De nieuwe Franse regering heeft voor na de zomer een urgentieplan voor tewerkstelling gedecreteerd. In de cocktail van maatregelen die de werkloosheid moet bestrijden, smaakt vooral een flexibilisering van het ontslagrecht door. Belgische werkgeversorganisaties waren er als de kippen bij om meteen ook de Belgische ontslagwetgeving vogelvrij te verklaren. België kan inderdaad leren uit het Franse voorbeeld, maar de Franse slag werkt niet noodzakelijk in onze contreien. De Franse hervorming is vooral een banenplan voor de KMO. De Belgische ontslagwetgeving heeft behoefte aan een algemene verbouwing.

De Franse en Belgische arbeidsmarkten zijn in hetzelfde Europese bedje ziek. Ongeacht de economische conjunctuur kennen beide landen een hoge werkloosheidsgraad die vaak de dubbele cijfers bereikt. Opeenvolgende regeringen hebben tewerkstelling wel tot een prioriteit geproclameerd, maar nooit gerealiseerd. De mislukking van het referendum over de Europese grondwet heeft in Frankrijk voor een catharsis gezorgd. Premier Dominique de Villepin en zijn ploeg beseffen de latente angst en onvrede bij de bevolking. Een noodplan voor de tewerkstelling moet daadkracht bewijzen en vertrouwen herstellen.

Het “plan de Villepin” is een weinig originele mix van bescheiden fiscale, financiële en administratieve ingrepen die vooral gericht zijn op kleine ondernemingen en op tewerkstelling van jongeren en ouderen. Eén maatregel ontspringt de grijze dans. De Franse regering creëert namelijk een nieuw soort arbeidsovereenkomst waarin ontslag gemakkelijk is. Kleine ondernemingen (tot 20 werknemers) kunnen nieuwe werknemers gedurende twee jaar vrij ontslaan met een opzeggingstermijn van maximum vier weken en een vergoeding die in totaal 10% van het verdiende brutoloon bedraagt.

De mogelijkheid van een arbeidsovereenkomst met een feitelijke proefperiode van twee jaar is voor Frankrijk een symbolische doorbraak. De klassieke Franse ontslagwetgeving is immers zeer streng. In theorie kunnen werkgevers er slechts ontslaan wegens een voldoende fout of een economische reden die ter controle aan de rechter kan worden voorgelegd. Nu de Villepin dit dogma doorbreekt voor de kleine onderneming, beramen de Franse vakbonden acties tegen wat zij de groeiende “onzekerheid van het werk” noemen.

Het verzet van de vakorganisaties is ideologisch. Alle slogans ten spijt, heeft iedere werkwillige liever een onzekere job dan geen job. Dat is precies de bedoeling van flexibele ontslagwetgeving. Ondernemen is risico nemen. De ondernemer die zijn werknemers aan zijn been gekluisterd weet, zal daarom slechts aanwerven wanneer het moet, niet zodra het kan. Gemakkelijker en goedkoper ontslag geeft dus een stimulans tot aanwerving, zeker in kleine bedrijven.

Wie de strijd tegen werkloosheid wil winnen, moet dus evenzeer bereid zijn de ordening van de arbeidsmarkt te veranderen. Dat geldt ook voor België. Ook onze arbeidsmarkt focust op het afschermen van een krimpende massa bestaande jobs, maar is slecht in het stimuleren van nieuwe jobs. Hoge loonkosten en een rigide wetgeving hebben de arbeidsmarkt arbeidsonvriendelijk gemaakt. Om arbeidsvriendelijk te worden moet de arbeidsmarkt de polsslag van de economie kunnen steunen en dus – zoals de economie – dynamisch en flexibel worden. De Belgische ontslagwetgeving is daarvoor één van de aandachtspunten, naast vele andere. Onze noden zijn daarbij wel anders dan de Franse.

In tegenstelling tot Frankrijk, is ontslaan in België in principe relatief vrij. Werkgevers kunnen bijna elke werknemer te allen tijde ontslaan als ze dat echt willen. Voor die grote ontslagmacht betaalt de werkgever echter een hoge prijs. België heeft dure ontslagvergoedingen of lange opzegtermijnen, zeker voor bedienden. Daarenboven kennen we een echte wildgroei aan bijzondere ontslagbeschermingen. Voor tientallen categorieën werknemers heeft de wetgever bijkomende vergoedingen, ontslagprocedures of ontslagbeperkingen uitgewerkt.

Ook bij ons ontraden ontslagregels dus de aanwerving of stimuleren zij aanwerving via precaire statuten zoals uitzendarbeid. Het Belgische ontslagrecht is te veel gericht op brute inkomensuitkering aan de ontslagen werknemer. Het moet zich meer oriënteren naar toerusting voor de arbeidsmarkt: opleiding, vorming, vaardigheden, solliciteren. Als tegengewicht moet de rechtstreekse kostprijs van een ontslag lager, vast en voorspelbaar worden. Indien we onze economie en tewerkstelling willen steunen, moet de ontslagwetgeving zich concentreren op werkzekerheid binnen de gehele arbeidsmarkt, niet op jobzekerheid binnen een gegeven onderneming. Zowel de werknemers als de ondernemers zullen daar wel bij varen.

Het Franse voorbeeld staat niet alleen op het Europese continent. Ook in Duitsland gaat de CDU-CSU, met Angela Merkel als gedoodverfde winnares, naar de verkiezingen met voorstellen tot liberalisering van de ontslagwetgeving. Arbeidsmarkt wordt voor de economie meer en meer een element van internationale competitiviteit. De Belgische beleidslieden mogen dus enig denkwerk verrichten over een andere ontslagwetgeving. Onze tewerkstellingsnoden zijn minstens even acuut als de Franse en de Duitse. Een hele stoet banenplannen heeft niets veranderd aan onze hoge structurele werkloosheid. Wij kunnen ons maatschappelijk model niet langer sociaal noemen wanneer het zovele werkwilligen in de kou of in het zwartwerk zet. De aankomende vergrijzing vergt daarenboven een mobilisering op de arbeidsmarkt, die we met het huidige apparaat duidelijk niet aankunnen.

Over de in te slagen richting hoeven we trouwens niet te piekeren. Het volstaat even over het Kanaal of over de Atlantische Oceaan te kijken om getuige te zijn van flexibele arbeidsmarkten die draaien als indrukwekkende tewerkstellingsmachines. De tewerkstellingscijfers in Groot-Brittannië en in de Verenigde Staten doen de onze simpelweg verbleken. Zelfs de fiere Fransen kruiden nu hun arbeidswetgeving naar een Angelsaksisch recept. Als het regent in Parijs mag het druppelen in Brussel.

Dit artikel verscheen eerder als opiniebijdrage in De Tijd van 12 augustus 2005