ignatieff-04-story.jpg
Michael Ignatieff

Na de aanslagen van 11 september 2001 voerden tal van westerse landen maatregelen in ter bestrijding van het terrorisme. Vooral in de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië werden daarbij speciale uitzonderingen voorzien op de heersende rechten en vrijheden van de burgers. Ongeacht de vraag of deze maatregelen geleid hebben tot meer veiligheid – wat intrinsiek de bedoeling was van deze maatregelen – blijft de vraag of men de democratie hiermee niet meer kwaad dan goed heeft gedaan. In zijn boek Het minste kwaad gaat de Canadese historicus en schrijver in op de moeilijke verhouding tussen onze democratie en het gebruik van geweld tegen terreur. Hij probeert een pragmatische koers te varen tussen het principiële verbod op elke schending van mensenrechten enerzijds en het daadkrachtige optreden van regeringen voor wie het doel voor meer veiligheid zowat alle middelen toelaat anderzijds. Michael Ignatieff is geen tegenstander van terreurbestrijding. De vorming van speciale eenheden binnen de politie om in te grijpen vindt hij normaal, maar controle op deze eenheden is cruciaal. Deze opmerking is heel belangrijk. Zeker nu blijkt dat in de gevangenissen van Abu Ghraib in Irak tal van gevallen van mishandeling, foltering en andere aantastingen van de mensenrechten gebeurden door de Amerikaanse en Britse soldaten. Openheid en een vrije pers zijn daarbij noodzakelijk.

Het probleem is complex. De burgers verwachten van hun regering dat ze in geval van dreiging of gevaar snel en efficiënt zal optreden tegen diegenen die daarvoor verantwoordelijk en medeplichtig zijn. Op dat ogenblik treft de regering maatregelen in het belang van de veiligheid van de meerderheid van de burgers. Maar binnen een democratie bestaan er ook grenzen aan de macht van de gemeenschap over het individu. Democratieën moeten dus niet alleen oog hebben voor de meerderheid van de bevolking maar in feite voor elk individu. Dat maakt dat elke maatregel die bepaalde rechten en vrijheden van minderheden of individuen inperkt, getoetst moet kunnen worden door de wetgevende en de rechterlijke macht, en zo voegt de auteur er expliciet aan toe, aan de vrije pers. Zelfs de plegers van aanslagen beschikken nog steeds over mensenrechten. Het spanningsveld tussen het toepassen van geweld door een democratie om diezelfde democratie te verdedigen tegen terreur is bijgevolg reëel. Volgens Michael Ignatieff zijn maatregelen die de rechten en vrijheden van burgers aantasten met het oog op de bescherming van de veiligheid van de meerderheid van de bevolking alleen aanvaardbaar als ze tijdelijk zijn, als ze de schade zoveel mogelijk beperken (het minste kwaad) en als ze aan een kritisch toezicht van een open democratisch systeem worden onderworpen.

Met deze stelling gaat de auteur alvast lijnrecht in tegen de bepalingen in de Amerikaanse Patriot Act en de Britse antiterreurwet, waarbij verdachten zonder concrete beschuldiging, voor onbepaalde tijd, zonder rechtsbijstand en zonder een vorm van proces kunnen worden vastgehouden. Daaruit vloeit ook voort dat vormen van ‘collectieve detentie en massa-arrestatie van verdachten altijd fout zijn’. Dergelijke arrestaties gebeurden bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog toen duizenden Japanners werden gevangen gezet. Regeringen die dergelijke maatregelen nemen roepen meestal de ‘noodtoestand’ in als argument. Maar voor Ignatieff zijn ze alleen te rechtvaardigen als ze de veiligheid ook daadwerkelijk bevorderen. In feite zou de uitvoerende macht zich moeten gedragen als Odysseus die zijn bemanning de opdracht gaf bijenwas in de oren te stoppen en hemzelf vast te binden aan de mast terwijl ze langs de Sirenen vaarden, teneinde te weerstaan aan hun verleidelijke klanken. Een regering moet zichzelf maximaal temperen alvorens over te gaan tot de lokroep van de meerderheid om de vrijheid van enkelingen aan banden te leggen, zeker als dit onnodig zou zijn. Gemakkelijk is dat niet, aldus de auteur, want de leiders hebben vaak de neiging het terroristische gevaar te overschatten en in te spelen op de morele verontwaardiging van het publiek.

Het belangrijkste wapen tegen een voortdurende schending van individuele rechten en vrijheden is natuurlijk de tijdelijkheid van maatregelen. De auteur verwijst naar Roosevelt en Churchill die van de wetgevende en rechterlijke macht quasi dictatoriale bevoegdheden kregen om hun land te verdedigen, maar eenmaal na de oorlog werd die macht even snel ingetrokken. Er bestaan ook tegengestelde voorbeelden zoals op 29 februari 1933 toen de nazi’s zich na de brand van de Reichstag beriepen op artikel 48 van de Grondwet om de president dictatoriale bevoegdheden toe te kennen waarna Adolf Hitler de absolute macht naar zich toe kon trekken voor onbepaalde duur. Ignatieff geeft ook aan dat het terrorisme vrije democratieën wel hebben aangetast maar nooit hun politieke systeem hebben kunnen breken. Hij haalt Israël aan, waar de uitvoerende macht verregaande maatregelen neemt, maar dat er desondanks parlementaire controle en gerechtelijk toezicht blijft bestaan en er verder democratische verkiezingen plaatsgrijpen. Meer nog, hij verwijst naar offers die mensen in democratische samenlevingen bereid zijn te brengen tegen daden van terreur. Dit is inderdaad een wat onderbelicht aspect en gaat in tegen de algemene indruk van onverschilligheid en lankmoedigheid die in democratische landen zou bestaan tegenover bedreigingen van buitenaf. Neem het heldhaftig gedrag van de passagiers van de United Airlines Flight 93 die de cockpit bestormden en het vliegtuig lieten neerstorten in een veld in Pennsylvania, en niet op het Witte Huis of het Capitool zoals waarschijnlijk gepland.

In een hoofdstuk over ‘De kracht van de zwakkere’ bespreekt Ignatieff ook het delicate punt van het recht op verzet van zwakkeren tegen eeuwige onderworpenheid. “Om het grotere kwaad van onrecht en onderdrukking te verslaan, moeten de zwakkeren het recht hebben hun toevlucht te nemen tot het geringere kwaad van terroristisch geweld”, zo schrijft hij, en dat lijkt gezien de gebeurtenissen van 11 september wat bizar. Maar in feite bakent hiermee de grenzen van aanvaardbaar geweld af en veroordeelt net de acties van Al Qaeda, omdat die niet ten dienste staan van de vrijheid van een volk. Meer nog, het is Al Qaeda niet te doen om zwakkeren te helpen en hervormingen in de Arabische wereld te versnellen, maar juist om ze te voorkomen. Hiermee veroordeelt hij alle vormen van terreur waarbij het de bedoeling is om vreedzame of gematigde oplossingen de grond in te boren. De auteur verwijst naar de terreurcampagne van Hamas tegen het Oslo-vredesproces tussen Palestijnen en Israëlisch, maar hij vergeet dat president Rabin om dezelfde reden vermoord werd door Yigal Amir, een fanatieke jood.

De auteur besluit met een reeks voorstellen om het internationaal terrorisme te bestrijden. Zo pleit hij voor een scherp toezicht op de handel in plutonium, miltvuur, ricine en andere gevaarlijke producten. Die hebben immers geen plaats op een vrije markt. Een ander middel is een meer intensieve internationale samenwerking tussen de politiediensten van de VS en Europa. En opletten met zogenaamde ‘preventieve oorlogen’, die mogen de toestand niet erger maken. Ignatieff is duidelijk geen voorstander van het gebruik van geweld en hij veroordeelt zaken als marteling, onwettige opsluiting en onwettige executies. We zijn vooral aangewezen op overtuigingskracht, zo schrijft hij. Die visie lijkt in het licht van de gebeurtenissen van 11 september en later de aanslagen in Madrid wat eenvoudig. Maar de centrale stelling van de auteur dat we bij terreurbestrijding steeds moeten gaan voor ‘het minste kwaad’ blijft overeind. Meer nog, we moeten opletten dat we fundamentele rechten en vrijheden waarvoor onze voorgangers gevochten hebben niet te grabbel gooien voor een virtuele vrijheid.

Michael Ignatieff, Het minste kwaad, Van Halewyck, 2004.

Dit artikel verscheen eerder op: liberales.gif

Liberales verstuurt wekelijks een gratis nieuwsbrief met interviews, essays en boekbesprekingen. Inschrijven kan op www.liberales.be.