De vraag die we ons moeten stellen is of de kritiek op het multiculturalisme terecht is en of het multiculturalisme compatibel is met onze rechtsstaat.
Ons multicultureel samenlevingsmodel staat onder druk. Decennialang hebben we geloofd dat verdraagzaamheid een voldoende middel was om bevolkingsgroepen met uiteenlopende politieke, culturele en religieuze gezindheden vreedzaam te laten samenleven. De voorbije jaren merken we evenwel een toenemend ongenoegen. Extreem rechtse partijen gaan er in tal van Europese landen op vooruit. Op 13 juni haalde het Vlaams Blok in Belgie bijna een kwart van de stemmen. Ook in Frankrijk, Nederland en Duitsland groeit het verzet tegen de multiculturele samenleving. De vraag die we ons moeten stellen is of die kritiek op het multiculturalisme terecht is en of het multiculturalisme compatibel is met onze rechtsstaat.
Het antwoord daarop is niet eenvoudig omdat het begrip ‘multicultureel’ op verschillende manieren wordt ingevuld. Voor de enen betekent dit het naast elkaar leven van mensen, voor anderen het door elkaar leven van mensen met diverse culturele en religieuze achtergronden. Eigenlijk geeft het begrip multiculturalisme alleen nog een realiteit weer. Het feit dat elke westerse samenleving mensen telt die uiteenlopende culturele en religieuze overtuigingen hebben. Maar het zegt weinig over de manier waarop men de maatschappij moet organiseren en welke maatregelen men moet nemen om de rechtsstaat behoorlijk te laten functioneren.
De politiek-filosofische invulling van de rechtstaat kan gebeuren op drie manieren. In de eerste plaats op een cultuurrelativistische manier, zoals die jarenlang werd gepropageerd, in het bijzonder door linkse intellectuelen en feministes. Cultuurrelativisten stellen dat elke cultuur gelijkwaardig is en dat we ons derhalve niet mogen uitspreken over gewoontes en tradities uit andere culturen en landen. Wie niet aanvaardt dat elke cultuur gelijkwaardig is, zou zich superieur opstellen tegenover anderen. Vanuit die optiek is jarenlang beweerd dat we ons niet te bemoeien hadden met praktijken die we eigenlijk voor onszelf niet zouden accepteren. Cultuurrelativisten vinden dat we moeten zwijgen over praktijken als verplichte klederdracht, genitale verminkingen en gedwongen huwelijken omdat ze nu eenmaal gebruikelijk zijn in een bepaalde cultuur of religie. Zij erkennen geen individuele rechten maar rechten voor groepen, doorgaans minderheden, om binnen hun gemeenschap eigen regels toe te passen. Die zogenaamde ruimdenkendheid kwam echter neer op onverschilligheid. Het zorgde ervoor dat vrouwen binnen de orthodoxe moslimgemeenschap in Europa in de praktijk minder rechten hebben dan mannen, dat ze gedwongen worden om binnen te blijven in hun huizen, dat ze in de publieke ruimte alleen gesluierd mogen rondlopen, dat ze moeten huwen met de man die door hun familie werd uitgekozen, dat ze zich moeten schikken naar heilige teksten die in zowat alle gevallen nadelig uitvallen voor vrouwen.
Een tweede invulling van de manier van samenleven is het monoculturalisme. Het wordt verdedigd door religieus conservatieve, nationalistische en extreem-rechtse partijen die vinden dat vreemdelingen zich moeten assimileren. Dat ze hun eigen gebruiken en tradities moeten afwerpen en zich schikken naar onze cultuur. Ze moeten niet alleen onze taal maar ook onze levenswijze en tradities overnemen. Wat die eigen levenswijze en tradities zijn is niet duidelijk omdat ze ook voorwerp van discussie zijn binnen de autochtone gemeenschap zelf. Maar voor de monoculturalisten is het blijkbaar duidelijk. Het gaat hen om aanhankelijkheid tegenover de Vlaamse volksgemeenschap, de acceptatie van het christelijk geloof en de gezamenlijke beleving van onze volkscultuur. Een dergelijke houding is niet alleen onrealistisch, ze is ook moreel verwerpelijk. Omdat ze de vrijheid van het individu ondergeschikt maakt aan een collectief idee en een vermeend eenvormig waardestelsel.
Noch het cultuurrelativisme, noch het monoculturalisme zullen zorgen voor een harmonieuze samenleving. Daarvoor is een derde weg nodig: die van het kosmopolitisch humanisme. Waarbij men zichzelf en anderen niet alleen ziet als lid van één bepaald volk, één bepaalde groep, of één bepaalde religie, maar ook en vooral als wereldburger. Het kosmopolitisch burgerschap zoals dat in liberale kringen verdedigd wordt, aanvaardt enkele fundamentele grondwaarden als universeel en gelijkelijk voor iedereen. Zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, het recht op zelfbeschikking en de gelijkwaardigheid van alle mensen. De Nederlandse filosoof Paul Cliteur noemt deze principes de kern van de ‘universele seculiere moraal’ die gaat over essentiële mensenrechten met een wereldwijde geldingskracht ongeacht culturele en religieuze tradities. Het zijn grondrechten die door alle islamieten, christenen, boeddhisten, hindoeïsten, humanisten en ongelovigen moeten worden geaccepteerd. Het lijkt voor Europese westerlingen allemaal evident maar in de mondialiserende wereld van vandaag is het levensnoodzakelijk voor al wie lijdt onder een regime dat het individu ondergeschikt maakt aan de belangen van een staat, een ideologie of een religie. Het verschil met het cultuurrelativisme en het monoculturalisme is daarmee duidelijk. De acceptatie van enkele fundamentele grondwaarden als universeel staat lijnrecht tegenover de relativiteit die sommigen bepleiten. Het laat enerzijds ruimte voor diversiteit waarbij mensen eigen religieuze en culturele waarden kunnen beleven, maar bepaalt anderzijds duidelijke grenzen die niet mogen overschreden worden. Heel wat mensen zullen vragen stellen bij de ‘universaliteit’ van deze grondwaarden. Gaat het niet om een westers superioriteitsdenken?
Wie beweert dat universaliteit een westers waanbeeld is, zoals cultuurrelativisten betogen, vergist zich. We kunnen niet langer volhouden dat alle culturen gelijkwaardig zijn. Culturen die bijvoorbeeld vrouwen of homoseksuelen niet gelijkwaardig behandelen zijn inferieur aan culturen die dat wel doen. Daaruit volgt de logische conclusie dat die gelijkwaardigheid alleen maar effectief is als ze ook universeel geldig is. Het is niet omdat iets in het Westen tot ontwikkeling kwam dat het geen universele geldingskracht zou kunnen hebben. Kijk naar de zwaartekracht. Die werd weliswaar ontdekt door Newton maar dat belet niet dat ook in andere continenten stenen naar beneden vallen. Hiertegen kan je inbrengen dat die voorbeelden te maken hebben met natuurwetenschappen terwijl we hier bezig zijn met ethische kwesties. Een beter argument dat waarden wel degelijk een universele geldingskracht kunnen hebben wordt geleverd door de filosoof Gert Verschraegen die wijst op het universele respect voor de lichaamsrechten van elk individu. Elke mens is gevoelig voor pijn. De specifieke ervaring van pijn houdt verband met een individueel maar desalniettemin universeel slachtofferschap dat de basis vormt voor een ethisch universalisme. Pijn is een algemeen herkenbaar gevoel dat losstaat van cultuur, religie of nationaliteit. Het leidt tot de stelling dat men niemand tegen zijn zin mag aantasten in zijn of haar fysieke integriteit. Elke mens beschikt over onvervreemdbare en onschendbare rechten die moeten gerespecteerd worden. Als we dit principe aanvaarden dan kunnen we niet neutraal blijven tegenover de onderdrukte positie waarin miljoenen mensen zich bevinden.
Geen enkele goed geïnformeerde mens kan zich dan nog onttrekken aan zijn plicht om zijn medemensen te helpen. Dit is de essentie van het begrip solidariteit dat zich verzet tegenover groepsrechten, gewoontes en tradities die door cultuurrelativisten en monoculturalisten verdedigd worden. De rechten van individuen gaan steeds voor op de rechten van groepen, zelfs al druisen die in tegen gewoontes en tradities. In die zin moet de Verlichting onverkort doorgezet worden en leiden tot individuele zelfontplooiing. We moeten ons verzetten tegen elke vrijheidsberovende praktijk om de eenvoudige reden dat als niet iedereen vrij is, eigenlijk niemand vrij is. Want als niet iedereen vrij is, is vrijheid geen recht maar een voorrecht, en een voorrecht kan nooit een vrije wereld funderen.
Huiselijk geweld en mishandeling gebeuren ook in autochtone gezinnen. Het verschil is dat we de daders daarvoor maatschappelijk afkeuren en voor de rechter slepen, terwijl het in orthodoxe islamitische kringen gedoogd en zelfs vergoelijkt wordt. Wij aanvaarden en beschermen de gelijkwaardigheid elke mens, van man en vrouw, terwijl dit in orthodox islamitische kringen niet het geval is. Daarom moeten we reageren tegen verplichte sluiering, gedwongen huwelijken, vernedering van mensen omwille van hun homoseksuele geaardheid en andere vormen van onderdrukking. Dat is ook de essentiële reden waarom we ons ook zo hard moeten verzetten tegen elke vorm van racisme en discriminatie. Elke mens, autochtoon of allochtoon, man of vrouw, moet gelijk behandeld worden op de arbeidsmarkt, in de huisvesting, in het uitgangsleven en op andere maatschappelijke domeinen.
Sommigen zullen zeggen dat deze stellingen overeenstemmen met het discours van het Vlaams Blok. Dit klopt niet. De verdediging van fundamentele grondrechten is bij uitstek een liberale en progressieve strijd die diametraal staat tegenover extreem rechts. Kiezen voor een kosmopolitisch humanisme is kiezen voor de vrijheid en emancipatie van het individu. Extreem rechts is niet geïnteresseerd in de emancipatie van de mens omdat in hun denken de vrijheid van de mens ondergeschikt is aan de belangen van de eigen volksgemeenschap. Meer nog: de orthodoxe islam voedt extreem rechts en omgekeerd. Opvallend zijn hun punten van overeenkomst. Ze zijn beiden gekant tegen abortus – blijkbaar speelt voor beiden de nataliteit een belangrijke rol – ze zijn voor de doodstraf, ze zijn antisemitisch en staan vijandig tegenover de democratie. Maar de belangrijkste overeenkomst is hun eensgezindheid tegenover vrouwen en homoseksuelen. Vrouwen hebben voor beiden een dienende taak in de samenleving waarbij kinderen baren een essentiële opdracht blijft. En homoseksualiteit is in hun ogen een ziekelijke afwijking. De orthodoxe islam en extreem rechts zijn niet uit op een versterking van de individuele vrijheid en de gelijkwaardigheid van elke mens, maar willen vreemdelingen, andersdenkenden, vrouwen en homoseksuelen onderwerpen aan hun bedenkelijke waarden en tradities.
Dirk Verhofstadt is kernlid van Liberales en auteur van het boek ‘Pleidooi voor individualisme’
Dit artikel verscheen eerder in De Standaard.
“Een beter argument dat waarden wel degelijk een universele geldingskracht kunnen hebben wordt geleverd door de filosoof Gert Verschraegen die wijst op het universele respect voor de lichaamsrechten van elk individu. Elke mens is gevoelig voor pijn.”
Het Moreel Relativisme heeft al lang aangetoond dat elke universele geldigheid van een moraal onwaar is. Dat we wensen dat er bepaalde universele rechten zijn betekent nog niet dat het werkelijk zo is. Het is onbewijsbaar, en elke poging daartoe is met eenvoudige voorbeelden gemakkelijk weerlegd. Zoals in het bovengenoemde voorbeeld over pijn: dat is eenvoudig te verwerpen door voorbeelden met masochisten, Siamese tweelingen, enz. toe te passen.
Wat is er dan wel? Onze subjectieve wens dat bepaalde rechten universeel gerespecteerd zouden moeten worden, en objectieve onderzoeken die aantonen hoe fijn de wereld zou zijn (voor de meesten onder ons) als dat werkelijk zou gebeuren. Dat is wat mij betreft voldoende om die ene quasi-universele moraal universeel op te leggen. Zoals de tegenpartij dat ook met hun moraal (bijv. gedwongen solidariteit) probeert te doen.
Eigenlijk is het gewoon een ethische oorlog die al eeuwen uitgevochten wordt.
Wens of feit ?
“Niemand kan in deze wereld al zijn wensen realiseren, tenzij hij daartoe over de nodige machtsmiddelen beschikt…”
Deze gedachte leidt tot een paradox, namelijk in hoeverre is mondiale vrijheid afdwingbaar ?
Daarom kan een bepaalde mate van “vrijheid” (individueel, collectief) alleen bestaan, binnen bepaalde beperkingen van ruimte, tijd en populatie en in de mate waarin het a priori wordt afgedwongen en beschermd.
Uit de tekst, van 8 oktober 2004: “Culturen die bijvoorbeeld vrouwen of homoseksuelen niet gelijkwaardig behandelen zijn inferieur aan culturen die dat wel doen”.
Update op 3 december 2010: de “Don’t Ask, Don’t Tell” wet, die sinds 1993 er voor zorgt dat homo’s wel in het Amerikaanse leger mogen dienen, zolang ze maar niet voor hun geaardheid uitkomen, is nog steeds niet vervangen door een niet-discriminatie wet, zodat homo’s niet langer hoeven te zwijgen over hun geaardheid. Zie http://www.reuters.com/article/idUSTRE6B134T20101203.
Dat roept de vraag op of de Amerikaanse cultuur nu ook een inferieure cultuur is, die op hetzelfde niveau staat als andere culturen waar homo’s gediscrimineerd worden. En ik mag aannemen dat er geen cultuur relativistisch antwoord op deze vraag komt. En wat dan de gevolgen zijn voor het opleggen van de westerse cultuur aan andere landen en culturen. Welke ‘westerse cultuur’ moet dat dan worden: de ‘onze’ of de ‘hunne’?
Comments are closed.