Iedereen begrijpt wat men met valuta bedoelt, maar weinigen zijn nog maar bekend met de term zachte en harde valuta. Dit fenomeen was zeer normaal in de communistische Oostbloklanden van Europa.

Anderhalf jaar voor de val van de muur bezocht ik Oost-Duitsland, of beter gezegd de Duitse Democratische Republiek. Om daar te kunnen verblijven moest ik per dag 30 Duitse marken omwisselen naar 30 Oostmarken, de lokale valuta. Al snel kwam ik er achter dat die Oostmarken op de zwarte markt, dus de feitelijke vrije markt, maar eenzevende waard waren van de Duitse marken.

De Oost-Duitsers hadden het over ‘weiche Wahrung’ (zachte valuta) en ‘harte Wahrung’ (harde valuta). Hiermee bedoelden ze respectievelijk de Oost-Duitse en de West-Duitse valuta mee. Dit had te maken met het toenmalige regime dat de valuta beschouwde als wettelijk betaalmiddel, maar er een arbitraire waarde aan gaf. De DDR-burgers wisten natuurlijk wel degelijk dat deze waarde nep was en zorgde ervoor dat ze voornamelijk spaarden in Duitse marken en Amerikaanse dollars, want hiermee konden ze hun vermogen verder mee uitbreiden en er westerse artikelen in de speciale winkels voor kopen.

Zo ook met onze huidige valuta, de dollar, de euro, de yen, het pond etc. We zien dit niet meer als harde valuta, maar op zijn best als halfzachte valuta. Men kijkt nu anders tegen tastbare waarde aan dan in de jaren 80 en 90. Vanwege de enorme geldontwaarding en de navenante stijging van de grondstoffen beziet men de papieren en digitale valuta met een zekere argwaan. De invoering van de euro heeft geleid dat de monetaire inflatie enorm is toegenomen, van gemiddeld 7% per jaar in het guldentijdperk tot bijna 10% nu. Dit heeft gezorgd voor een behoorlijke stijging van niet alleen grondstoffen, maar ook van edelmetalen, zoals goud, zilver en platina. De goudprijs van $800 is eindelijk doorbroken sinds 1980.

We krijgen in de toekomst een situatie op de monetaire markten van het hebben van drie soorten valuta. Het eerste is de digitale valuta en wordt aangehouden in rekeningen courants, deposito- en spaarrekeningen, het tweede in de vorm van bankbiljetten en de derde straks in de vorm van baar goud of edelmetalen munten. We kunnen deze soorten valuta benoemen als zachte valuta (bankrekeningen), halfzachte valuta (papiergeld) en harde valuta (goud en zilver).

Elk heeft haar eigen waarde en dat heeft te maken met toegankelijkheid, acceptatiebereidheid en inwisselbaarheid. Zoals we gezien hebben in Argentinië, voorheen andere landen en laatst nog in Engeland met de Northern Rock-banken is dat deposito bij banken bevroren kunnen worden, zodat klanten er niet bij kunnen komen. Dit noemen we een zogenaamde ‘bank holiday’, waarbij banken ervoor moeten zorgen niet alleen solvabel te blijven, maar ook hun liquiditeit dienen te bewaren. In elke crisis worden mensen argwanend ten opzichte van banken en financiële instellingen en nemen dan zoveel mogelijk papiergeld van hun rekening, zodat ze toch nog hun betalingen kunnen verrichten. In zo’n periode neemt de omwisselpremie op het papiergeld toe ten opzichte van bankdeposito’s. Dit omdat het een liquide betaalmiddel is.

Eveneens in zo’n periode wil men niet alleen voldoen aan betalingen, maar wil men tevens een waardemiddel hebben die niet gekoppeld is aan het vertrouwen in een bankinstelling of een overheid. Hiermee doel ik op de enige monetaire middelen die gangbaar zijn in een crisissituatie en dat is goud en zilver. De premie die bestaat op dit middel stijgt naarmate het vertrouwen in de bancaire wereld afneemt en men de toevlucht neemt tot veilige monetaire havens.

Dit is wat we hebben gezien over de afgelopen periode en dat is een langzame verschuiving richting tastbare waarde. Mettertijd zal deze omwisselpremie tot ongekende hoogte stijgen.