Weinig claims in het publieke debat zijn zo sterk als mensenrechten. Telkens als levensbedreigende situaties onder de aandacht komen worden oplossingen geëist op grond van onvervreemdbare en universele mensenrechten die onmiddellijke actie rechtvaardigen. Het beroep op de mensenrechten stopt niet bij levensbedreigende situaties, waar deze claims op weinig of geen weerstand stuiten. Ook in op het eerste zicht minder levensbedreigende omstandigheden worden vaak oplossingen geëist op grond van strijdigheid van de huidige situatie met de mensenrechten.

Toch wordt het idee dat mensen rechten hebben, zonder enige vorm van wet en louter op basis van hun menszijn, niet overal even sterk gehuldigd, en vaak zelfs gecontesteerd of omschreven als twijfelachtig of dubieus. Het sterk activistisch gebruik van mensenrechten, en de noodzaak van snelle oplossingen voor dringende problemen resulteren vaak in een mindere aandacht voor de theorievorming omtrent mensenrechten. Nochtans kan de centrale vraag, waar komen deze rechten vandaan en wat is hun grondslag, niet genegeerd worden. De wankele filosofische basis van mensenrechten, zonder hiervoor immers beroep te doen op hogere machten, vormt één van de pijnpunten van de mensenrechtenpraktijk en tevens de oorsprong van veel kritiek.

In dit artikel zou ik graag de bijdrage van Amartya Sen, Nobelprijswinnaar Economie 1998 en schrijver van het onvolprezen liberale standaardwerk Vrijheid is vooruitgang, voor het voetlicht houden. In een recent nummer van Philosophy and Public affairs presenteert Sen zijn bijdrage die sterke wortels heeft in zijn visie op vrijheid uit het voornoemde Vrijheid is vooruitgang. In mijn ogen levert Amartya Sen krachtige argumenten om de universele gelding van mensenrechten te accepteren, en reikt hij eveneens tools aan om te komen tot een criterium om te bepalen welke rechten al dan niet als universele mensenrechten gecatalogeerd worden.

Vooreerst stelt Sen dat de kritiek die de universele geldigheid van mensenrechten krijgt geenszins nieuw is. Terwijl de oudste Franse en Amerikaanse mensenrechtenverklaringen plechtig de gelijkheid en vrijgeborenheid van iedereen proclameren bestempelt notoir utilitarist Bentham deze universele rechten ronduit als nonsens. Naast de totale afwijzing richt ook veel kritiek zich op de aanvaardbaarheid van bepaalde soorten rechten, in het bijzonder de economische en sociale rechten, voornamelijk wegens de geringe haalbaarheid hiervan en noodzaak van bepaalde sociale instellingen alvorens deze rechten zinvol te kunnen proclameren.

Sen vertrekt in zijn benadering van de zelfstandigheid van de mensenrechtenverklaring als ethische claim, en beschouwd dus het juridische aspect van de mensenrechten, de veruiterlijking van mensenrechten in afdwingbare wetten, eerder als één van de middelen om te komen tot een grote respect voor deze rechten, dan als een inherent wezenskenmerk. Zijn benadering is dus tegengesteld aan deze van bijvoorbeeld Bentham die stelt dat echte rechten enkel kunnen ontspringen uit echte wetten, en dus uit imaginaire wetten (bijvoorbeeld natuurrecht) enkel imaginaire rechten kunnen ontstaan (bijvoorbeeld mensenrechten). De zelfstandigheid van de mensenrechtentheorie als ethische claim staat dus bij Sen juist tegenover deze strikt legalistische benadering van Bentham.

De ethische claim verschilt ook van een andere benadering die het juridische centraal stelt. Evenmin beschouwt Sen mensenrechten als laws-in-waiting, gronden die noodzakelijkerwijs in wet moeten worden gegoten vooraleer zij gelden. Hoewel hij de omzetting in juridische regels erkent als een belangrijk middel om te komen tot een beter respect voor mensenrechten, vormt deze juridische incorporatie geenszins het basiskenmerk van mensenrechten, of zelfs niet de enige methode om te komen tot een beter respect hiervoor.

Het basiskenmerk van mensenrechten als ethische claims ligt volgens Sen in de verbondenheid van deze claim met de onderliggende vrijheid. De verbondenheid met vrijheid geeft ons een reden om niet alleen geïnteresseerd te zijn in onze rechten maar eveneens geeft het de bevestiging van de noodzaak om na te denken over wat wij kunnen doen opdat andere ook van deze rechten, en dus vrijheden, kunnen genieten. Deze verbondenheid met vrijheid illustreert Sen duidelijk met een voorbeeld. Wanneer we het mensenrecht nemen dat foltering verbiedt, is dit duidelijk gekoppeld aan de vrijheid van elk individu om vrij te blijven van foltering, hetgeen resulteert in verschillende verplichtingen teneinde deze vrijheid te kunnen handhaven. De eis voor een mogelijke folteraar is duidelijk, met name het afzien van foltering, hetgeen in de lijn van Immanuel Kant kan worden omschreven als een perfecte verplichting. Naast deze perfecte verplichtingen schept de aanvaarding van dit recht ook imperfecte verplichtingen, om bij Kant te blijven, zoals voor ons om na te gaan wat wij redelijkerwijs kunnen doen om deze vrijheid voor anderen te garanderen. Deze imperfecte verplichtingen staan vanzelfsprekend niet los van beoordelingen en daarmee verbonden discussies. Deze discussies zijn volgens Amartya Sen inherent aan enkele substantiële ethische theorie en doen dan ook geenszins afbreuk aan de gelding hiervan. Denk bijvoorbeeld aan de discussie over de precieze invulling van de begrippen binnen het utilitarisme van wat als maatstaf moet worden genomen. Integendeel, in de theorie van Sen staat de geïnformeerde discussie als het ware centraal in de grondslag van mensenrechten.

Vanzelfsprekend geeft niet elke vrijheid die individuen voor zichzelf wensen recht op bescherming binnen het discour van universele mensenrechten. Sen wijst op twee criteria om hierin een selectie te maken, met name het belang van de vrijheid en de mogelijkheid van sociale beïnvloeding hiervan. De discussie over welke vrijheden al dan niet binnen dit criterium vallen ligt mee aan de basis van de theoretische grondslag.

Tot slot komen we dan tot het kernpunt van Sen’s theorie, met name de zoektocht naar een grondslag voor deze rechten. Sen trekt een parallel met de bevestiging van andere ethische claims en verwijst naar de test van open en geïnformeerd onderzoek en discussie. Volgens Sen hangt de status en grondslag van mensenrechten af van het overleven in een ongestoorde en ongehinderde discussie, hetgeen een sterke link vertoont met het belang dat Rawls hecht aan public reasoning en zijn rol hiervan in ethische objectiviteit. Deze connectie tussen de formulering van mensenrechten en public reasoning vormt het hart van Sen’s betoog. Deze verbondenheid met het publieke debat betekent geenszins dat in Sen’s ogen de universele status van mensenrechten zou verhinderd worden door het feit dat bepaalde repressieve en ontoegankelijke regimes deze weigeren te erkennen. Het is immers essentieel dat het publieke debat gebaseerd is op onbevooroordeelde en kritische discussie. De successen die organisaties zoals Amnesty International of Human Rights Watch reeds hebben bereikt, vaak juist tegenover repressieve regimes die vaak eerder wantrouwig staan ten aanzien van universele mensenrechten, vormt een indicatie voor de kracht van dit publieke debat wanneer informatie vrij is en ethische argumenten kunnen spelen. In deze discussie is het van belang niet in een relativistische reflex te vallen en de grenzen van het publieke debat te beperken tot nationale, culturele of maatschappelijke grenzen, zeker door het inherent niet plaatsgebonden karakter van mensenrechten. Reeds Adam Smith erkende de waarde van het van op afstand bekijken van ethische oordelen.

Toch stelt zich hier de vraag of mensen van op afstand en vanachter verschillende culturele barrières hierover zinvolle uitspraken kunnen doen. Deze vraag wordt geïllustreerd door de bemerkingen die de conservatief Burke maakt over de oude Franse mensenrechtenverklaringen waar hij stelde dat vrijheden varieerden over tijd, plaats en naargelang de omstandigheden en dus niet kunnen vervat worden in abstracte formuleringen. Het argument met betrekking tot de onoverbrugbare verschillen tussen culturen is een constante in de geschiedenis en leeft ook vandaag zeer sterk in de internationale politieke context. Zowel criticasters van de Westers samenleving, ofwel geïnspireerd door regionale ethiek ofwel gegrondvest in religieuze of culturele separatisten, vaak vergezeld van een of ander vorm van fundamentalisme, als verdedigers van de Westerse uniciteit bezondigen zich hieraan. Een voorbeeld uit deze laatste categorie is Samuel Huntington die in zijn Botsende beschavingen poneert dat het Westen het Westen was lang voor het modern was en daarna claimt dat een gevoel van individualisme en een traditie van individuele rechten en vrijheden uniek is voor ontwikkelde landen.

In tegenstelling tot deze culturele stereotypen leert de geschiedenis ons volgens Sen iets heel anders. Het overwinnen van de open publieke discussie en het tolereren van en aanmoedigen van verschillende invalshoeken heeft een lange geschiedenis over verschillende landen, continenten en tijdvakken. Hij geeft als voorbeeld de grote publieke vergaderingen in India 2500 jaar geleden, of de constitutie van 17 artikelen gemaakt in 7de eeuws Japan die stelde dat belangrijke beslissingen niet door één man moesten genomen worden. Of het voorbeeld van de 12de eeuws Joodse filosoof die het intolerante Europa moest ontvluchten om aan het hof van moslimkeizer Saladin een prominente plaats te verwerven. De verschillen tussen culturen op het domein van rechten en vrijheden zijn volgens Sen vaak overdreven, terwijl weinig aandacht wordt besteed aan verschillen binnen andere culturen.

Deze discussie vereist aldus het aanvaarden van elk mens als mens en de deelname van mensen uit alle uithoeken van de aarde. Dit staat evenwel niet gelijk met het accepteren van bestaande prioriteiten in samenlevingen waar informatie uiterst beperkt is en discussie en het oneens zijn niet zijn toegelaten. Er bestaan vanzelfsprekend grote verschillen in de meningen en visies tussen verschillende samenlevingen, maar deze reflecteren vaak bestaande praktijken in verschillende delen van de wereld, samen met een gebrek aan een brede intellectuele discussie. Juist omwille van deze verbanden is de noodzaak voor open onderzoek en discussie enorm. Hetgeen immers normaal en goed lijkt in de gegeven omstandigheden van een geïsoleerde samenleving overleeft mogelijk een breed gebaseerd, ongelimiteerde kritisch onderzoek niet wanneer parochiale reflexen worden vervangen door het bewustzijn van een variatie van praktijken en normen van over de hele wereld.

De grondslag van universele mensenrechten ligt dus volgens Sen duidelijk in de discussie tussen mensen onderling, los van landsgrenzen. De geldigheid en universaliteit hangt dus af van hun vermogen open kritische onderzoek te overleven. Het feit dat autoritaire staten bijzonder wantrouwig staan tegenover vrijheid van meningsuiting en vrije media kan een bewijs zijn voor de grote impact van dergelijk publieke discussie.

Met deze theorie levert Amartya Sen volgens mij een zeer belangrijke bijdrage aan een beter begrip van de aard van mensenrechten en een krachtig argument voor de universele gelding, in het bijzonder bekeken tegenover kritieken die gegrondvest zijn in een cultuur-relativistisch discour of ontspruiten vanuit een Westers superioriteitsgevoel. Sen levert met zijn oproep tot discussie aldus een belangrijke bijdrage aan de discussie die hopelijk ooit moet leiden tot een algemene aanvaarding van universele mensenrechten.

Wim Aerts is voorzitter van het LVSV-Gent.

Dit artikel verscheen eerder op Liberales.be:

3 REACTIES

  1. Ik ben op zoek naar het boek Vrijheid is vooruitgang, geschreven door Amartys Sen.

    Het boek is niet meer leverbaar. Wie heeft het boek en wil het aan mij verkopen.

    Annelies

  2. L.S.

    Ik ben op zoek naar het boek Vrijheid is vooruitgang, geschreven door Amartya Sen.

    Het boek is niet meer leverbaar. Wie heeft het boek en wil het aan mij verkopen.

    Annelies

Comments are closed.