problematisch geworden.

De derde rechtvaardiging voor bijzonder onderwijs: de organisatievorm maakt ouder-participatie mogelijk

Blijft over een derde rechtvaardiging voor het religieus gefundeerd onderwijs. Eigenlijk is dat de enige rechtvaardiging voor het bijzonder onderwijs die deugt, namelijk: dat het kwalitatief goed functioneert. Geen enkele tegenstander kan dat ontkennen. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat die kwaliteit niets te maken heeft met de twee principiële en inhoudelijke rechtvaardigingsgronden die we zoëven hebben behandeld, namelijk (a) de intrinsieke band tussen geloof en wetenschap en (b) de noodzakelijke relatie tussen geloof en moraal.

Die kwaliteit van het bijzonder onderwijs schuilt in een volslagen contingente factor. Contingent is namelijk dat de wijze waarop het bijzonder onderwijs georganiseerd is, invloed van niet-statelijke instanties, van ouders, van intermediaire groepen, mogelijk maakt. Het is gewoon de organisatievorm die kennelijk goed bevalt.

We verkeren daarmee in de paradoxale situatie dat de twee inhoudelijke rechtvaardigingen voor bijzonder onderwijs grote averij hebben opgelopen, terwijl het element van de keuzevrijheid ferm overeind staat. Het bijzonder onderwijs is tegenwoordig vooral als keuze gerechtvaardigd.

Naar mijn idee zouden de uiterst magere argumenten die wij tegenwoordig kunnen mobiliseren voor het bestaan van bijzonder onderwijs ons tot een zekere bescheidenheid moeten brengen bij het beoordelen van de Franse principes.

Omdat het bijzonder onderwijs alleen als organisatievorm gelegitimeerd is, mag het als ironie van de geschiedenis worden gezien dat juist op dit moment het bijzonder onderwijs een nieuwe impuls dreigt te krijgen van de zijde van de derde theïstische godsdienst die institutioneel zijn vleugels aan het uitslaan is, namelijk de islam. En dat op dit terrein ook weinig geleerd is van het verleden mag daaruit blijken dat zelfs een vrijzinnige moslim als Mohammed Arkoun denkt dat religie geherwaardeerd moet worden als een cognitief systeem dat een belangrijke rol speelt in de werking van onze intellectuele vermogens.

Nu geef ik toe: dit zijn postmoderne formuleringen van Arkoun waarbij nooit helemaal valt vast te stellen wat zij precies betekenen (als zij al iets betekenen),[51] maar geruststellend zijn deze passages toch niet. Immers een flirt met de gedachte dat religie ons kennis oplevert over hoe de wereld in elkaar zit, een soort van kennis die nog eens in polemische zin wordt gecontrasteerd met de kennis die de wetenschap oplevert, zou namelijk betekenen dat een weg die doodlopend is gebleken bij jodendom en christendom nu door de derde theïstische godsdienst, de islam, opnieuw dreigt te worden bewandeld.[52] En het lastige aan dit dilemma is, dat onze oriëntatie op gelijke behandeling en keuzevrijheid ons de argumenten uit handen slaat om deze doodlopende weg voor anderen te verbieden. Iedereen heeft recht op zijn eigen doodlopende weg.

Nu moeten we bedenken dat het christendom tweeduizend jaar heeft nodig gehad om erachter te komen dat wetenschap beter gedijt wanneer géén relatie wordt gelegd met geloof. Hetzelfde geldt voor de stelling dat moraal beter kan worden ontkoppeld van godsdienst. Voor de ethiek geldt zelfs dat het pas sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw gemeengoed is geworden dat moraal het beste kan worden losgemaakt van godsdienst.[53]

De toekomst van de ethiek volgens Derek Parfit

Sommige filosofen stemt dat optimistisch. Zo schrijft de Britse filosoof Derek Parfit dat “de geschiedenis van de ethiek nog maar net begonnen is”.[54] Sommigen, zegt Parfit, geloven dat in de ethiek geen vooruitgang kan worden geboekt, maar hijzelf gelooft daar niets van. Er zijn nog maar heel weinig ethici die van een niet-religieuze ethiek hun levenswerk hebben gemaakt, zegt hij. In de meeste beschavingen hebben mensen geloofd in één of in meerdere goden. Slechts een kleine minderheid was ongelovig of kwam daarvoor uit. Bovendien: diegenen die ongelovig waren, hebben vaak de consequenties van een goddeloze levenshouding voor de ethiek niet verder doordacht. Boeddha en Confucius hebben dat misschien gedaan en “a few Ancient Greeks and Romans”. Maar dat zijn uitzonderingen gebleven.[55] Pas sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is een niet-religieuze ethiek serieus tot ontwikkeling gekomen. “Compared with the other sciences, Non-Religious Ethics is the youngest and the least advanced,” zegt Parfit.[56] En juist daarom valt hier nog veel vooruitgang te boeken. Met de  toenemende secularisatie zal de ethiek zich van de godsdienst gaan bevrijden, net zoals eens gebeurd is met de natuurkunde en met de biologie, meent hij.

U begrijpt dat als je je vertrekpunt maar bescheiden genoeg neemt er altijd reden is voor optimisme. Vanuit een bepaalde toestand geredeneerd is elke verandering een vooruitgang. Maar ik moet zeggen dat het perspectief van Parfit mij ook wel een beetje bedrukt. De islam is haar loopbaan zes eeuwen later begonnen dan het christendom. Als de islam net zo veel tijd krijgt (en nodig heeft) om tot het inzicht te komen waartoe het christendom in deze tijd gekomen is, namelijk dat wetenschap en moraal beter gedijen zonder godsdienst, dan hebben we nog zes eeuwen voortwandelen op die doodlopende weg voor de boeg.

Ik heb stille hoop dat het zo lang niet hoeft te duren. Ik hoop dat de nieuwe islamitische zuil zich veel sneller de beginselen van de “laïcité” of de neutrale staat zal eigen maken dan bijvoorbeeld de katholieke kerk gedaan heeft. Maar of die hoop realistisch is – dat laat ik graag aan anderen over om te beoordelen.

Conclusie

Ik kom tot een afronding.

Dames en heren, ik had mij voorgenomen mij met het onderwerp van de multiculturele samenleving en religie even niet in te laten. Maar hier, nu we toch even onder elkaar zijn in een academische context en onder het presidium libertatis van deze universiteit, heb ik het toch maar aangedurfd.

Als u het hier besprokene maar niet verder vertelt.

Ik hoop dat ik u een beeld heb gegeven van het vak encyclopedie van de rechtswetenschap. Je kunt dat op twee manieren doen. Ik had u uitvoerig kunnen vertellen wat het vak inhoudt, wat de onderverdelingen zijn, wie daaraan bijdragen heeft geleverd en welke die bijdragen zijn. Maar je kunt ook laten zien hoe het werkt: encyclopedie in actie.

Ik heb vandaag het laatste gedaan.

Daarbij kan ik mij voorstellen dat u straks, wachtend in de rij om mij te feliciteren, tegen elkaar zegt: “tjonge-jonge, wat een normatief verhaal. Is dat wel wetenschap? Het waren allemaal meningen. Over de multiculturele samenleving. Over integratie. Over het onderwijs. Over de wetenschap. Over de neutrale staat. Over de ontwikkeling van godsdiensten. Maar daar kan je toch ook heel anders tegen aan kijken?”

En dat klopt, dames en heren, daar kan je heel anders tegen aan kijken. Dat zeg ik mijn studenten ook altijd. Dat ik het vak zo gepresenteerd heb en niet anders, heeft twee redenen.

Dat je ook in de wetenschap zo van mening kunt verschillen over belangrijke zaken weerspiegelt de stand van zaken in de samenleving. Er staat heel veel niet meer zo vast. Alle onderwerpen die ik hier besproken heb zijn sterk in beweging. Daarover worden ferme debatten gevoerd. Het zou pure misleiding zijn te doen voorkomen dat daarover veel onbetwiste wetenschappelijke informatie zou zijn over te dragen. Wat studenten moeten leren, is over die zaken te reflecteren en zelf een gefundeerd oordeel te ontwikkelen.

Ik geloof dat rechtenstudenten meer dan gebruikelijk is moeten leren het perspectief van de wetgever in te nemen.[57] Dat wil zeggen: normatief redeneren vanuit een onzekere beginsituatie. Wat zij heel veel geleerd hebben in het verleden, is het perspectief aan te nemen van de rechter, de situatie dus waarin we te maken hebben met wetgeving en jurisprudentie die al veel informatie geven over hoe de wereld in elkaar zit.

Tot zover mijn visie op het vak encyclopedie.

Ik heb de encyclopedische benadering vandaag toegepast op het onderwerp van de neutrale en de multiculturele staat. En daarvan is het resultaat dat de taak van de staat in een multiculturele samenleving geen andere is dan de taak van een staat in een “gewone” samenleving. De staat doet aan rechtsbedeling. De staat lost conflicten op. De staat treedt op als hoedster van het algemeen belang.

Wat ik hier heb gedaan is het houden van een pleidooi voor een gewone democratische rechtsstaat.[58]

Nu zal men misschien zeggen: wat is daar zo bijzonder aan? Niets, in beginsel. Ware het niet dat die “gewone democratische rechtsstaat” tegenwoordig aan alle kanten onder druk staat. Velen denken dat die democratische rechtsstaat zou moeten worden geherformuleerd in het licht van nieuwe eisen die daaraan te stellen zijn. De eisen van het multiculturalisme. Ik ontken dat. De enige concessie aan veranderingsdrift die ik zou willen doen, is stellen dat ten aanzien van de democratische rechtsstaat een ideaal in ere zou moeten worden hersteld, dat tegenwoordig ten onrechte bekritiseerd wordt: het ideaal van de neutrale staat.

Daarbij kunnen wij inspiratie putten uit de traditie van de “laïcité” van de Fransen. Wat de Fransen naar mijn idee heel scherp hebben gezien, is dat een tegenwoordig wijdverbreide opvatting op een ernstig misverstand berust. Die wijdverbreide opvatting is dat de multiculturele samenleving van ons vergt dat ook de staat steeds meer multicultureel wordt. Dat is niet alleen een ernstige denkfout, maar het omgekeerde daarvan herbergt een diepe waarheid. Die waarheid is dat juist naarmate de samenleving meer multicultureel wordt, de staat steeds meer neutraal zal moeten worden. De grootste protagonisten van de multiculturele samenleving zouden daarmee ook de grootste voorstanders van de neutrale staat moeten zijn.

Ik moet nu afronden. We gaan nu over tot wat altijd het leukste gedeelte is van een oratie, namelijk de dankwoorden.

Aan het eind van mijn rede wil ik allereerst het College van Bestuur en het Bestuur van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid bedanken en iedereen die heeft bijdragen aan mijn benoeming op de leerstoel encyclopedie van de rechtswetenschap.

Geachte Prof. Franken/ Beste Hans,

Natuurlijk moet ik ook jou daarbij noemen. Ik ben in 1984 in Leiden aangekomen en we hebben dus – afgezien van een korte onderbreking door jouw werk bij de Raad van State – bijna twintig jaar samengewerkt. Dat is altijd in goede harmonie verlopen. Ik wil je danken voor de vrijheid die je mij hebt gegeven. Ik zal het vak encyclopedie zeker voortzetten in jouw geest. Dat wil zeggen: het is geen rechtsfilosofie, maar het is ook geen positief recht. Het zit er precies tussenin.

Geachte profesor Couwenberg, beste Wim,

In datzelfde jaar dat ik in Leiden aankwam, in 1984, publiceerde ik ook een beschouwing over de geschiedfilosofie van Immanuel Kant in Civis Mundi. Jij was en bent redacteur en sindsdien hebben wij regelmatig contact. Ik bewonderde je vanaf dat moment en die bewondering is alleen maar gegroeid. Je was je tijd soms twintig jaar vooruit en je zei over integratie en de multiculturele samenleving dingen die pas nu gemeengoed zijn geworden. Jij bent op het moment dat je gevoelige zaken benoemde door de politiek correcte elite die binnen de muren van de academie ook zo rijk vertegenwoordigd is vaak op ruwe wijze bejegend. Maar door gewoon door te gaan en lang te leven heb je de cultuur om je heen zien veranderen. Ik ben mij ervan bewust dat ik dingen kan zeggen, omdat mensen zoals jij mij voorgingen.

Dames en heren studenten en leden van het rechtsfilosofisch dispuut Contra Legem,

Het beoefenen van het vak encyclopedie van de rechtswetenschap is niet mogelijk zonder waardenkeuzes. Ik heb hiervoor de opvatting van Max Weber opgevoerd. Een hoogleraar maakt ook waardekeuzes. Maar de waardekeuzes van de hoogleraar zijn nooit normerend voor u. Wanneer ik u confronteer met bepaalde opvattingen dan doe ik dat om u te stimuleren uw eigen opvattingen te ontwikkelen en kritisch te doordenken. Ik hoop dat ik dat ook vandaag weer heb gedaan.

Beste Emmie, Brigitte en Ilse,

Het secretariaat van het departement metajuridica is het meest professionele dat een hoogleraar zich kan wensen. Om maar één voorbeeld te noemen: op het moment dat ik hier nog sta te praten, staat het hier gesprokene al vermeld op mijn website. Ik ben jullie voor dit alles – ook voor het gemak waarmee dat allemaal gaat – zeer erkentelijk.

Lieve mamma,

Ik blijf nog even bij 1984, het jaar dat ik aankwam in Leiden. Eén jaar later overleed mijn vader, jouw echtgenoot. Ik denk dat hij mij veel respect voor kennis en wetenschap heeft bijgebracht. Maar van jou heb ik ongetwijfeld geleerd om soms eens iets te zeggen dat niet iedereen als muziek in de oren klinkt. Jij noemde dat: “op een nette manier je mond opendoen”.

Lieve Carla,

In Delft gaf ik ethiek uit een boek van Emmet Barcalow. Dat had als opdracht: “dedicated to my one true love, wherever she may be”. Die frase is mij altijd bijgebleven. Ik ben mij ervan bewust dat ik alles kan opdragen aan een ware liefde, waarvan ik precies weet waar die zich bevindt: hier, recht voor mij. Misschien heb ik zo weinig behoefte aan religie omdat zo veel van wat voor anderen transcendent is gebleven zich voor mij heeft gerealiseerd op aarde.

Lieve Valéry,

Volgens een Duitse filosoof die pappa erg leuk vindt, Arthur Schopenhauer, ontstaat het kind op het moment dat de ouders elkaar heel lief aankijken. Pappa en mamma hebben dat gedaan hier, in 1989, toen pappa promoveerde en mamma zijn paranimf was. Dat is een soort van hulpje. Sindsdien zijn deze gebouwen voor pappa en mamma verbonden met allemaal leuke dingen. En wij vinden het heel fijn dat we vandaag ook jou daarvan deelgenoot kunnen maken.

En laten we dan nu maar wat gaan drinken. Want:

Ik heb gezegd.

<![if !supportEndnotes]>


[1] Die stelling wordt onder andere verdedigd door: Gray, John, Two Faces of Liberalism, Polity Press, Cambridge 2000.

[2] Zie voor de details over dit punt het hoofdstuk over hoofddoeken in: Cliteur, Paul, Moderne Papoea’s. Dilemma’s van een multiculturele samenleving, De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen 2002, pp. 89-109 en: Nieuwenhuis, A.J., “Tussen laïcité en AWGB. Hoofddoek en openbaar onderwijs in Frankrijk, Duitsland, Nederland en onder het EVRM”, in: NJB, 18 april 2004, pp. 937-943.

[3] Zie over de geschiedenis van het begrip: Rijk, L.M. de, “Van Enkyklios paideia naar Encyclopedie”, in: Wijsgerig Perspectief, 25 (1985/5)-6, pp. 168-176. Voor de geschiedenis van de encyclopedie van de rechtswetenschap: Jansen, C.J.H., Van Kemper tot Hamaker. Een onderzoek naar de encyclopedie van het recht in de negentiende eeuw, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1990 en Jansen, C.J.H., Van Struycken tot Telders. Een onderzoek naar de inleiding tot de rechtswetenschap in de eerste helft van de twintigste eeuw, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1992. Standpuntbepalingen van drie generaties encyclopedisten vindt men bij: Zevenbergen, Willem, Formeele encyclopaedie der rechtswetenschap als inleiding tot de rechtswetenschap, Gebr. Belinfante, ‘s-Gravenhage 1925; Eikema Hommes, H.J. van, “Encyclopedie der rechtswetenschap en algemene inleiding tot de rechtswetenschap”, in: NJB, 1976, p. 1258; Witteveen, W.J., “Inleiding tot de encyclopedie”, in: NJB, 28 maart 1991, pp. 509-516.

[4] “Trois degrés d’élévation du pôle renversent toute la jurisprudence, un méridien décide de la vérité; en peu d’années de possession, les lois fondamentales changent”. Zie: Pascal, Pensées, Fragment 294 (editie Brunschvicg).

[5] Zie: Gauchet, Marcel, La religion dans la démocratie. Parcours de la laïcité, Gallimard, Paris 1998 en Kaltenbach, Jeanne-Hélène & Tribalat, Michèle, La République et l’islam. Entre crainte et aveuglement, Gallimard, Paris 2002. Heel beknopt, maar toch illustratief is ook: Debray, Régis, La République expliquée à ma fille, Éditions du Seuil, Paris 1998 ; iets uitvoeriger van dezelfde schrijver : Debray, Régis, Ce que nous voile le voile. La République et le sacré, Gallimard, Paris 2004.

[6] Zie voor het standpunt van de commissie-Stasi: Laïcité et République, Rapport au Président de la République, Commission présidée par Bernard Stasi, La Documentation francaise, Paris 2004. Een zeer korte samenvatting van enkele delen van het rapport verscheen in: “Weg met de hoofddoek, davidster en kruis”, in: NRC Handelsblad, 13 december 2004. Omdat het rapport in een andere opmaak ook op internet te vinden is citeer ik geen pagina’s.

[7] Met zijn artikel: Philipse, Herman, “Stop de tribalisering van Nederland”, in: NRC Handelsblad, 27 september 2003.

3 REACTIES

  1. Ter voorkoming van een hoop
    problemen is het beter een
    leidende mono-cultuur na te
    streven, met de nadruk op
    democratie en een scheiding
    van kerk en staat.

    Waar in de wereld is een multi-
    culturele samenleving een
    succes geworden?

    Culturen zijn als chemische
    processen en laten zich niet
    vermengen.

Comments are closed.