Het kapitalisme en de vrije markt worden door velen verfoeid. Ze zouden leiden tot grotere verschillen tussen arm en rijk en alleen de rijken zouden er van profiteren. Ontwikkelingslanden zouden er goed aan doen om vooral hun eigen markten te beschermen. Door de stijging van de welvaart en de opkomst van steeds efficiëntere machines en computers zou de werkgelegenheid dalen en het milieu zou flink te lijden hebben van de industrie. Deze beweringen blijken allemaal niet te kloppen.
Het kapitalisme en de vrije markt worden door velen verfoeid. Ze zouden leiden tot grotere verschillen tussen arm en rijk en alleen de rijken zouden er van profiteren. Ontwikkelingslanden zouden er goed aan doen om vooral hun eigen markten te beschermen. Door de stijging van de welvaart en de opkomst van steeds efficiëntere machines en computers zou de werkgelegenheid dalen en het milieu zou flink te lijden hebben van de industrie. Deze beweringen blijken allemaal niet te kloppen. Kapitalisme en een vrije markt leiden juist tot meer welvaart voor alle lagen van de bevolking en tot een stijging van de werkgelegenheid. En zelfs de belasting van het milieu blijkt in de praktijk uiteindelijk mee te vallen.
Meer gelijkheid, minder armoede
Veel critici van de globalisering en de vrije markt beweren dat de kloof tussen rijk en arm de laatste decennia groter is geworden door de vrije markt en het kapitalisme. De feiten en cijfers bewijzen echter het tegendeel. In landen die de laatste 20 jaar hun markten hebben geliberaliseerd, is de gelijkheid juist groter geworden, terwijl ze stagneerde of zelfs achteruitging in landen die geen liberalisering doorvoerde. Datzelfde zien we terug in ontwikkelingslanden die hun economie hervormden. Ook daar wordt de gelijkheid groter. Een ander voorbeeld dat vaak aangehaald wordt is de armoede in het kapitalistische Amerika. Het armste vijfde deel van de Amerikanen is inderdaad arm. Wat echter vergeten wordt, is dat de sociale mobiliteit op de arbeidsmarkt er bijzonder groot is. Slechts 5,1% van de Amerikanen die in 1975 tot het armste vijfde deel van het land behoorde, zat 15 jaar later nog in die groep. 30% daarentegen was al terechtgekomen in het rijkste vijfde deel en in totaal zo’n 60% had ondertussen de sprong gemaakt naar het rijkste tweevijfde deel. Gemiddeld blijft iemand die in de VS onder de armoedegrens zit slechts 4,2 maanden in die groep zitten. Dit lage cijfer wordt mede veroorzaakt door het lage minimumloon en het relatief soepele ontslagrecht. Als gevolg hiervan worden er meer banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gecreëerd en zijn ondernemers sneller bereid laagopgeleiden aan te nemen in vergelijking met de socialistische landen in Europa. Hierdoor hebben mensen meer kans om een baan te vinden en dankzij de ervaring die ze met het werk opdoen door te stromen, zelfs bij gebrek aan diploma’s. Dit toont aan dat het beste middel tegen armoede de kans is om er zelf iets aan te doen. Daarnaast blijkt dat veel problemen in de VS juist ontstaan of groter worden nadat socialistische maatregelen zijn doorgevoerd. Door de invoering van Medicaid (gezondheidszorg voor armeren) en Medicare (gezondheidszorg voor ouderen) en het recht op gratis eerstehulpverlening werd de druk op de gezondheidszorg dusdanig vergroot, dat de kwaliteit er drastisch onder begon te lijden. Bovendien rezen de kosten de pan uit. In Amerika wordt zo’n 14% van het BNP besteed aan gezondheidszorg. In Nederland ligt dit percentage op ongeveer 9%.
Het recht op eigendom, vrijheid van onderneming en vrije handel zorgen zowel voor economische groei als voor een grotere gelijkheid. Maar zelfs al zou de ongelijkheid tussen rijk en arm toenemen, is dat dan werkelijk bezwaarlijk zo lang de armen ook rijker worden? Het gaat erom dat iedereen het zo goed mogelijk heeft en niet dat er mensen zijn die het toevallig beter hebben dan iemand anders.
Nieuwe en meer werkgelegenheid
In een vrije markt kan eenieder zich concentreren op wat hij relatief gezien het beste kan en kan hij de geproduceerde goederen ruilen voor iets wat hij nodig heeft maar zelf niet kan produceren. Dit staat bekend als het zogenaamde comparatief voordeel. Landbouw en veeteelt evenals arbeidsintensieve nijverheid, zoals de textielindustrie zijn zaken die prima naar ontwikkelingslanden verplaatst kunnen worden. De auto-industrie zal zich vermoedelijk langzaam maar zeker gaan verplaatsen naar het Oostblok. Dit maakt in het westen de weg vrij voor nieuwe industrieën en een ander soort werkgelegenheid, zoals kantoorbanen.
Ondanks de verhuizing van de landbouw en verschillende industrieën naar andere landen en de opkomst van steeds efficiëntere machines en computers is de werkgelegenheid in het Westen niet gedaald, zoals vooraf werd gevreesd. Sterker nog, ze is juist toegenomen. In de periode van 1975-1998 is de werkgelegenheid in westerse landen als de VS, Canada en Australië met maar liefst 50% gestegen. In Japan viel in dezelfde periode een stijging van 25% te noteren. Ook in bijna alle EU landen is er gedurende die periode meer werkgelegenheid ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan de sterke en snelle opkomst van de ICT- en dienstensector. Door de steeds betere scholing zijn mensen steeds beter in staat om dit soort werk te verrichten. Door de toename van de welvaart -en daardoor de vrije tijd- ontstaat er veel vraag naar luxe artikelen als extra vakanties, dagtripjes, schoonheidsbehandelingen, nieuwe consumentenelektronica en niet te vergeten huishoudelijke apparatuur die ons leven makkelijker maakt. Hierdoor ontstaat als vanzelf weer nieuwe werkgelegenheid. Voor computers bijvoorbeeld moeten diverse onderdelen geproduceerd en software geprogrammeerd worden. Nieuwe machines moeten gebouwd, geoptimaliseerd, bediend en onderhouden worden. Ook beautysalons en privé-klinieken schieten her en der als paddestoelen uit de grond. Er komen steeds meer broodjeszaken en lunchrooms die gretig profiteren van pauzerend (kantoor)personeel en steeds meer mensen kunnen het zich veroorloven om regelmatig uit te gaan eten. Kortom, welvaart zorgt ook voor nieuwe werkgelegenheid.
Kapitalisme: vrijheid, eigendomsrecht en rijkdom
De twee belangrijkste voorwaarden voor een goed functionerende vrije markt zijn de individuele vrijheid en de erkenning en registratie van het eigendomsrecht. Kapitalisme betekent dat niemand onderworpen wordt aan enige dwang, maar dat eenieder de vrijheid heeft om te handelen en contracten af te sluiten met een andere partij, op het moment dat beide partijen daar beter van denken te worden. Vrijheid betekent ook het recht om zelfstandig te creëren, te denken en te werken. Daarmee worden mensen het best gestimuleerd en zullen ze trachten optimaal te presteren. Daarnaast is het van belang dat iedereen zoveel mogelijk de vruchten mag plukken van zijn arbeid. Naarmate mensen meer winst uit hun arbeid verplicht moeten afstaan, zal de animo om te produceren en arbeid te verrichten dalen, wat uiteindelijk gevolgen heeft voor de welvaart. Overdreven belastingen en hoge uitkeringen verstoren die motivatie. Vergelijk dit met accijnzen en belastingheffing op tabaksproducten, puur bedoeld om het gebruik ervan te ontmoedigen. Bovendien geldt de simpele regel dat hoe groter het inkomen van iemand in een vrijemarkteconomie is, des te meer inspanningen deze persoon heeft geleverd om anderen te geven wat ze willen. Dat is namelijk de enige manier om rijk te worden in een vrije markt. Zo leidt het egoïstische streven naar rijkdom dus tot een bevrediging van de behoeften van anderen. En dat ook nog eens op basis van vrijwilligheid.
Wie een goede economische positie in een vrijemarkteconomie wil behouden, zal continu zijn productie moeten verbeteren en mensen degelijke producten of diensten moeten blijven aanbieden tegen aantrekkelijke prijzen. Gebeurt dat niet, dan is de kans levensgroot dat de concurrentie die goede positie uiteindelijk overneemt. In tegenstelling tot een door de overheid gereguleerde markt zijn er namelijk voor niemand privileges, subsidies of beschermende wetten en regels. Deze zaken kunnen alleen door een overheid gegeven en opgelegd worden en zijn dodelijk voor een goede marktwerking. Vooral kleine en middelgrote bedrijven worden daarmee sterk benadeeld, omdat het vooral de grotere bedrijven zijn die profiteren van deze beschermende maatregelen. Omdat concurrentie met deze bedrijven hierdoor bemoeilijkt wordt, kunnen die relatief eenvoudig kwalitatief matige producten blijven leveren, zonder daarvoor door de vrije markt gestraft te worden. Bovendien is het voor veel bedrijven economisch gezien vaak veel interessanter om mensen aan te nemen die de mazen in de wirwar aan regelgeving en belastingregeltjes proberen te vinden, dan om werknemers aan te nemen teneinde meer te produceren. Deregulering, het afschaffen van subsidies en belastingverlaging zorgen er automatisch voor dat bedrijven zich weer gaan richten op datgene wat ze moeten doen: produceren en kwaliteit leveren tegen concurrerende prijzen.
De erkenning van het eigendomsrecht zorgt ervoor dat mensen veel eenvoudiger geld kunnen lenen en kunnen investeren in meer arbeid en betere productiviteit, bijvoorbeeld door de aanschaf van machines. Op eigen grond of gebouwen kan men immers een hypotheek nemen en het verkregen kapitaal kan geïnvesteerd worden. Ook investeerders zullen veel sneller toehappen om kapitaal beschikbaar te stellen als iemand kan aantonen dat zijn bedrijfje wettelijk gezien ook echt van hem is. Als deze mogelijkheden ontbreken, zal het investeringskapitaal geheel zelfstandig verdiend moeten worden, wat een vrijwel onmogelijke opgave is.
Het eigendomsrecht in ontwikkelingslanden
Het grote probleem voor veel derdewereldlanden is dat de overheid de eigendomsrechten niet erkent, zonder eerst het bureaucratische doolhof van regels en wetten te hebben doorlopen. Soms moet er zelfs smeergeld betaald worden om de vereiste papieren of vergunningen te kunnen bemachtigen.
In Peru bijvoorbeeld moet iemand eerst bij 52 overheidsinstellingen meer dan 200 administratieve stappen doorlopen om zich de wettelijke eigenaar van een huis, gebouw of staatsgrond te mogen noemen. Mensen die er een taxi- of privé-busdienst willen beginnen, zijn daar dankzij de bureaucratische rompslomp zeker 2 jaar mee bezig. Voor een vergunning voor een eenvoudig naaiatelier is men een jaar lang bezig om van kantoor naar kantoor te gaan voor het invullen van formulieren en met wachten tot men geholpen wordt. De kosten voor dit alles bedragen ruim 1200 dollar, hetgeen gelijk staat aan ongeveer 30 keer het minimummaandloon. Voor het verkrijgen van een huurvergunning in Haïti moet men ongeveer 2 jaar uittrekken en om de grond te mogen kopen dient men hem eerst minimaal 5 jaar te huren. In de Filippijnen duurt ditzelfde proces zelfs 13 jaar. Iemand die een lapje woestijngrond in Egypte wil kopen, mag eerst op bezoek bij 31 overheidsdiensten om de juiste vergunningen te bemachtigen en doet er slim aan om daar zeker 5 jaar voor uit te trekken.
In een aantal Afrikaanse landen is het zelfs nog veel erger. Veel land is daar eigendom van de heersende dictatoriale regimes die eigendomsrechten zelfs weigeren te erkennen, tenzij men over de juiste contacten beschikt en bereid is het nodige smeergeld te betalen. Het behoeft verder geen uitleg dat met name de rijken daarvan profiteren en de armen daar de dupe van zijn.
Dit alles heeft tot gevolg dat veel arme mensen gedwongen worden kleine illegale bedrijfjes op te starten in de informele sector. Ze genieten geen enkele wettelijke bescherming en kunnen niet of nauwelijks investeren op de lange termijn. Op dat soort eigendom kun je immers geen hypotheek nemen waardoor kapitaal vrijkomt voor investeringen of onderwijs. En zonder officieel geregistreerd adres is het vrijwel onmogelijk om goede telefoon-, water-, of elektriciteitsaansluiting te krijgen. Bovendien moeten deze mensen waakzaam blijven voor overheidsdienaren en de politie. Volgens de econoom Hernando de Soto werkt ongeveer 50-75% van de bevolking in ontwikkelingslanden in de informele sector en zou zo’n 80% van de grond en huizen niet op naam van de feitelijke eigenaar geregistreerd staan.
In ontwikkelingslanden waar de dictatoriale regimes zijn vervangen door democratische regeringen, waar het eigendomsrecht is erkend en die hun markt hebben geliberaliseerd, is de welvaart gestegen en de armoede gedaald. Zelfs in Afrikaanse landen, ondanks de vele natuurlijke nadelen van hun geografische ligging.
Het kapitalisme en de vrije markt in ontwikkelingslanden
Nergens anders dan in Oost-Azië kunnen we zien waartoe het kapitalisme en een geliberaliseerde markt uiteindelijk leiden. De levensstandaard in Japan lag in 2002 in vergelijking met 1950 ruim acht keer hoger en in China ruim zes keer. Nadat de Chinese bevolking in de jaren ’80 toestemming kreeg om veel van de geproduceerde goederen zelf te mogen behouden en verhandelen, ontstonden er duizenden lokale en zelfs enkele nationale markten, waar mensen gretig handel gingen drijven. De erkenning van het eigendomsrecht op land stelde de Chinese ondernemers in staat te investeren in uitbreiding van hun winkeltjes, bedrijfjes en productiecapaciteit. Als gevolg hiervan daalde de werkloosheid sterk en steeg de welvaart explosief, wat weer een sterke daling van de armoede en kindersterfte en een stijging van de levensverwachting tot gevolg had. Dankzij de welvaartsstijging zijn immers steeds meer mensen in staat een arts of ziekenhuisbezoek te bekostigen. Soortgelijke ontwikkelingen deden zich al eerder voor in o.a. Japan, Zuid Korea, Taiwan en de stadstaten Singapore en Hongkong. Vooral de ontwikkeling van de beide vroegere Britse kolonies is indrukwekkend. Ze zijn qua welvaart Europa inmiddels voorbij gestreefd. In Hongkong zien we tevens een werkloosheidscijfer waar de socialistische Europese landen slechts van kunnen dromen. In de Oost-Aziatische landen is de levensverwachting tussen 1960 en 1990 gestegen van 56 naar 71 jaar. Ook Indonesië en Maleisië kunnen fraaie cijfers overleggen. De extreme armoede is er gedurende de afgelopen decennia gedaald van respectievelijk 58% naar 15% en van 37% naar 5%. Vergelijk dat eens met het communistische bolwerk Noord-Korea, waar de armoede nog altijd ongekend hoog is en de mensen over geen enkele vrijheid beschikken om zelfstandig te mogen produceren en handelen.
In alle genoemde landen hebben de mensen individueel meer vrijheid gekregen en zijn de markten (grotendeels) geopend voor vrije handel. In China is de individuele vrijheid dankzij het communistische regime nog altijd stukken kleiner dan in bijvoorbeeld Hongkong en Zuid-Korea. Als ook daar een democratische regering aan de macht zou komen die meer rechten aan het individu zou toekennen, heeft dit onmiskenbaar nog meer positieve gevolgen voor de welvaart.
De desastreuze gevolgen van protectionisme
Veel landen, zowel westerse landen als ontwikkelingslanden, hanteren allerlei regels en wetten om de eigen markt zoveel mogelijk te beschermen tegen goedkope producten uit het buitenland. Deze importbarrières zorgen echter voor een daling van de export, omdat bedrijven zich dan gaan richten op de eigen markt. Het wordt dan interessanter om producten tegen hoge prijzen aan de eigen bevolking te verkopen, dan ze voor minder te exporteren. Bovendien leiden deze barrières ook nog eens tot een verschraald keuzeaanbod. Door te importeren groeit de keuze in verschillende producten en zijn consumenten stukken goedkoper uit, waardoor zij hun geld aan andere zaken kunnen uitgeven. Ook bedrijven die afhankelijk zijn van grondstoffen en halffabrikaten uit het buitenland genieten economisch voordeel bij de afschaffing van importheffingen. Zij zouden daardoor goedkopere eindproducten kunnen leveren. Dankzij al deze besparingen is er meer kapitaal beschikbaar om te investeren in nieuwe arbeidsplaatsen en verbeterde productiemethoden.
Een dergelijk protectionistisch beleid is veel ontwikkelingelanden helemaal funest geworden. De Westerse wereld had er na de Tweede Wereldoorlog bij deze landen op aangedrongen vooral zelfvoorzienend te produceren in plaats van te produceren om er economisch op vooruit te gaan en goederen te im- en exporteren. Dit heeft er toe geleid dat in die landen enkele grote bedrijven, mede dankzij de corrupte regimes, de dienst uit konden maken en slechte kwaliteit leverden tegen veel te hoge prijzen. Het ontbreken van goede handel heeft deze landen in een afhankelijkheidspositie gebracht en heeft vaak zelfs geleid tot achteruitgang in plaats van vooruitgang.
Opvallend is dat juist de VS, voor velen toch het lichtend voorbeeld van de vrije markt, koploper is wat betreft maatregelen tegen import en dumping. Hun economie verliest naar schatting jaarlijks miljarden dollars vanwege de hogere kosten en de lagere efficiency die het onoverkomelijke gevolg zijn van een dergelijk beleid.
De Europese Unie heeft in totaal zo’n 10.000 protectionistische regels om de eigen markten zoveel mogelijk te beschermen. Zo zijn er heffingen van 10%-30% op zaken als textiel, heffingen van bijna 100% op zuivel en suiker tot zelfs enkele honderden procenten op vlees, terwijl producten die men zelf niet kan verbouwen, zoals koffie en cacao, nauwelijks extra worden belast. Een gemiddeld Nederlands gezin zou ruim 1000 Euro per jaar kunnen besparen als dergelijke importheffingen opgeheven zouden worden. En dat is nog voorzichtig geschat. Alleen een halvering van de vleesprijs -wat een logisch gevolg zou zijn van het opheffen van de importheffingen en waardoor goedkoop vlees uit bijvoorbeeld Argentinië geïmporteerd kan worden- levert een gezin al snel een besparing van enkele honderden Euro’s per jaar op. Bovendien bestrijden we op die manier zonder ontwikkelingshulp de armoede in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingshulp die overigens veel te vaak grotendeels in de zakken van corrupte leiders en ambtenaren verdwijnt. Voor veeteelt geldt bovendien dat de dieren in ontwikkelingslanden veel beter af zijn dan in de Europese bio-industrie. Dankzij de uitgestrekte vlaktes hebben ze de ruimte om te leven en is het mogelijk om op goedkope wijze biologische landbouw en veeteelt te bedrijven. Daar zullen zowel de boeren daar als de westerse consument van profiteren.
Het kromme is dat we aan de EU belasting betalen om deze regels in stand te houden. We betalen dus belastingen om uiteindelijk duurder uit te zijn. Maar het kan nog veel erger. De Europese boeren krijgen van diezelfde EU jaarlijks miljarden aan subsidies toegestopt. Er wordt zelfs geld betaald om niet te produceren. De overschotten die ontstaan door het hanteren van minimumprijzen worden vervolgens gedumpt op de wereldmarkt, waardoor de boeren in ontwikkelingslanden kapot geconcurreerd worden. Geschat wordt dat deze boeren gezamenlijk jaarlijks zo’n 20 miljard Euro aan inkomsten mislopen. De OESO becijferde enkele jaren geleden dat 20% van de rijkste boeren zo’n 80% van alle beschikbare subsidies opstrijkt. Dit houdt in dat minder dan 1% van de EU-bevolking 40% van het gehele EU-budget ontvangt.
De economen Jeffrey Sachs en Andrew Warner uit Harvard hebben gedurende de periode van 1970-1989 de effecten onderzocht van vrije handel in 117 landen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat geïndustrialiseerde landen met een gesloten economie een gemiddelde groei van het BNP van 0,74% per jaar hadden gerealiseerd. De open geïndustrialiseerde landen scoorden met een gemiddelde groei van 2,29% aanmerkelijk beter. Voor ontwikkelingslanden was het verschil nog opmerkelijker: 0,69% tegenover 4,49%. De resultaten voor de jaren ’90 zijn nog veel duidelijker. In die tien jaar zakte het BNP per hoofd van de bevolking gemiddeld met 1,1% in gesloten ontwikkelingslanden, maar steeg het gemiddeld met zo’n 5% per jaar in ontwikkelinglanden die hun grenzen en markten hadden geopend.
Kinderarbeid en westerse bedrijven in ontwikkelinglanden
Kinderarbeid is een heel gevoelig punt in onze welvarende westerse wereld. Vooral socialisten zijn snel verontwaardigd wanneer kinderarbeid in ontwikkelingslanden ter sprake komt. Het beeld van kinderen die onder barre omstandigheden uitgebuit worden en veel te vies en zwaar werk moeten verrichten klinkt velen niet onbekend. De meeste kinderen in ontwikkelingslanden verrichten echter relatief gezien lichte arbeid, zoals werk aan weefgetouwen. De werkomstandigheden zijn zeker niet ideaal, maar het komt zelden voor dat kinderen afgebeuld worden. Bovendien is hun inkomen, hoe klein ook, gewoon nodig voor gezinnen om te overleven. Dankzij de inspanningen van hun kroost zijn ouders beter in staat om hen te voeden en is men in staat om ook eens een doktersbezoek betalen. Op deze manier kunnen armoede en ziektes gedeeltelijk bestreden worden. Zouden deze kinderen niet gaan werken, dan zouden zij onherroepelijk in het criminele milieu of de prostitutie terechtkomen, teneinde toch nog geld te kunnen verdienen. Dat kinderen daar slechter mee af zijn, behoeft geen verdere uitleg. Deze kinderen naar school sturen, helpt het kind misschien op den duur wel verder, maar duwt het gezin dieper in de problemen. Wie kinderarbeid verbiedt straft daarmee de kinderen en de gezinnen veel harder dan wanneer men kinderen gewoon hun geld laat verdienen.
Naarmate de mensen in ontwikkelingslanden productiever worden, zullen zij welvarender worden en kunnen kinderen steeds vaker vrijgesteld worden van arbeid en ontstaan er zelfs mogelijkheden om kinderen naar school te sturen. Kinderarbeid is gewoon nodig om kinderarbeid uiteindelijk te kunnen elimineren. Onze eigen geschiedenis is daarvan het grote voorbeeld. Ook hier was kinderarbeid vroeger noodzakelijk voor gezinnen om te kunnen overleven. Toen kinderarbeid in Nederland bij wet verboden werd, was het fenomeen al zo goed als verdwenen. Het kapitalisme rekent als vanzelf af met kinderarbeid, net zoals het afrekent met armoede. Voor kortere werkdagen en –weken geldt hetzelfde. Toen de 8-urige werkdag en de 40-urige werkweek hier wettelijk werden ingevoerd, waren veel bedrijven daar vrijwillig al mee begonnen. Zodra de welvaart stijgt, zullen ook de secundaire arbeidsvoorwaarden toenemen. Ook dat kan men rustig aan het kapitalisme overlaten.
Westerse bedrijven die vestigingen openen in ontwikkelingslanden worden door menig westerling om soortgelijke redenen vaak verfoeid. Ook dat is onterecht. Het zijn juist westerse bedrijven die personeel vaak betere banen, betere arbeidsomstandigheden en hogere lonen kunnen bieden dan de plaatselijke bedrijven. Bovendien nemen zij zelden kinderen in dienst. Verreweg de meeste arbeiders zijn dan ook meer dan tevreden over hun werkgever en de arbeid die ze moeten verrichten. Het feit dat deze mensen niet zo goed betaald worden als hun westerse collega’s, zit hem in het feit dat hun productiviteit ook stukken lager ligt. Naarmate hun productiviteit stijgt, zullen zij ook beter betaald krijgen. Bovendien zorgen westerse bedrijven er voor dat de lokale bedrijven hun lonen ook moeten verhogen om personeel te kunnen blijven werven.
Ontwikkelingshulp
Met ontwikkelingshulp moeten we uiterst voorzichtig zijn, hoe goed ze ook is bedoeld. Veel geld verdwijnt uiteindelijk rechtstreeks in de zakken van corrupte regeringsleiders en ambtenaren. Ook blijkt dat landen die veel schulden hebben doorgaans meer geld ontvangen. Dit geld wordt vaak zeer inefficiënt besteed, omdat de noodzaak en de prikkel het geld goed te besteden eenvoudigweg ontbreken. Zolang de problemen niet opgelost zijn, kunnen de ontwikkelingslanden immers op financiële steun van westerse landen blijven rekenen. Dit is vergelijkbaar met stijgende overheidsuitgaven aan slecht renderende organen als politie en gezondheidszorg. Hoe slechter er gepresteerd wordt, des te meer geld er door de overheid wordt vrijgemaakt om de problemen op te lossen. In een vrije markt werkt het andersom. Slecht renderende onderdelen krijgen bij de gratie Gods wellicht nog een financiële injectie, mits er duidelijke signalen zijn dat verbeteringen te verwachten vallen. Maar in de meeste gevallen wordt er direct bezuinigd, gesaneerd en gereorganiseerd. Daardoor is er altijd een prikkel om optimaal te blijven presteren en het beschikbare geld zo goed mogelijk te investeren.
Daarnaast kan het bieden van hulp ook verkeerd uitpakken. Soms wordt voedsel uitgedeeld, terwijl dat niet echt noodzakelijk is. De bevolking accepteert deze gratis pakketten natuurlijk gretig, maar het gevolg is dat de lokale boeren hun producten niet meer kunnen verkopen en genoodzaakt zijn de prijzen drastisch te verlagen.
Industrialisatie en het milieu
Criticasters die beweren dat industrialisatie slecht is voor het milieu hebben wel degelijk een punt. Het is inderdaad zo dat dit proces negatieve gevolgen heeft gehad voor het milieu. Dit verschijnsel is echter slechts tijdelijk van aard. Alle landen die de industrialisatie hebben meegemaakt kregen, nadat zij een bepaald punt van welvaart hebben bereikt, steeds meer oog voor het milieu. Het is gewoon een feit dat mensen eerst zoveel mogelijk zullen en moeten doen om zelf te overleven en een bepaalde minimale levensstandaard te creëren, alvorens zij waarde gaan hechten aan andere zaken. De grootste vervuilers op dit moment zijn op dit moment Rusland en China.
Door de productie van steeds milieuvriendelijkere machines en het toepassen van verbeterde productieprocessen, alsmede een goede milieuwetgeving en hoge boetes is het economisch gezien voor bedrijven onrendabel geworden om het milieu nog langer ernstig te vervuilen. Omdat deze machines en productieprocessen in de loop der tijd door het westen zijn uitgevonden, ontwikkeld en verbeterd, hoeven ontwikkelinglanden het wiel niet opnieuw uit te vinden en kunnen ze er relatief snel van profiteren. Daardoor zullen ze eerder het punt bereiken, waarop milieuvervuiling zal afnemen, zonder dat dit gevolgen heeft voor hun welvaartsstijging.
Ook hier geldt echter dat de milieuwetgeving, mede onder druk van lobbyende milieugroeperingen, flink is doorgeschoten en dat deregulering noodzakelijk is. Dit zal leiden tot goedkopere producten, zonder dat dit ten koste zal gaan van het milieu. Er is nog veel te weinig bekend over zaken als de effecten van fijnstof op de gezondheid, het broeikaseffect, de negatieve gevolgen van CO2 en de invloed van de mens en de zon op dit alles om zondermeer wereldwijd honderden miljarden Euro’s te spenderen om het milieu te beschermen. De geschiedenis heeft al aangetoond dat de voorspellingen van de vele milieurampen (o.a. door de Club van Rome) en de doemscenario’s rondom de zure regen en het gat in de ozonlaag in de praktijk grotendeels of zelfs geheel niet juist bleken te zijn.
Het kapitalisme werkt
Kapitalisme en de vrije markt zijn geen monsterlijke gedrochten die ongelijkheid creëren en arme mensen uitbuiten. Ze werken wel degelijk en zowel arm als rijk zal er over de gehele wereld van profiteren. Het Kapitalisme heeft nergens armoede gecreëerd, maar hooguit geërfd. Bovendien is het moreel gezien het enige rechtvaardige systeem om armoede en ongelijkheid te bestrijden en dat in de prakrijk ook doet. Het innen van belastingen teneinde bepaalde groepen via uitkeringen en subsidies geldelijk te steunen, is niets anders dan het bestraffen van het productieve deel van een samenleving teneinde anderen van de vruchten van hun arbeid te laten profiteren en dus te bevoordelen. Bovendien blijken de inkomensverschillen in veel socialistische landen eerder te groeien dan dat ze kleiner worden. Alle pogingen van socialisten om al deze feiten te verdraaien of anders te verwoorden ten spijt, dit zijn gewoon de keiharde feiten.