Dat de Nederlandse gulden op 1 januari 1999 tegen een verkeerde koers tot de euro zou toetreden, stond van tevoren vast. Opwaardering was nu eenmaal uitgesloten. ,,Er is ook nooit over gesproken”, zegt Henk Brouwer, directeur van De Nederlandsche Bank. ,,Het veranderen van de wisselkoers ligt ongelooflijk gevoelig.”

zalmEuroIntro-small.jpgAMSTERDAM – Op donderdag 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur en in oktober 1990 werden West- en Oost-Duitsland herenigd. Er was al het nodige voorwerk verricht: alle Oost-Duitse marken konden in de verhouding één op één worden omgeruild in West-Duitse marken. Die ruilverhouding was genereus, want Oost-Duitsland was zo goed als bankroet. Nog steeds heeft de Duitse economie zich niet volledig hersteld van de klap die haar toen werd toegebracht.

Bijna tien jaar na de val van de Berlijnse Muur kwam de euro. Op 31 december 1998 werd de waarde van de euro ten opzichte van de deelnemende munten vastgesteld. De girale euro was daarmee een feit, op 1 januari 2002 gevolgd door echte munten en bankbiljetten.

Niet alleen de Duitse economie, maar ook de mark had door de hereniging aan kracht ingeboet. De gulden was daardoor ten opzichte van de mark sterker geworden. Maar de kracht van de gulden ten opzichte van de Duitse mark werd genegeerd toen de waarde van de euro werd vastgesteld.

Te goedkoop

De gulden trad zo te goedkoop toe tot de euro. De koers van de euro ten opzichte van de gulden werd vastgeklonken op 2,20371 euro. Dat was vijf tot tien procent boven de werkelijke waarde, stellen deskundigen vast. De koers had 2,10 of 2,00 euro moeten zijn.

De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie van Financiën hebben hier nooit over gepraat. In 1997 hadden sommige banken de onderwaardering van de gulden ten opzichte van de D-Mark al gerapporteerd. DNB en Financiën reageerden echter niet. Daar waren goede redenen voor. Als bekend werd dat de gulden was ondergewaardeerd, en/of de Duitse mark overgewaardeerd, zou dat tot veel onrust op de valutamarkten hebben geleid.

Een revaluatie van de gulden of een devaluatie van de D-Mark was bovendien ondenkbaar. Het zou het herenigde Duitsland, trots als het was op zijn D-Mark, in verlegenheid hebben gebracht. Alleen al daarom was het beter een lagere koers van de gulden voor lief te nemen; de munt werd dan ook geruisloos en te goedkoop de euro ingeloodst.

Gevoelig

Directeur Henk Brouwer van De Nederlandsche Bank (DNB) weet hoe gevoelig de omwisselingsoperatie van de nationale valuta naar de gezamenlijke munteenheid, de euro, lag. Hij was van 1992 tot 1998 thesaurier-generaal van het ministerie van Financiën. ,,We hebben in de jaren zeventig en negentig dramatische valutacrises gehad. De Portugese escudo, de Italiaanse lire en de Franse franc gingen alle kanten op. In dat licht bezien was het ondenkbaar dat je de harde kern van het wisselkoersstelsel ook nog eens aan het schuiven bracht. Het laatste wat we wilden is onrust zaaien door over de spilkoers te praten.”

Puur technisch gezien was er wel wat voor een revaluatie, een opwaardering van de gulden, te zeggen. Brouwer: ,,Tussen 1990 en 1998 steeg de waardering van de Duitse mark. Dat betekende dat de concurrentiepositie van de Duitsers verslechterde ten opzichte van Nederland. Dat was vooral het gevolg van ontwikkelingen in Duitsland zelf, zoals de dure hereniging, de oplopende inflatie en de stijgende loonkosten door de spanningen op de Duitse markt. We konden vaststellen dat de gulden vijf of tien procent – afhankelijk van de manier waarop je zou meten – was ondergewaardeerd in koers tegenover de D-Mark. Het is altijd heel moeilijk om een evenwichtskoers te bepalen, maar je mag wel zeggen dat de gulden ondergewaardeerd was.”

Spanningen

In de tweede helft van de jaren negentig groeide de economie bovengemiddeld. De vraag van consumenten steeg en er ontstonden spanningen op de arbeidsmarkt. Maar er was ook sprake van enorme stijgingen van de huizenprijzen en de beurzen, die zorgden voor vermogenseffecten. Nederlandse burgers hadden veel geld. Normaal gesproken zou de regering wat hebben moeten afremmen, maar in plaats daarvan gebeurde het omgekeerde.

Brouwer: ,,De ruimte voor een stijging van de overheidsuitgaven werd maximaal benut, gevolgd door een forse lastenverlichting, nog in 2001. Daar waren allemaal argumenten en oorzaken voor aan te geven, maar gezien het klimaat van sterke economische groei en de daardoor ontstane spanning op de arbeidsmarkt, valt met de kennis achteraf te zeggen dat het ontbrak aan een politiek die zorgde voor enige afremming van de economie.”

Vervolgens kwam daar de ondergewaardeerde gulden bij. Een goedkope gulden trekt vraag aan en versterkt de concurrentiepositie. Er kwam geen revaluatie. Brouwer: ,,In plaats daarvan kregen we een andere aanpassing: lonen en prijzen stegen, de inflatie nam toe. Daardoor is uiteindelijk tóch sprake geweest van een reële appreciatie. Nu de koers niet was aangepast, pasten de prijzen zich aan. Er kwam later wel een ander effect bij: doorschieten. Onze concurrentiepositie verslechterde sterk door te forse loonkostenstijgingen.”

Verkeerd

Professor Sweder van Wijnbergen, destijds secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, wijst erop dat in januari 2001 de inflatie 5,1 procent bedroeg. ,,Nederland stond ineens bovenaan in het rijtje van eurolanden met een hoge inflatie. Dat was de reflectie van de verkeerde eurokoers.”

Minister Zalm (Financiën) schreef in mei 2002 aan de Tweede Kamer dat het lastig was het effect van de invoering van de euro op de inflatie te meten. Van Wijnbergen: ,,Maar hij kon wel weten dat een verkeerde eurokoers was gehanteerd.”

De verkeerde koers had volgens Van Wijnbergen diverse gevolgen. ,,Wat er gebeurde, is te vergelijken met de afwaardering van een munt met tien procent. Vervolgens zorgde de hoge inflatie in Nederland ervoor dat binnen een jaar of vijf het gat tussen de goedkopere Nederlandse producten en de buitenlandse, weer werd gedicht.”

Dit artikel verscheen op 30 Mei in het Nederlands Dagblad.

1 REACTIE

  1. Door voorafgaand aan de omwissling van de fl. in de € niet te revalueren werd het totale vermogen van Nederland ( alle collectieve en persoonlijke bezittingen alsmede alle gespaarde -pensioen- vermogens) met ca.10% te laag gewaardeerd en derhalve de nederlandse burger met hetzelfde percentage onteigend. De gevolgen ervaren we nu dagelijks. Een en ander dankzij politici die ons niet informeren en niet geinteresseerd zijn in de mening van hun achterban.

Comments are closed.