Het hele idee dat geld moet groeien om de economische groei te laten voortduren geeft de indruk dat geld op enigerlei wijze de economische activiteiten in stand kan houden. Als dit zo was, dan zouden de meeste Derde Wereldeconomieën nu uit hun armoede zijn gehaald middels het langdurig drukken van grote hoeveelheden geld.
De meeste economen geloven dat een groeiende economie een groeiende geldhoeveelheid nodig heeft, omdat de economische groei een grotere vraag naar geld inhoudt, waarin moet worden voldaan. Als men dit zou nalaten, zo is de redenering, zal dat leiden tot een afname van de prijzen van zowel goederen als diensten, zodat het de economie zal destabiliseren en zodoende een economische recessie, of zelfs nog erger een economische crisis tot gevolg zal hebben.
Omdat de groei van de geldhoeveelheid zo belangrijk wordt geacht is het niet verbazingwekkend dat economen voortdurend zoeken naar een exacte percentuele groei, of een optimale groei van de geldhoeveelheid. De grootste exponent van deze economische stroming zijn de volgelingen van Milton Friedman, ook bekend als monetaristen. Deze economen willen dat de centrale bank de geldhoeveelheidgroei tegen een vast percentage tot doel stelt. Zij stellen dat als dit percentage wordt aangehouden over een langere tijdsperiode het een tijdperk van economische stabiliteit zal inluiden.
Het hele idee dat geld moet groeien om de economische groei te laten voortduren geeft de indruk dat geld op enigerlei wijze de economische activiteiten in stand kan houden. Als dit zo was, dan zouden de meeste Derde Wereldeconomieën nu uit hun armoede zijn gehaald middels het langdurig drukken van grote hoeveelheden geld.
Volgens Murray Rothbart daarentegen, kan geld niet worden geconsumeerd en kan het dus niet worden gebruikt als producentengoederen in een productief proces. Daarom is geld in wezen onproductief; het is een dood goed en produceert niets. Land en kapitaal zijn altijd in de vorm van goederen, of specifieke productieve instrumenten. Geld wordt altijd bewaard op een rekening van iemand. De taak van het geld is eenvoudig om te fungeren als een ruilmiddel. Geld financiert noch economische activiteit, noch houdt deze in stand. De middelen van bestaan of de financiering daarvan wordt gedaan door gespaarde werkelijke goederen en diensten. Door het vervullen van de rol van ruilmiddel faciliteert geld alleen de stroom van goederen en diensten.
Historisch gezien werden verschillende goederen gebruikt als ruilmiddel. Ludwig von Mises had hierover het volgende te zeggen:
“Er zou een onvermijdelijke tendens zijn om de minst verkoopbare goederen als ruilmiddel te gebruiken en deze één voor één te laten afvallen totdat er één enkel goed overbleef, welke dan universeel zou kunnen worden geaccepteerd als ruilmiddel, in één woord: geld.”
Dankzij het voortgaande selectieproces over duizenden jaren, hebben mensen besloten, dat goud als een algemeen ruilmiddel kon worden gebruikt. De meeste eigentijdse economen betwijfelen of goud aan de rol van geld als ruilmiddel kan voldoen in de moderne maatschappij, ofschoon zij wel de historische evolutie accepteert. Deze economen beweren, dat in verhouding tot de vraag naar geld, het resultaat van groeiende economieën, de hoeveelheid goud niet kan voldoen.
Bovendien, wanneer men in ogenschouw neemt dat een groot deel van het ontgonnen goud wordt gebruikt voor sierraden, dan laat het de geldhoeveelheid bijna onveranderd over de tijdsperiode. Kort gezegd, er wordt verondersteld dat de vrije markt, door een te kleine voorraad aan goud, het tekort in de geldhoeveelheid veroorzaakt. Deze zou op haar beurt het risico inhouden van een destabilisatie van de economie. Het is deze reden, dat de meeste economen, zelfs diegenen die het idee van de vrije markt aanhangen, het inzicht steunen dat de geldhoeveelheid moet worden gecontroleerd door de regering.
Maar is dit wel een zinvolle verklaring?
Wanneer we spreken over een vraag naar geld, is wat we eigenlijk bedoelen een vraag naar het besteedbaar vermogen van het geld. Want eigenlijk willen mensen geen grotere hoeveelheid geld in hun zakken, maar willen ze een groter besteedbaar vermogen.
Von Mises schreef hierover:
“De diensten die geld genereren staan in relatie tot de hoogte van het besteedbaar vermogen. Niemand wil contant geld in zijn portemonnee, of een vastgesteld aantal geldstukken, of een bepaald gewicht in geld, men wil een contant bezit van een bepaalde hoeveelheid bestedingsvermogen. In een vrije markt wordt de prijs van geld bepaald door vraag en aanbod, net als met andere goederen. Daarom zal, als er minder geld is, de wisselwaarde daarvan hoger zijn. Aan de andere kant zal de wisselwaarde dalen, als er meer geld in omloop is. Kortom, binnen het kader van de vrije markt kan er nooit zoiets zijn als “te weinig” of “te veel” geld. Zolang de werking van de vrije markt wordt toegestaan kan er nooit een tekort aan geld ontstaan.”
Daarom zal, als de markt eenmaal een bepaald goed als geld heeft gekozen, de hoeveelheid van dit goed altijd voldoende zijn om de diensten veilig te stellen waar het geld in voorziet. In een vrije markt is dus het hele idee van een optimale geldgroei een absurditeit.
Volgens Ludwig von Mises:
“Als de werking van de markt naar een eindstadium neigt t.a.v. het bestedingsvermogen van het geld tot een bepaald niveau, waar vraag en aanbod van geld samenkomen, dan kan er nooit een overvloed of tekort aan geld zijn. Elk individu of alle mensen samen zullen altijd de voordelen ervaren die het geld brengt middels indirecte handel en het gebruik van dat geld, ongeacht of de totale geldhoeveelheid groot of klein is. De diensten die geld faciliteren kunnen noch worden verbeterd, noch worden hersteld door het veranderen van de geldhoeveelheid. De aanwezige geldhoeveelheid in de gehele economie is altijd voldoende om iedereen bij te staan.”
Maar hoe kunnen we er zeker van zijn, dat het aanbod van een geselecteerd goed als geld niet opeens snel toeneemt, vanwege onvoorziene omstandigheden? Zou het dan niet de welvaart van mensen kunnen ondermijnen? Wanneer dit zou gebeuren, dan zouden mensen dit goed verlaten en een ander goed daarvoor in de plaats nemen. Individuen die er naar streven om hun leven en welvaart in stand te houden, zouden dan een goed kiezen dat niet onderhevig is aan voortgaande afname van het bestedingsvermogen.
Dit is de essentie van het selectieproces van de vrije markt en de reden, waarom dit duizenden jaren in beslag nam voordat goud als meest gebruikt goed in zwang raakte. Vanwege het lange gerekte marktselectieproces, ligt het dus voor de hand, dat goud het meest geschikte goed is om de rol van geld te vervullen. Maar zelfs als we het eens worden, dat de wereld onder een goudstandaard beter wordt om in te leven in plaats van onder het huidige monetaire systeem, dan moeten we natuurlijk praktisch zijn en aankomen met oplossingen, die overeenkomen met de huidige realiteit. Namelijk, dat in de wereld van vandaag centrale banken bestaan en dat we geen goudstandaard hebben. De vraag rijst wat dan de correcte geldhoeveelheidgroei zou moeten zijn, met deze realiteit voor ogen.
Het is echter niet mogelijk om een systeem te ontwikkelen voor een “correcte” geldhoeveelheidgroei, wanneer centrale autoriteiten het marktgeselecteerde geld onder druk hebben verwisseld voor papier geld.
Oorspronkelijk werd papier geld niet gezien als geld, maar alleen als vertegenwoordiging van goud. Diverse papieren certificaten vertegenwoordigden aanspraken op goud, welke werden ondergebracht in banken. De houders van de papieren certificaten konden deze ten alle tijde omwissen in goud, wanneer men dat nodig vond. Omdat mensen het gemakkelijker vonden om papieren certificaten te gebruiken om goederen en diensten af te nemen, werden deze certificaten daarom ook gezien als geld. Het gebruik van papieren certificaten als uitwisseling- of betaalmiddel opende echter ook de mogelijkheid tot frauduleuze handelingen. Banken kwamen in de verleiding om hun winsten te verhogen door uitgifte van extra certificaten die niet werden gedekt door goud. In een vrije markteconomie zou een bank snel tot de ontdekking komen dat wanneer deze extra papieren certificaten zou uitgeven, de waarde van deze certificaten snel zou dalen ten aanzien van de aanschaf van goederen of diensten.
Om hun besteedbaar inkomen te beschermen, proberen de houders de extra certificaten weer om te wisselen in goud. Als iedereen gelijktijdig het goud terug zou willen dan zou dit tot het bankroet van de bank leiden. In een vrije markt zou de dreiging van een bankroet de banken ervan weerhouden om ongedekte papieren certificaten uit te geven. Von Mises schreef hierover:
“De mensen refereren vaak aan het credo van een anonieme Amerikaan geciteerd door Tooke: Vrijhandel in bankieren is vrijhandel in zwendel. Vrijheid in de uitgifte van bankbiljetten, zou het gebruik van bankbiljetten behoorlijk verminderd hebben of zelfs geheel overbodig hebben gemaakt. Het was dit idee wat Cernusch opperde in de verhoren van het Franse bankonderzoek op 24 oktober 1865: “Ik geloof dat wat vrijheid wordt genoemd in bankieren zou resulteren in een complete opheffing van bankbiljetten in Frankrijk. Ik wil iedereen het recht geven om bankbiljetten uit te geven, zodat niemand dan bankbiljetten hoeft aan te nemen.” Dit betekent in een vrije markteconomie, dat papiergeld nooit een “eigen leven” kan leiden en onafhankelijk kan worden van waardegeld zoals goud.”
De regering daarentegen kan de vrije marktdiscipline omzeilen en een decreet uitvaardigen dat banken wettigt om te veel uitgegeven bankpapier niet te hoeven om te wisselen tegen goud. Als banken eenmaal niet meer verplicht zijn om bankpapier om te wisselen in goud kan dat voor hun een motivatie zijn om veel winsten te genereren door een onbeperkte expansie van de geldhoeveelheid. De ongebreidelde geldexpansie maakt het waarschijnlijker dat er een buitensporige verhoging ontstaat in de prijsindex van goederen en diensten die weer kan leiden tot een inzinking van de markteconomie.
Om zo’n inzinking te voorkomen moet de hoeveelheid van het papiergeld worden beheerst. Het hoofddoel van deze geldbeheersing is om te voorkomen dat diverse concurrerende banken meer geld uitlenen dan ze hebben en elkaar bankroet te maken. Dit kan worden bereikt door de oprichting van een monopoliebank, ofwel een centrale bank, die de expansie van de papiergeldhoeveelheid beheerst.
Zoals Hoppe zei: “Als een instelling in staat wordt gesteld om waardegeld met fiatgeld te verwisselen dan moet de volgende voorwaarde zijn dat de vrije toegang tot de productie van dit fiatgeld wordt beperkt en daardoor een geldmonopolie moet worden ingesteld.”
Om haar autoriteit te verantwoorden introduceert de centrale bank haar papiergeld, die al het andere geld van de diverse banken vervangt. Het besteedbaar vermogen van het centrale bankgeld wordt bepaald door het feit dat de diverse papiergeldbiljetten worden omgewisseld door de centrale bank tegen een vaste koers. Dus het centrale bankgeld wordt volledig gedekt door het diverse bankpapier, dat een historische schakel had ten aanzien van goud.
Het geld van de centrale bank, dat inmiddels tot wettelijk betaalmiddel is benoemd, wordt tegelijkertijd ook een financiële reserve voor de banken. Dit stelt de centrale bank in staat om een limiet te zetten op de kredietexpansie in het banksysteem.
Hieruit zou volgen dat de centrale bank het monetaire systeem kan beheren en stabiliseren. De waarheid is echter precies het tegenovergestelde. Om het systeem te beheren moet de centrale bank constant geld creëren uit het niets om te verhinderen dat de banken elkaar in het bankroet storten. Dit leidt automatisch tot een ontwaarding van het geld, die op haar beurt weer leidt tot een destabilisering van het gehele monetaire systeem. De tendens om het systeem te destabiliseren wordt ook nog versterkt doordat een geldmonopolist natuurlijk wordt gestimuleerd om de eigen belangen na te streven.
Volgens Hoppe:
“De geldmonopolist kan biljetten drukken tegen bijna nul kosten en dan daarmee waardegoederen kopen, (o.a. consumenten- of producentenartikelen), of deze gebruiken om de schuldenlast af te lossen. Het vermogen van het gewone publiek wordt gereduceerd, omdat zij minder goederen bezitten en hun geld minder waard is geworden, terwijl het vermogen van de geldmonopolist zal vermeerderen, omdat hij meer waardegoederen bezit en hij altijd over zoveel geld kan beschikken als hij zelf wil. Wie zou, in die situatie, niet overgaan tot een geleidelijke expansie van de geldhoeveelheid en hierdoor een voortdurende ontwaarding van de valuta veroorzaken? U kunt zien dat in een vrije marktsituatie mensen nooit waardegeld zouden willen accepteren als dit voortdurend in waarde zou dalen, maar in het huidige stelsel wordt de bevolking door de centrale overheid gedwongen om dit geld aan te nemen en daarmee een continue afname te zien in hun besteedbaar inkomen.”
Omdat het huidige monetaire stelsel fundamenteel onstabiel is moet de centrale bank doorgaan met het drukken van geld uit het niets om een ineenstorting van het systeem te vermijden. Het maakt niet echt uit welke opzet de centrale bank kiest zolang er maar geld in het systeem wordt gepompt. Ongeacht de gebruikte methoden zullen de economische cycli steeds gewelddadiger worden met het verstrijken van de tijd.
Zelfs de methode van Milton Friedman, om de geldgroei vast te zetten op een bepaald percentage, zal op niets uitlopen, want een vast percentage geldgroei vertegenwoordigt nog steeds geldgroei, die weer leidt tot een uitwisseling van iets voor niets, dat wil zeggen een verdere economische verarming gedurende de economische cycli.
Wat zou er gebeuren als we nu de centrale bank zouden opdoeken en de huidige geldhoeveelheid in stand zouden houden? Zou dat geen oplossing zijn? Nee, dat zou het niet zijn. Een ongewijzigde geldhoeveelheid zou een onmiddellijke ineenstorting veroorzaken van het huidige monetaire stelsel, want het hedendaagse stelsel overleeft alleen dankzij de voortdurende geldinjecties van de centrale bank ter voorkoming van het bankroet van het fractionele banksysteem.
Het is daarom niet verbazingwekkend dat de centrale bank haar toevlucht zoekt tot telkens grotere monetaire injecties wanneer er een dreiging is t.a.v. politieke of economische schokken. Als voorbeeld moesten eventuele verstoringen van het monetaire systeem worden voorkomen als gevolg van de terroristische aanvallen van 11 september 2001, toen de Federal Reserve in Amerika zo’n 100 miljard dollar het systeem inpompte.
Hoe lang de centrale bank dit huidige stelsel in stand kan houden is afhankelijk van de werkelijke financieringsbron (dit is de onderliggende waarde waarop leningen of hypotheken zijn gebaseerd, red.). Zolang deze financieringsbron blijft groeien (of de bereidheid van leners om te blijven lenen, red.) kan de centrale bank het stelsel overeind houden. Maar als eenmaal de financiering begint te stagneren of, erger nog, begint in te krimpen, dan zal geen enkel geldpompsysteem in staat zijn om een inzakking van het systeem te voorkomen.
In een werkelijk vrije markt zou, als gevolg van een grote marktverstoring, de vraag naar goud toenemen en het bestedingsvermogen van het geld worden verhoogd en dat zou dan alles zijn, geen enkele verdere verstoring zou dan plaatsvinden. Het monetaire stelsel zou dan intact blijven. In tegenstelling tot ons huidige stelsel zou geld in een echte vrije markt nooit verdwijnen en een gevaar zijn voor de resulterende economische cycli.
In het geval van fractioneel bankieren zal, wanneer het geld wordt terugbetaald en de bank de lening niet voortzet, ditzelfde geld dan weer verdwijnen in het niets. Omdat ook de lening uit het niets is gecreëerd, heeft deze lening eigenlijk nooit een eigenaar gehad. In een vrije marktstelsel zou het goud dat wordt terugbetaald zijn teruggegeven aan de oorspronkelijke lener, dus blijft de oorspronkelijke geldvoorraad intact.
Conclusie
Vanwege de fundamentele onstabiliteit van ons huidig monetair stelsel kan er nooit een ‘correcte’ geldhoeveelheidgroei zijn. Of de centrale bank nu geld pompt in het systeem, of de geldgroei reguleert, zij zal alleen het systeem verder destabiliseren. De enige manier om het stelsel te stabiliseren is om de vrije markt gewoon haar werk te laten doen.
In een werkelijk vrije markt is er geen noodzaak om onszelf zorgen te maken of er een ‘correcte’ geldgroei wordt gegenereerd. Geen enkele instelling wordt gevraagd om de geldhoeveelheid te ‘reguleren’ in een vrije markt. Bovendien zal het vrije marktgeld worden geassocieerd met de verhoging van het werkelijk vermogen. Dit in tegenstelling tot het huidige monetaire systeem dat onderhevig is aan inflatie, die vervolgens leidt tot economische verarming.
Dr. Frank Shostak is een Australische economische wetenschapper van de Oostenrijkse School voor Economie en verbonden aan het Mises Instituut in Auburn Alabama in de Verenigde Staten.
Dit artikel is eerder in 2001 verschenen op www.mises.org
Vertaling door Albert Spits.
Het woord moet niet “monetairisme” en “monetaristen” zijn, maar “monetarisme” en “monetaristen”! Kan iemand dit corrigeren?
Geld is een kwestie van vertrouwen. Met als onderliggende waarde goud is het eenvoudiger dit vertrouwen te onderbouwen, maar strikt noodzakelijk is dit niet. Je gelooft er in of niet (en wie gelooft er nu niet in). Stel dat het vertrouwen in het geld heel sterk is, dan bestaat de neiging om op het geld te gaan zitten (defatie). Dit in tegenstelling tot weinig vertrouwen dat leidt tot inflatie. De overheid probeert dit door het rentewapen en veel politiek gekrakeel te sturen, zodat de economie min of meer stabiel blijft draaien. De truc is nu dat de overheid door middel van een beperkte geldgroei een beperkte inflatie op gang houdt, zodat niemand op zijn lauweren kan rusten. Met name de mensen die geld gespaard hebben, hebben dan iets te verliezen en worden gedwongen iets met het geld te doen. Immers belasting wordt betaalt over de nominale opbrengst en niet over de reele. Er worden nu 3 doelen bereikt: de economie blijft draaien, de overheid vangt voldoende belastinggeld en het persoonlijk bezit wordt door speculatie e.d. herverdeeld. Van belang is dat die inflatie gering is, omdat anders paniek uitbreekt en de hele zaak ontwricht wordt (vlucht in goud en andere valutie). Waarom is dit dus beter dan goud als ruilmiddel. Omdat het voor de overheid anders zeer moeilijk wordt de gang er in te houden. De meeste mensen zijn van nature lui en als ze de buit binnen hebben, houden ze het voor gezien. Dwang is tegenwoordig uitgesloten. Dan maar met illusie. Uiteraard is dit standpunt gezien door de bril van de overheid, maar die weet anders ook niet hoe ze haar onderdanen rustig moet houden
Comments are closed.