blue_ribbon.jpg
Het is gemakkelijk een voorstander te zijn van vrijheid van meningsuiting wanneer ze van toepassing is op de rechten van diegenen waarmee men in overeenstemming is. Maar de cruciale test betreft controversiële meningsuiting — uitlatingen die we als boosaardig en gemeen kunnen beschouwen, en die zelfs boosaardig en gemeen kunnen zijn.

Welnu, er is misschien niets dat weerzinwekkender of boosaardiger is dan smaad. We moeten daarom bijzondere zorg besteden om het recht op vrijheid van meningsuiting van smaders te verdedigen, want als zij kunnen worden beschermd, dan zullen de rechten van alle anderen — die niet zoveel aanstoot geven — zeker veiliger zijn. Maar als het recht op vrijheid van meningsuiting van smaders en lasteraars niet beschermd is, dan zullen de rechten van anderen minder veilig zijn.

De reden dat progressieven niet betrokken zijn geweest bij de bescherming van de rechten van smaders en lasteraars is duidelijk — smaad is rampzalig voor reputaties. Wrede verhalen over verloren banen, vrienden, etc., zijn er in overvloed. Terwijl zij verre van bezorgd waren over het recht op vrijheid van meningsuiting van de smader en lasteraar, zijn progressieven bezorgd geweest over het beschermen van diegenen wier reputaties vernietigd zijn, alsof dat op zichzelf onvergevelijk was. Maar het spreekt voor zich dat het beschermen van de reputatie van een persoon niet van absolute waarde is. Als dat zo was, dat wil zeggen, als reputaties echt heilig waren, dan zouden we de meeste categorieën van zwartmaking moeten verbieden, zelfs waarheidsgetrouwe categorieën. Negatieve literaire kritiek, satire in films, toneelspelen, muziek of boekrecensies zouden niet toegestaan kunnen worden. Alles wat de reputatie van enig individu of van enige organisatie verminderde, zou verboden moeten worden.

Natuurlijk zouden progressieven ontkennen dat hun bezwaar tegen laster en smaad vereist dat ze de bovengenoemde opvatting accepteren. Ze zouden toegeven dat de reputatie van een persoon niet altijd kan worden beschermd, dat ze soms moet worden opgeofferd. Maar dit praat de smader nog niet goed, zouden ze kunnen zeggen. Want de reputatie van een persoon is niet iets wat lichtvaardig moet worden genomen. Ze mag niet worden geschaad zonder goede reden.

Een mens bezit zijn reputatie niet, net zomin als hij de gedachten van anderen bezit.
Maar wat is de ‘repuatie’ van een persoon? Wat is dit ding dat niet ‘lichtvaardig’ mag worden genomen? Het is duidelijk niet een bezitting, waarvan gezegd kan worden dat het hem toebehoort, zoals bijvoorbeed zijn kleren hem toebehoren. In feite ‘behoort’ een reputatie van een persoon helemaal niet ‘toe’ aan hem. Een reputatie van een persoon is wat andere mensen van hem denken; het bestaat uit de gedachten die andere mensen hebben.

Een mens bezit zijn reputatie niet, net zomin als hij de gedachten van anderen bezit — omdat dat alles is waar zijn reputatie uit bestaat. De reputatie van een mens kan niet worden gestolen van hem net zomin als de gedachten van andere mensen kunnen worden gestolen van hem. Of zijn reputatie nu ‘van hem werd ontnomen’ door eerlijke of oneerlijke methoden, hij bezat haar toch al niet, en hij zou dus geen toevlucht tot de wet moeten hebben voor schadevergoedingen.

Wat doen we dan wanneer we bezwaar hebben tegen smaad, of hem verbieden? We verbieden iemand om de gedachten van andere mensen te beïnvloeden of te proberen te beïnvloeden. Maar betekent het recht op vrijheid van meninguiting niet precies dat wij vrij zijn om de gedachten van anderen om ons heen te beinvloeden? Dus we moeten concluderen dat smaad en laster consistent zijn met het recht op vrijheid van meningsuiting.

Tenslotte zouden reputaties, hoe paradoxaal het ook klinkt, waarschijnlijk zekerder zijn zonder de wetten die smadende meningsuiting verbieden! Met de huidige wetten die smadende leugens verbieden, is er een natuurlijke tendens om iedere gepubliceerde smet op iemands karakter te geloven. “Het zou niet worden gedrukt als het niet waar was”, denkt het lichtgelovige publiek. Als smaad en laster echter toegestaan zouden zijn, zou het publiek niet zo gemakkelijk bedrogen worden. Aanvallen zouden zo hevig en snel komen dat ze onderbouwd zouden moeten worden voordat ze enige invloed zouden kunnen hebben. Instellingen zoals de Consumentenbond of de het Better Business Bureau zouden georganiseerd kunnen worden om aan de publieke vraag naar nauwkeurige schunnige informatie te voldoen.

Het publiek zou snel leren om de uitspraken van smaders en lasteraars te verteren en te evalueren — als die vrij spel zouden krijgen. Niet langer zou een smader of lasteraar de automatische macht hebben om iemands reputatie te vernietigen.

Dit is een hoofdstuk uit Walter Blocks Defending the Undefendable. Walter Block was als student in 1963 bepaald geen voorstander van vrije markten. Tijdens een bezoek van Ayn Rand aan Brooklyn College daagde Block haar en Nathaniel Branden uit tot een debat met de woorden: “Er is een socialist die met u wil debatteren”. Er werden twee voorwaarden gesteld: de discussie zou pas eindigen als één van de twee de ander had overtuigd — ook als het een week zou duren. Bovendien moest Block twee boeken lezen: Rands Atlas Shrugged en Henry Hazlitts Economics in One Lesson. Na enkele sessies accepteerde Block de argumenten van Branden en kon zich libertariër noemen. Hoe het precies in zijn werk ging beschrijft Block in zijn artikel On Autobiography. Walter Block heeft een hele berg publicaties op zijn naam staan. Defending the Undefendable is zijn bekendste boek. Daarnaast vindt u op zijn geheel vernieuwde website vele van zijn artikelen.

Vertaald door Stichting MeerVrijheid.

Gerelateerde link:
Inleiding “Defending the Undefendable”

Dit artikel verscheen eerder op: mvlogo-small.jpg

1 REACTIE

  1. Het is misschien niet overbodig er aan te herinneren dat Walter Block zich niet meer onvoorwaardelijk achter zijn standpunten zoals uiteengezet in Defending the Undefendable schaart. Menige stellingname heeft hij herzien, in die mate zelfs zo drastisch dat hij zijn Mea Culpa uitspreekt! Neerslag van deze critische zelfbezinning vindt men in zijn artikel ” Libertarianism and Libertinism”, terug te vinden in ” I must Speak Out”, edited by Carl Watner, (p. 186-196). Hij besluit dia artikel met de veelzeggznde woorden “The mistake I made in my earlier writing, it is now apparent to me, is that I am not only a libertarian but also a cultural conservative. Not only am I concerned with what the law should be, I also live in the moral, cultural, and ethical realm.”

Comments are closed.