In het oude Romeinse recht gold de regel “caveat emptor” (laat de koper opletten) bij koop-verkoop. Wie iets kocht waar hij achteraf niet tevreden mee was, had dat in het Romeinse recht alleen maar aan zichzelf te wijten. Vandaag lijkt de situatie het tegenovergestelde.
In het oude Romeinse recht gold de regel “caveat emptor” (laat de koper opletten) bij koop-verkoop. Wie iets kocht waar hij achteraf niet tevreden mee was, had dat in het Romeinse recht alleen maar aan zichzelf te wijten. Vandaag lijkt de situatie het tegenovergestelde. Met allerhande wetten en regels proberen we de consument te beschermen tegen impulsieve beslissingen en snode marketingtruuks. Op afstand gekochte voorwerpen kunnen na enkele dagen nog teruggestuurd worden indien men niet tevreden is, huis-aan-huis-verkoop is aan banden gelegd, er is verplichte garantie op vele producten enz.
Het lijkt alsof het consumentenrecht van vandaag een uitvloeisel is van onze geciviliseerde samenleving die de zwakkeren beschermt tegen gehaaide verkopers. De minister van Consumentenzaken doet haar best om dat beeld hoog te houden tegenover haar socialistische achterban.
Nochtans is het “caveat emptor” van de oude Romeinen nooit opgevat geworden als een wet van de sterkste, maar als meest efficiënte regel om de handel zoals ze in die tijd gedreven werd in goede banen te leiden door de verantwoordelijkheid bij de juiste persoon te leggen. Illustratief is hierbij het feit dat de regel niet gold voor de verkoop van slaven. Het was immers bijna onmogelijk voor een potentiële koper om op de markt vast te stellen of een slaaf een goede werker was. Wanneer een slaaf slecht bleek, kon men na enkele dagen nog altijd zijn geld terugkrijgen. Voor andere koopwaar daarentegen, zoals etenswaren, materialen enz. legde men de verantwoordelijkheid bij de koper. Wanneer men iets kocht op een markt, was het de normaalste zaak van de wereld om eerst goed te kijken of etenswaren vers waren, of materiaal stevig was enz. De handel op de markten van die tijd zou in grote mate belemmerd zijn, mocht men de consumenten voor alle producten een niet-tevreden-geld-terug-garantie moeten geven.
Ook de regels van ons 200 jaar oud Burgerlijk Wetboek zijn op de weliswaar intussen verfijnde principes van het Romeinse recht gestoeld. De verkoper moet instaan voor verborgen gebreken, zelfs als hij die niet kende. Wanneer de koper de zichtbare gebreken niet bemerkt op het moment van de koop, kan hij achteraf zijn geld niet terug vragen. Dan is het immers zijn eigen schuld, zo luidt de achterliggende redenering.
Het lijkt erop dat we vandaag de dag meer en meer een sociaal aspect mee geven aan de regels van koop-verkoop, maar in werkelijkheid is het sociale hierbij helemaal niet van doorslaggevend belang. Als de oude regels gewijzigd zijn, is dat omdat de verkoopmethodes gewijzigd zijn. Consumentenwetgeving gaat eigenlijk om het zoeken naar de beste modaliteiten om zoveel mogelijk handel te laten gedijen. Veel handel betekent immers veel welvaart. Als consumenten systematisch bedot worden, gaan ze gewoon minder kopen; zijn het de verkopers die geplaagd worden met overdreven consumentenbescherming dan geven ze er na verloop van tijd de brui aan of verhogen ze hun prijzen om rendabel te blijven.
Dat de toegenomen regulering rond consumentenzaken weinig te maken heeft met een toegenomen bekommernis om de consument kan heel mooi geïllustreerd worden met een aantal voorbeelden:
- De reden waarom men verplicht is om de houdbaarheidsdatum, de ingrediënten en andere zaken te vermelden op de verpakking van voedingswaren, is dat deze in een verpakking te koop aangeboden worden. Waar men vroeger de eigenschappen of kwaliteit kon nagaan door eens goed te kijken, te ruiken of te voelen, is dat tegenwoordig met verpakte dingen niet meer mogelijk. Vandaag lijken voorverpakte etenswaren vanzelfsprekend, maar mocht men nooit een informatieverplichting ontwikkeld hebben, zou het kopen van voorverpakte voeding lang niet zo evident zijn, want er is niemand die iets wil kopen wanneer hij er niet redelijkerwijze kan op vertrouwen waar voor zijn geld te krijgen.
- De reden waarom er garantietermijnen zijn op elektronische toestellen, is niet omdat men de consument wil beschermen tegen slechte televisietoestellen, maar juist omdat men de betrouwbaarheid van een televisietoestel wil verhogen. De consument is immers zelf niet in staat om te schatten of een elektronisch toestel al dan niet van goede kwaliteit is. Wanneer de verkoper een garantie geeft, kan de consument ervan uitgaan dat dit wel het geval is.
- Het verzakingsrecht, i.e. de regel waarom men iets dat gekocht wordt op afstand bv. via een postorderbedrijf na ontvangst kan terugsturen indien het niet aan de verwachtingen voldoet, is aanvankelijk uitgevonden door de postorderbedrijven zelf. Niemand wilde iets kopen bij hen omdat ze het zaakje niet betrouwden. Door de consument een niet-tevreden-geld-terug-garantie te geven, gaven de postorderbedrijven het signaal dat hun producten betrouwbaar zijn.
Het bijzondere aan deze consumenten beschermende regels is dat ze aanvankelijk vrijwillig werden aangenomen door de handelaars als modaliteiten van de verkoop aan de consument. Pas later werden deze regels bij wet verplicht gesteld. Soms gebeurde dat op vraag van handelaars die gelijke verplichtingen wilden opleggen aan concurrenten, soms gebeurde dat op initiatief van politici die dachten de belangen van de zwakke consument tegen de gehaaide handelaar te verdedigen.
Deze trend gaat verder naarmate nieuwe soorten producten en verkoopmethodes zich ontwikkelen. Vandaag is het bijvoorbeeld bijzonder fascinerend om te observeren hoe een internetveilinghuis als eBay zichzelf reguleert. Ik denk niet dat er een overheidsregulering denkbaar is waarmee men betere cijfers zou kunnen voorleggen in het bestrijden van fraude dan met de beperkingen die het veilinghuis zichzelf oplegt. Allicht zullen toekomstige wetgevers in diverse landen ooit inspiratie vinden in de regels van internetveilinghuizen voor dwingende wetgeving.
Of het nu allemaal echt nodig is om die dingen bij wet te verplichten, kan in het licht van mijn betoog betwist worden, gezien men er redelijkerwijze mag van uitgaan dat een verstandige handelaar of producent zelf een garantie zal geven, zelf de houdbaarheidsdatum op zijn producten zal plaatsen en zelf een verzakingsrecht zal aanbieden in geval van verkoop op afstand. Feit is dat de meeste van deze regels doorgaans niet storend zijn voor een gezonde marktwerking. Als goede gebruiken gebetonneerd worden in wetten, kunnen de handelaars zelf daar bezwaarlijk een groot nadeel van ondervinden.
Problemen rijzen pas wanneer men de consument meer bescherming biedt dan in bepaalde marktsegmenten noodzakelijk. Het is bijvoorbeeld onzinnig om lange garantietermijnen op te leggen aan snel evoluerende producten. Schoolvoorbeeld is bijvoorbeeld een computer. Het is zinnig dat producenten een garantie geven van 3 jaar op het beeldscherm, gezien scherm-technologie niet zo snel evolueert. Een normale consument zal willen dat zijn scherm vrij lang meegaat. Het zou daarentegen volkomen onzinnig zijn mocht men producenten verplichten een garantie te geven van 3 jaar op de processor. Er zijn immers veel mensen die zich -naarmate betere modellen op de markt komen- om de zoveel maanden een snellere processor aanschaffen. Voor hen is een lange garantietermijn dan ook niet interessant omdat zij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een processor die zo lang meegaat. Hoe langer de producent garantie moet blijven geven voor zijn producten, hoe duurder het product. Niet alleen omdat het duurzamer materiaal moet zijn, maar vooral omdat de prijs van toekomstige terugnames van defecte producten ingecalculeerd moet wordt in de verkoopprijs. Wie zijn processor maar 6 maand wil houden, betaalt in dat geval dus te veel.
Fundamenteel is het enige wat de overheid moet beogen met het reguleren van koop-verkoop het geloofwaardig maken van bepaalde verkoopmethodes waar een rationeel mens in normale omstandigheden eerder argwanend tegenover zou staan omdat hij onmogelijk de kwaliteit van het gekochte product correct kan inschatten (technologische snufjes, zaken gekocht op afstand, …) Het lijkt een paradoxale bewering, maar eigenlijk is een goede consumentenwetgeving die inspeelt op de verschillende verkoopmethodes en eigenschappen van producten een belangrijke stimulans voor de economie omdat dit vertrouwen wekt in de markt.
Het gevaar is echter zeer reëel dat politici vergeten dat het in de eerste plaats de bedoeling is om via consumentenbescherming de handel te stimuleren in plaats van in te perken. Alle extra-bescherming voor consumenten ten koste van de handelaar, zal enkel prijsstijgingen of erger het wegvallen van hele marktsegmenten tot gevolg hebben. Het beleid inzake consumentenzaken moet het nodige pragmatisme aan de dag leggen.
Er moet daarom komaf gemaakt worden met het betuttelende discours dat sommige politici en consumentenorganisaties voeren waarbij men het beeld ophangt van de zwakke consument die zich op alle mogelijke manieren laat bedotten. Een wetgeving die toepasselijk is op de volledige bevolking, mag niet uitgaan van een uitermate zwak en irrationeel mensbeeld. Men doet er beter aan om een deel van de verantwoordelijkheid bij de consument te blijven leggen. Wie zich overbeschermd weet, let minder op, waardoor men op termijn de bescherming nog iets hoger moet stellen. Dat creëert een gevaarlijke spiraal waarbij de consument verwordt tot een verwend kind aan wiens grillen de doorsnee handelaar niet meer kan beantwoorden.
Het is daarom fout om de aloude “caveat emptor”-regel zomaar naar de prullenmand te verwijzen. Eigenlijk zou dit de norm moeten blijven, aangevuld met beschermingsregels in de gevallen waar de koper onmogelijk verantwoordelijk kan gesteld worden voor een correcte beoordeling van de kwaliteit van hetgeen hij koopt.
Bart Tommelein is volksvertegenwoordiger in België voor de VLD.
Bedankt Bart, en ja, ook dit hele stuk is weer een weg naar een sterke rijke (verkoper) partij en zwakke arme (consument). Iedereen heeft wat te zeggen, behalve de cnsument zelf.
Het verschil met toen (romeinse tijd), is in mijn ogen, dat we nu het idee krijgen opgelegd, dat we vrij zijn terwijl we nog steeds slaven zijn.
Maar nu worden we opgeleid in iets in hun systeem en is dat iets om trots op te zijn kennelijk… School wordt immers als iets fantastisch gezien, vanwege je goede toekomst met betrekking tot een baan. Maar nog steeds voegt het niet veel toe, in natuurlijke zin, aan jij als person zelf.
Mijn lichaam is er niet voor gebouwd, en mijn hersens ook niet. Door het gewenste traject te volgen, kunnen juist de mensen die niets te doen hebben, en dus naar school gaan, wel op de positie komen om iets te leiden. Terwijl ze absoluut geen kwaliteit ervoor hebben.
Als jij en ik een proefwerk zouden doen en we halen allebei een 10, dan wil dat niets zeggen over ons. Ik kan wel 10 uur hebben lopen blokken terwijl jij niets hebt gedaan en de avnod ervoor nog lazerus bent geweest.
De slechte falen toch wel in de markt uiteindelijk, of tegenwoordig worden ze gewoon overgenomen (easy money).
En zo blijft de markt (de sterkste) altijd de leider.
ola amigo, dat was ie weer! laterzzzzzzz
Comments are closed.