sheepherd.jpgHet individualisme staat ter discussie. Tal van intellectuelen betogen dat de hedendaagse burger zich een ‘ieder-voor-zich’ mentaliteit aanmeet en dat de cohesie van de samenleving afbrokkelt. Anderen zien het individualisme juist als het beste middel tot emancipatie en zelfontplooiing van de mens. In het boek Kiezen voor de kudde onderzoeken Jan Willem Duyvendak, Menno Hurenkamp en 19 andere auteurs of het individualisme überhaupt wel bestaat. Het gedrag van mensen heeft immers alle schijn van modern kuddegedrag. Hoewel bevrijd van dwang maken we toch massaal dezelfde keuzes, of deze nu gaan over het stichten van een gezin, het kopen van een auto of huis, het kiezen van een school of een jas. Gevraagd naar opvattingen over het goede leven vinden we allemaal hetzelfde. Mensen willen nog steeds tot groepen behoren, en die groepen zijn nog altijd sturend. Alleen gaat het niet meer om de groepen van vroeger. Wat volgt is een reeks beschouwingen over het handelen van de mens als burger in de politiek, als consument, als automobilist, als lid van sportverenigingen, als huisbewoner, als gezinslid, als producent in de maatschappij, enzovoort. Uit hun empirisch onderzoek besluiten de auteurs dat van individualisering in de vorm van decollectivisering en heterogenisering weinig te merken valt. Zelfs de keuzevrijheid zou niet echt zijn toegenomen ondermeer omdat er ook steeds nieuwe beperkingen opgedoken zijn onder de vorm van nieuwe wetten, regels en voorschriften.

Het besluit dat individualisering derhalve een mythe is, klopt echter niet. De onderzoekers baseren zich hoofdzakelijk op kwantitatieve gegevens en gaan voorbij aan de echte inhoud van het begrip ‘individualisme’. In het Van Daele handwoordenboek over Hedendaags Nederlands krijgt dit begrip twee duidelijke omschrijvingen. Individualisme is in de eerste plaats ‘de leer die de rechten van het individu boven die van de gemeenschap stelt’. In de tweede plaats omschrijft men individualisme als ‘het voor alles bewaren van de persoonlijke onafhankelijkheid’. Volgens de Winkler Prins Encyclopedie is individualisme ‘de algemene aanduiding van ieder systeem van opvattingen dat het individu boven de collectiviteit stelt, hetzij in wijsgerige, hetzij in praktisch-politieke zin. Het kent aan de individuele persoon de hoogste waarde toe en legt nadruk op de verscheidenheid van de individuen.’ De vraag of er van een toegenomen individualisering sprake is (en of dit ook wenselijk is), komt derhalve neer op de vraag of de hedendaagse mens meer dan vroeger invulling kan en mag geven aan zijn eigen levenslot.

Uit tal van zaken blijkt dit inderdaad zo te zijn. Het model dat ons voor ogen staat, de ruimte waarin we ons bewegen, de tijd waarbinnen we handelingen stellen wordt steeds minder bepaald door de familie, het gezinshoofd, de onderwijzer of de pastoor, evenmin als door een anonieme bureaucratie of een collectieve leider. Vandaag gaan steeds meer mensen hun eigen weg en vormen op basis van hun ervaringen en relaties met anderen hun wereldbeeld. Ze doen dat niet binnen een moreel lege ruimte. Het is geen ongebreidelde vrijheid om te doen en laten wat men wil. Het handelen gebeurt overeenkomstig de complexiteit van regels en afspraken die binnen de democratische rechtstaat worden bepaald en afgesproken. Die regels en afspraken bevatten evenwel geen beperkingen aan het denken en waar ze het handelen inperken is dit omwille van de bescherming van de vrijheid en de rechten van anderen. Tegenover die regels staan evenwel belangrijke rechten die de vrijheid van denken en handelen zoveel mogelijk waarborgen, waarvan het recht op meningsuiting, het recht op vergadering en het eigendomsrecht de belangrijkste zijn. De vrijheid om zichzelf te ontplooien als mens staat vandaag in onze contreien centraal. Het is grondwettelijk geregeld waardoor het individualisme onomkeerbaar is geworden.

Dat betekent natuurlijk niet dat individuen geen invloed meer zouden ondergaan van buitenaf. Nog steeds bestaan er vormen van sociale controle en zelfs wettelijke beperkingen die een persoonlijke invulling van zijn of haar levenslot in de weg staan. Maar niemand kan ontkennen dat we evolueren naar een steeds grotere persoonlijke autonomie. In zijn boek 1968. Het jaar waarin alles anders werd van Mark Kurlansky lezen we hoe dit de voorbije decennia zelfs razendsnel ging. Hier ligt de basis van de ontkerkelijking, de ontzuiling, het antiautoritarisme, de verdraagzaamheid, de burgerrechten, het antiracisme, de gelijkheid der seksen, het feminisme en later de homobeweging. De bevrijding van de ketenen van de opgelegde moraal, de definitieve afrekening met de censuur en de index, de bevrijding van de vrouw uit het keurslijf van de kerkelijke dogma’s. Op slag werd een einde gemaakt aan de uniformiteit, de maakbaarheid van de samenleving en het geloof in de onfeilbaarheid van Partij, Leider of Geloof. Het beste bewijs van de toegenomen mogelijkheid om zijn eigen levenslot in te vullen ligt op het ethische vlak. Zoals de wettelijke aanvaarding van voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie en het homohuwelijk. Het individualisme niet toegenomen? Kom nou.

De felste kritiek komt van de Belgische socioloog Mark Elchardus. Volgens hem komt het individualisme – waarbij mensen zich kunnen losmaken van invloeden – neer op manipulatie van hun denken. Het individualisme werkt volgens hem ronduit ‘debiliserend’. In plaats van individualisering zouden we een toenemende standaardisering meemaken waarbij mensen zich bewust of onbewust onderwerpen aan nieuwe vormen van manipulatie. Niet de mens zelf, maar scholen, massamedia en reclame bepalen de wil van het individu. Deze stelling rust op drijfzand en staat haaks op de dagelijkse praktijk. Nog nooit beschikten individuen over zoveel keuze inzake literatuur, muziek, films, plastische kunsten, reizen, communicatie, raadplegen van informatie als vandaag. De bemerking van Elchardus dat het streven naar vrijheid slechts zinvol is ‘als het zich richt tegen concentraties van macht’ klopt wel maar dit stemt juist overeen met het liberaal gedachtegoed dat – via het individualisme – de rechten van het individu boven die van de gemeenschap stelt. Juist omwille van het individu en zijn keuzevrijheid verzetten liberalen zich tegen monopolies, kartels, prijsafspraken, vestigingswetten, beperkingen op de mededinging en andere ingrepen die de markt verstoren. Elchardus wil dat de burgers impact krijgen op reclame, media en scholen. Dat klinkt misschien goed, maar wat betekent dit in de praktijk? Moet reclame verboden worden? Moeten de media door een instantie gecontroleerd of gestuurd worden? Moet ondernemerschap door de overheid overgenomen worden? Moet de vrije markt worden opgedoekt? De oplossingen die Elchardus aanreikt voorspellen alvast niet veel goeds. Zo wil hij ‘de krachten beheersen die de samenleving vorm geven’. De omschrijving ‘beheersen’ is hier duidelijk een pleonasme voor ‘ingrijpen’ en ‘censuur’.

In haar bijdrage probeert Pauline Terreehorst, directeur van het Amsterdam Fashion Institute, te bewijzen dat ‘mode’ juist aantoont dat het individualisme als uitwerking zelden is gerealiseerd. Daarmee spoort ze met de aanklagers van het ‘consumentisme’ die de mens als een gevangene van de commercie zien. Dat klopt niet met de realiteit. De dagelijkse praktijk toont immers aan dat mensen als burgers en als consumenten hun macht prima weten te gebruiken. Via de markt straffen ze inefficiënte en onaangepaste bedrijven af. De consument is baas, niet theoretisch maar letterlijk. Het feit dat steeds meer bedrijven ethische codes aanvaarden uit vrees voor een slecht imago bewijst dit. Multinationals als Shell, Nike en Ikea plooien snel voor een dreigende boycot van hun producten ingevolge dubieuze praktijken. Het feit dat bedrijven via advertenties fouten in hun producten bekendmaken en aansturen op teruggave of revisie bij hun verdeelpunten toont aan hoezeer ze beducht zijn voor de macht van de consument. Niet de bedrijven zelf, maar de burgers als consumenten en – niet te vergeten – ook steeds meer als individuele aandeelhouders, hebben de sleutel in handen voor het succes van een bedrijf. Ook de bewering dat onze eetcultuur in handen is van fastfoodketens en dat mensen in de greep van de McDonaldisering zijn, klopt niet. De gebruikers ervan vormen slechts een klein percentage van de massa verbruikers. Nog nooit is er in westerse steden zo een aanbod aan gastronomische diversiteit geweest. Zoveel eethuizen en restaurants uit diverse culturen en met uiteenlopende smaken. En met welk recht worden fastfoodrestaurants en hun gebruikers veroordeeld? Moeten ze dan verboden worden?

Nog belangrijker is het feit dat consumenten juist impulsen geven aan creatieve krachten om af te wijken van het conventionele, de trend en de mode. Consumenten zijn geen volgzame schapen maar kieskeurige wolven die alleen datgene nastreven wat ze echt willen. Mensen kopen wat ze leuk, trendy, opvallend, origineel of persoonlijk vinden. Ze zullen modeverschijnselen beoordelen, maken en kraken. Ze zijn de ultieme decision-makers of een product in de markt een plaats krijgt en kan overleven. Ze zijn de ongenadige rechters voor producten en diensten die niet efficiënt, veilig of bruikbaar zijn. Tezelfdertijd zijn ze het potentieel voor elk creatief individu en bedrijf om met een nieuw idee, een beter product of een efficiëntere dienst de gunst van het publiek en dus de markt te veroveren. “Alle gepraat over de leegte van het consumentisme is even leeg als datgene waar het zich tegen verzet”, aldus de Franse filosoof Pascal Bruckner. Hij wijst er op dat tal van zaken die we kopen, van een bril tot een computer, de mens juist verlost uit de beperkingen van tijd en ruimte waardoor we met onze beperkte capaciteiten meer greep krijgen op de werkelijkheid. Consumentisme is geen negatieve omgangsvorm, maar een eigenschap om ons als individu uit te drukken en een stimulans voor een aangenamer en veiliger leven. Consumentisme als mogelijk gevolg van individualisme leidt niet tot standaardisering, integendeel. Het is juist de belangrijkste motor tot trendbreuken, vernieuwing en originaliteit.
De bijdrage van Maarten van Bottenburg, directeur van het Mulier Instituut, over individueel en collectief gedrag in de sport bevat een interessante tegenstrijdigheid. Eerst weerlegt hij de stelling van Robert Putnam over de algemene maatschappelijke trend van afnemend sociaal kapitaal met de terechte vaststelling dat ‘de individualisering van de samenleving (die hij dus erkent) niet geleid heeft tot een geringere formele groepsvorming in de sport’. Het feit dat nu meer dan ooit mensen actief zijn in clubverband doet de auteur besluiten dat individualisering en kuddegedrag twee kanten van een zelfde medaille zijn. Wat hij niet benadrukt is dat mensen – en vooral jongeren – in het verleden verplicht waren aan te sluiten bij de sportclub, en bij uitbreiding tot sociale en culturele verenigingen, die hen door anderen werd opgelegd. Zoals vroeger de Pioniers en de Komsomol van de Sovjets; de Kraft durch Freude, de Hitlerjugend, de Bund Deutscher Mädel en de Deutsche Frauenschaft van de nazi’s; de Freie Deutsche Jugend, de Demokratischer Frauenbund en de Schönheit der Arbeit van de DDR. Maar ook de talloze sport- en andere verenigingen die in de tijd van de verzuiling letterlijk verbonden waren aan de katholieke, socialistische of liberale partij. Dat mensen vandaag zelf bepalen bij welke club ze hun sport of hobby beoefenen is een feit. Uit de tabel van de tien meest beoefende sporten in Nederland staat ‘fitness conditie’ op de eerste plaats. Een kijkje in zo een centrum zal iedereen onmiddellijk overtuigen van de individuele beleving ervan.

De tekst van Maarten van Bottenburg biedt het bewijs dat individualisme niet tegengesteld is met samenleven en solidariteit. De manier waarop individuen beslissen zich waarachtig solidair op te stellen wordt niet zozeer bepaald door instituties als de kerk, een partij, een zuil, een ideologie of de staat, maar in eerste instantie op basis van persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef. Dit verklaart mee het succes van NGO’s en particuliere acties ten behoeve van medemensen zoals Artsen Zonder Grenzen, Vredeseilanden, Amnesty International, Greenpeace, Oxfam en dergelijke. Een individu kan zich slechts ontplooien als het erkenning, respect en begrip vindt bij anderen. Daarom zullen individuen zich steeds willen inschakelen in sociale netwerken, omdat alleen in deze netwerken, en niet in cocons, erkenning, respect en begrip kunnen gevonden worden. Individualisme leidt dus niet tot een coconmaatschappij, integendeel, het is juist een noodzakelijke voorwaarde om dergelijke netwerken te zien ontstaan. Het eigene aan individualisme is dat het leidt tot spontane sociale netwerken. Deze relatie werd ook uitgewerkt door Immanuel Kant in zijn Idee zu einer allgemeiner Geschichte in weltbürgerlicher Absicht. Daarin beschrijft hij dat mensen zowel in gemeenschap willen leven als zich regelmatig in zichzelf willen terugtrekken. Het is juist deze ungesellige Geselligkeit die aanzet tot een redelijk gedrag en tot een gezond evenwicht tussen individu en gemeenschap. De bijdrage van Paul Dekker en Joep De Hart, medewerkers bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, over ‘vrijwillig associëren’ vormt daar het bewijs van. Zo is er eerder een toename dan afname van vrijwilligersverbanden.

Een belangrijke discussie is natuurlijk het gehalte aan individualisering bij allochtonen en de mogelijke problemen die daaruit kunnen voortvloeien voor harmonieus samenleven van mensen met diverse culturele en religieuze achtergrond. Uit de bijdrage van Thijl Sunier, een universitair docent aan de Afdeling Sociologie en Antropologie aan de UA, blijkt dat ‘bij jonge moslims onmiskenbaar sprake is van een verpersoonlijking van geloofsbeleving’. Dat is prima, maar niemand kan ontkennen dat de spanningen tussen autochtonen en allochtonen de laatste jaren zijn toegenomen, dat de invloed van de orthodoxe islam op allochtonen in Vlaanderen en Nederland groeit en dat vooral vrouwen het slachtoffer zijn een strengere sociale controle. Tot vijftien jaar geleden droegen slechts enkelingen een hoofddoek, nu steeds meer meisjes en vrouwen. Daarover getuigen tal van moslima’s als Naima El Bezaz, Nahed Selim, Ayaan Hirsi Ali, Fadela Amara, Amira Bellil, Chahdortt Djavann, Irshad Manji en vele anderen. Hafid Bouazza stelt zelfs letterlijk dat de moslims ‘nood hebben aan individualisme’. De oplossing ligt in de aanvaarding door allen van een ‘universele seculiere moraal’, zoals verwoordt door Paul Cliteur, waarbij mensen zich in de omgang met anderen niet langer laten leiden door collectieve dwang maar door eigen inzicht en zelfverantwoordelijkheid.

Individualisering is geen mythe. Het individualisme is een universele trend die spoort met de menselijke geschiedenis, een langzame maar onstuitbare evolutie van minder naar méér individuele vrijheid. Zelfs ondemocratische landen zullen de trend naar de moderniteit en het individualisme op termijn niet kunnen tegenhouden. En daar zal nog hard voor geknokt moeten worden. Want onze wereld lijdt immers niet onder een teveel aan individualisme maar juist door een tekort eraan. Het moet niet getemperd worden maar juist aangemoedigd. Vooral in die landen en gemeenschappen waar mensen omwille van religieuze, sociale en culturele tradities onderdrukt worden. “Individualisme is”, zoals Nobelprijswinnaar voor Literatuur Wislawa Szymborska opmerkte, “een moreel principe waarmee ze de mens wil beschermen tegen het verdrinken in de massa, tegen verslaving, tegen autoritaire regimes, statistieken, enzovoort.” Het is het middel om zich te onttrekken aan de overheersing en dictatuur zoals we dit onder het stalinisme en fascisme hebben gekend. Net zoals andere weinig tastbare begrippen als vrijheid, vriendschap en liefde is individualisme onmogelijk te definiëren maar we kunnen het pas herkennen en waarderen als we het moeten ontberen. In die zin zijn de geschriften van dissidenten bijzonder releverend. De Russische dichter Sergej Jesenin, die een vurig aanhanger was van de Oktoberrevolutie, pleegde zelfmoord in 1925 omdat hij in zijn werk steeds meer de kant koos voor het ‘decadente individualisme’ en daarom werd uitgespuwd door de collectivisten. Misschien is de beste definitie van individualisering nog het voortdurende verzet tegen de conformerende krachten in de maatschappij. Wie de dagboeken, autobiografieën en geschriften leest van Marcel Reich-Ranicki, Günther De Bruyn, Wolfgang Hilbig, Faray Bayrakdar en Vaclav Havel, begrijpt dat mensen daar ondanks alles toe in staat zijn. Zij bewijzen dat het individualisme wel degelijk bestaat. Zij en vele anderen zijn definitief ontsnapt uit de kudde.

Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp, Kiezen voor de kudde, Van Gennep, 2004

Dit artikel verscheen eerder op: liberales.gif

Liberales verstuurt wekelijks een gratis nieuwsbrief met interviews, essays en boekbesprekingen. Inschrijven kan op www.liberales.be.