Rijke landen eisen wel steeds de eliminatie van handelsbelemmeringen van de lenende landen maar houden tegelijkertijd vast aan hun conservatieve protectionistische politiek van subsidies en invoerrechten.
Noreena Hertz |
Sinds de publicatie van haar boek The Silent Takeover (De Stille Overname) wordt de Britse economiste en schrijfster Noreena Hertz beschouwd als een van de vooraanstaande figuren binnen de andersglobalisten-beweging. Toch wordt ze binnen die middens niet echt op handen gedragen. Met haar uitspraak dat ‘het kapitalisme duidelijk het beste systeem is om welvaart te scheppen’ en dat ‘de vrije handel en open kapitaalmarkten ongeëvenaarde economische groei hebben betekend voor het grootste deel van de wereld’ stuit ze op heel wat weerstand bij neo-marxistische antiglobalisten die haar als een paard van Troje in hun midden zien. Ook het feit dat ze regelmatig deelneemt aan internationale symposia en congressen over de globalisering in aanwezigheid van ‘kapitalistische’ wereldleiders wordt haar niet in dank afgenomen. Toch is de kritiek van Noreena Hertz op het wereldwijde kapitalisme fors en diepgaand. Met haar tweede boek IOU. Het gevaar van de internationale schuldenlast haalt ze fel uit naar manier waarop tal van rijke landen, internationale kredietverschaffers als het IMF en de Wereldbank en private banken omgaan met leningen. Die leningen zijn in het verleden vaak toegekend aan corrupte leiders in arme landen en moeten thans terugbetaald worden ten koste van de ontwikkeling en de belangen van de lokale bevolking.
‘Schuld maakt afhankelijk’, zo schrijft Hertz, en ze schetst de manier waarop de VS, de Sovjet-Unie en China tijdens de Koude Oorlog elkaar beconcurreerden om zoveel mogelijk geld te lenen aan bepaalde landen, teneinde ze in hun invloedssfeer te houden. Met dat geld werden vaak wapens gekocht. Het gevolg was dat dergelijke leningen de conflicten en instabiliteit in bepaalde regio’s meer aanmoedigden dan beperkten. De auteur geeft het voorbeeld van Angola waarin de strijdende partijen geld ontvingen van diverse kanten om elkaar militair te bekampen. Ook de Irak kreeg in die periode heel wat geld toegestopt van de Amerikanen om zijn militair potentieel op te bouwen. Een cynische manier van hulp, zeker in het licht van de strijd van de VS tegen het regime van Saddam Hoessein tijdens de twee Golfoorlogen. Het einde van de Koude Oorlog betekende voor heel wat landen de ontnuchtering want de leningen werden plots ingevorderd. In de periode tussen het einde van de Koude Oorlog en het einde van het millennium daalde de totale ontwikkelingshulp met ongeveer 40%. Niet alle landen kwamen daardoor plots in de kou te staan. De auteur wijst op de steun die landen met een grote geopolitieke betekenis nog steeds ontvangen zoals Turkije en Mexico en Pakistan. Na 11 september kregen tal van ondemocratische landen leningen van de VS in ruil voor hun steun tegen het terrorisme.
Met deze en tal van andere voorbeelden doorprikt Noreena Hertz de illusie dat leningen aan ontwikkelingslanden in het verleden vooral gemotiveerd zouden zijn door de wens om arme mensen te helpen. In plaats van het geleende geld te gebruiken voor economische groei werden er vaak projecten mee gefinancierd die schadelijk zijn voor het milieu of sociaal ongewenst zijn of vloeide het geld in de zakken van corrupte leiders. Nieuwe leningen dienden voor de afbetaling van de rente, de aflossing op oude schulden of om de begroting in evenwicht te houden. Het gevolg is dat een belangrijk deel van de middelen van arme landen niet kunnen gebruikt worden voor onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Doorgaans is de lokale bevolking het slachtoffer van deze praktijken.
In haar kritiek richt Noreena Hertz zich niet alleen tegen staten die massaal geld lenen aan landen met twijfelachtige bedoelingen, maar ook tegen private banken en internationale organisaties zoals de Wereldbank en het IMF. Vooral de praktijk van het kopen en verkopen van schulden door speculerende beurshandelaren is haar een doorn in het oog. Leningen zijn vaak als drugs. Arme landen raken eraan verslaafd en proberen hun ‘leenwaardigheid’ en hun af te betalen rentevoeten zo laag mogelijk te houden. Een belangrijke factor daarbij is, volgens Hertz, het ‘goed gedrag’ van het lenende land. Ze bedoelt de mate waarin dergelijke landen zich conformeren aan het ‘politiek correcte beleid’ zoals uitgestippeld door de Wereldbank en het IMF. Het gaat om een strenge fiscale discipline, begrotingen in evenwicht, maar ook privatiseringen, dereguleringen en het wegwerken van handelsbelemmeringen. Soms werden landen aangemoedigd om alles op export te zetten waardoor de productie van gewassen waaraan het land zelf behoefte had in het gedrang kwam. Een andere factor is dat het lenende land ‘betrouwbaar’ moet zijn. Daarmee bedoelt men niet zozeer dat het land democratisch moet zijn maar wel dat het een zo groot mogelijke zekerheid biedt om de aangegane schulden terug te betalen. Ontleners hebben in die zin vaak meer vertrouwen in sterke leiders dan in democratieën.
Hertz beschrijft hoe verwoestend een plotse omschakeling van een geleide economie naar een markteconomie kan zijn. Zelf maakte ze deel uit van een team dat die omschakeling moest begeleiden in Rusland na de ineenstorting van het communisme. De markt zou zorgen voor een beter leven voor de mensen maar dat gebeurde helemaal niet, aldus de auteur. De levensverwachting daalde en het aantal zelfmoorden steeg explosief. De meeste activa kwamen toen terecht in handen van een kleine groep mensen. Wat de auteur hier beschrijft is evenwel geen gevolg van een correcte toepassing van de liberale markteconomie. Binnen een liberaal denkbeeld staat men immers afkerig tegenover machtsconcentraties, zoals private monopolies, trustvorming, prijsafspraken en andere zaken die een correcte mededinging in de weg staan. Haar verwijzing naar Keynes als diegene die een juiste kijk had op de macro-economische ontwikkelingen klopt niet. Juist de keyniaanse opvattingen hebben geleid tot een overmatig overheidsbeslag met alle negatieve implicaties op het vrij initiatief tot gevolg. Een abrupte privatisering van openbare diensten, deregulering van de arbeidsmarkt en openstelling van de markten kunnen op korte termijn inderdaad voor grote problemen zorgen, maar op lange termijn zijn ze vaak een goed middel om landen concurrentieel te houden op de internationale markten. Dergelijke ingrepen moeten er dan wel voor zorgen dat de markt echt vrij is en een ware mededinging toelaat.
Dat neemt niet weg dat Hertz terecht kritiek heeft op internationale instellingen die te weinig rekening houden met de specifieke situaties in een bepaald land. Nog belangrijker en juister is haar opmerking dat de rijke landen wel steeds de eliminatie van handelsbelemmeringen eisen van de lenende landen maar tegelijk vasthouden aan hun conservatieve protectionistische politiek van subsidies en invoerrechten. Door hun politiek van opeenvolgende leningen, maar vooral van protectionisme, houden de rijke landen de arme in een houdgreep. Deze situatie is ook de voornaamste reden waarom zoveel mensen hun thuisland ontvluchten en op zoek gaan naar een beter bestaan in het rijke westen. Zolang arme landen verplicht zijn om de helft van hun inkomsten te besteden aan de aflossing van hun schulden en geen kansen krijgen op de internationale markt, zullen perspectieven uitblijven. En zonder perspectieven slaan mensen op de vlucht. Meer nog, het houdt mensen in armoede, waardoor ze vatbaar worden voor extremisten die met hun anti-westerse retoriek nieuwe supporters aantrekken.
Dit is de centrale reden waarom Hertz pleit voor een kwijtschelding van de schulden voor de arme landen. Maar de auteur beseft het gevaar dat dergelijke kwijtscheldingen en eventuele nieuwe leningen opnieuw ten goede gaan komen van corrupte regimes. Daarom pleit ze voor de oprichting van Trusts die zouden moeten toezien op een goede besteding van de gelden. Dergelijke Trusts zouden vooral geleid worden door de zogenaamde ‘civil society’ en aldus werken buiten de klassieke politieke kanalen. Het lijkt een tovermiddel maar Hertz gaat voorbij aan de essentiële vraag wie die ‘civil society’ juist is. Gaat het om onafhankelijke mensen, of echte vertegenwoordigers van de bevolking zonder enige zweem van corruptie? Het antwoord blijft uit en is zelfs hoogst onzeker. In landen waar men niet in slaagt om een democratisch regime te installeren zal ook de zogenaamde ‘civil society’ lacunes vertonen. Hertz verlegt dus het probleem naar instellingen die sowieso niet democratisch gecontroleerd worden. Het zet niet alleen haar concrete oplossing op de helling maar ook haar ganse redenering over de nadelen van leningen aan arme landen. Ze gaat ook voorbij aan het eenvoudige economische principe dat leningen vaak noodzakelijk zijn voor landen, bedrijven en personen om initiatieven te kunnen nemen en zich te ontwikkelen. De rijkdom van het grootste deel van de westerse wereld is gebaseerd op risicoleningen. Op de overtuiging van kredietverleners dat een bepaald idee, project of initiatief winstgevend kan zijn en kan bijdragen tot meer welvaart. Een dergelijk systeem, ondanks alle nadelen, ontzeggen aan de arme landen zou niet alleen unfair zijn maar tevens een belangrijke rem betekenen op de ontwikkeling van de arme landen.
Blijft het punt dat heel wat arme landen voortdurend op zoek gaan naar nieuwe leningen zonder dat er merkbare economische en maatschappelijke verbeteringen merkbaar zijn. Het is een feit dat landen met veel schulden door de band juist meer leningen en ontwikkelingshulp ontvangen van de westerse landen. Dit leidt ertoe dat de efficiëntie van de besteding van die middelen minder belangrijk wordt. Uit onderzoek blijkt dat landen met schulden een slechter beleid voeren en minder langetermijnhervormingen doorvoeren. De Zweedse liberale denker Johan Norberg pleit er dan ook voor om een soort ‘eens-en-voor-altijd’ strategie toe te passen, waarbij voor alle arme en tot hervorming geneigde landen tegelijk een schuldkwijtschelding wordt doorgevoerd maar met de expliciete waarschuwing dat dit niet meer herhaald wordt zodat die landen niet opnieuw wild gaan lenen.
Noreena Hertz heeft met haar boek een belangrijk punt aangeraakt, namelijk de toezegging van leningen aan personen, partijen en regimes die zich duidelijk niets aantrekken van de welvaart van hun burgers en die er via nieuwe kredieten enkel op uit zijn hun bestaande machtsposities in stand te houden. Een groter deontologisch en ethisch besef bij het toekennen van leningen is derhalve noodzakelijk. Noreena Hertz is er met haar boek alvast in geslaagd om de problematiek van de schuldenlast op de internationale agenda te plaatsen en de doelmatigheid ervan in vraag te stellen.
Noreena Hertz, IOU Het gevaar van de internationale schuldenlast, Contact, 2004.
Dit artikel verscheen eerder op: |
Liberales verstuurt wekelijks een gratis nieuwsbrief met interviews, essays en boekbesprekingen. Inschrijven kan op www.liberales.be.