Democratie is een manier waarop leiders worden aangesteld en/of beleid wordt bepaald. Het is verschillend van wat we tot nu toe behandeld hebben: de aard en de gevolgen van een bepaald overheidsbeleid. Een democratie kan zowel een relatief vrije-markt programma kiezen als een programma dat meer in de markt ingrijpt. Hetzelfde geldt ook voor een dictator. En toch kan de manier waarop de overheid tot stand komt niet geheel los gezien worden van het beleid dat de overheid voor staat. We zullen enkele van deze verbanden hier behandelen.

Democratie is een systeem waarin de meerderheid het voor het zeggen heeft en iedereen een stem kan uitbrengen in de keuze van, ofwel het beleid, ofwel van de heersers, die op hun beurt weer het beleid bepalen. Dit systeem zit vol tegenstrijdigheden.

Aan de ene kant, veronderstel dat de overgrote meerderheid een dictator of een één partijsysteem wenst. Het volk wenst alle beslissingen over te geven in de handen van die dictator of partij. Kan een democratie zich vrijwillig opheffen? Wat de democraat ook antwoordt, hij zit vast in een contradictie. Als de meerderheid alle macht aan een dictator kan geven, die alle verdere verkiezingen afschaft, dan kan de democratie zichzelf opheffen. Vanaf dat moment is er geen democratie meer, hoewel de meerderheid de dictator steunt. In dat geval is de democratie een overgang naar een niet democratische vorm van regeren. Als aan de andere kant, zoals nu algemeen wordt aangehangen, de meerderheid slechts een ding verboden is – namelijk het opheffen van het de democratische verkiezingen – dan is er niet langer sprake van een democratie, omdat de meerderheid niet meer beslist. Het verkiezingsproces kan in stand gehouden worden, maar hoe kan het adequaat de wens van de meerderheid uitdrukken, als de meerderheid dit proces niet kan beëindigen als het dat wenst? Democratie vereist dus twee voorwaarden om te kunnen bestaan: meerderheid beslissingen over heersers of beleid en periodieke verkiezingen. Als de meerderheid het verkiezingsproces wenst te beëindigen kan de democratie niet voortbestaan, welke kant van het dilemma ook gekozen wordt. Het idee dat de meerderheid voor de minderheid de mogelijkheid om de meerderheid te kunnen worden moet handhaven kan dan worden gezien, niet als een maatregel om de democratie te handhaven, maar als een willekeurig waarde oordeel van een politicoloog (het is tenminste willekeurig zolang niet gegrond in een samenhangende ethiek).

Dit dilemma blijft bestaan, niet alleen als de meerderheid wenst een dictator te benoemen, maar ook als de meerderheid een volledig vrije samenleving wenst. Een dergelijke samenleving kent nu eenmaal geen algemene overheidsorganisatie met een monopoliepositie. De enige plek waar het verkiezingsproces in de vorm van één man één stem zou voortbestaan zou in verenigingen zijn, wat altijd al een inefficiënte organisatievorm is geweest. Het enige belangrijke stemmen in een dergelijke samenleving zou geschieden in de aandeelhoudersvergaderingen van bedrijven en niet op basis van één man één stem, maar op basis van het aantal aandelen dat iemand in zijn bezit heeft. Ieders stem is in dat geval direct verbonden met zijn aandeel in de gemeenschappelijke bezittingen. In een volledig vrije samenleving zou er niets zijn waarover democratisch gestemd kan worden. Ook hier is de democratie slechts een mogelijke overgang naar een vrije samenleving, en geen onderdeel daarvan. Een vrije samenleving en democratie gaan niet samen. Maar ook socialisme en democratie gaan niet samen. De heersende partij heeft alle productiemiddelen in bezit en kan bijvoorbeeld beslissen hoeveel middelen de oppositie-partijen krijgen om propaganda te voeren, om maar niet te spreken over de economische macht die de partij heeft over het persoonlijk wel en wee van de leiders en leden van de oppositie. Wanneer één partij de zeggenschap heeft over alle middelen en inkomens in een samenleving is het onvoorstelbaar dat enige serieuze oppositie kan blijven bestaan. De enige oppositie die zou bestaan, bestaat niet tijdens verkiezingen tussen partijen, maar tussen fracties binnen de heersende partij, zoals dat geschiedde in de communistische landen.

Dus democratie is niet mogelijk in een volledig vrije samenleving, noch in een socialistische samenleving. En toch zijn dit de enige twee stabiele samenlevingsvormen, en we hebben gezien dat alle tussenvormen instabiel zijn en neigen naar een van de beide stabiele polen. Dit betekent dat de democratie instabiel is en slechts een overgangsvorm van bestuur.

De democratie lijdt aan nog veel meer tegenstrijdigheden. De democratie heeft een van de volgende twee functies: of om het overheidsbeleid te bepalen of om te bepalen wie de heersers zullen zijn. Volgens wat Schumpeter de ‘klassieke’ theorie van de democratie noemt, dient de meerderheid het beleid te bepalen. De huidige theorie van de democratie stelt dat de meerderheid bepaalt wie er gaat regeren. De regeerders bepalen vervolgens het beleid. De meeste politicologen onderschrijven de laatste theorie, terwijl de meeste mensen de eerste theorie zijn toegedaan. We zullen daarom de klassieke theorie het eerst behandelen.

Volgens de ‘de wil van het volk’ theorie, oftewel directe democratie – het hoofdelijke stemmen over iedere zaak, zoals in algemene bijeenkomsten in steden in New England – is dit de ideale vorm van democratie. Door de opkomst van de moderne beschaving en de complexe problemen in de samenleving is deze gang van zaken verouderd, zodat we nu genoegen moeten nemen met de minder perfecte ‘representatieve democratie’ (vroeger wel republiek genoemd). De mensen kiezen vertegenwoordigers die hun wil tot uiting brengen in de politieke arena. Logische problemen rijzen onmiddellijk. Een daarvan is dat verschillende geografische afbakeningen onmiddellijk van invloed zijn op de ‘wil van de meerderheid’. Zo zal een land dat voor de verkiezing van de vertegenwoordigers onderverdeeld is in districten, last hebben van ‘gerrymandering’: het steeds opnieuw indelen van de districten. Er is nu eenmaal geen logische rationale indeling mogelijk. De partij die het voor het zeggen heeft, zal de districtsgrenzen in zijn voordeel aanpassen; er is nu eenmaal geen andere, meer rationele wijze van indeling mogelijk om de ware ‘wil van de meerderheid’ tot uitdrukking te brengen. De districtsgrenzen zijn volkomen willekeurig. Zelfs de indeling van het aardoppervlak in landen is willekeurig. Als een overheid de baas is in een zeker gebied, betekent democratie dan ook dat een meerderheid in een bepaald district binnen dat gebied zichzelf onafhankelijk mag verklaren, of dat de meerderheid in dat district kan besluiten zich bij een ander land aan te sluiten? Betekent democratie ‘de wil van de meerderheid" over een groter of over een kleiner gebied? Welke meerderheid is eigenlijk de baas? Als iemand van mening is dat de meerderheid in land X het voor het zeggen heeft, dan kan iemand anders terecht zeggen, dat de meerderheid in een bepaald district in land X over dat district de baas is en kan besluiten tot bijvoorbeeld afscheiding.

Dit afsplitsingsproces kan natuurlijk doorgaan tot de stad, de wijk, de flat, en uiteindelijk elk individu. Aan democratisch bestuur komt een eind door individueel zelfbestuur. Maar als afsplitsing verboden is dan zal de democraat moeten erkennen dat landen met een grotere bevolking dan het zijne het recht hebben zijn land bij meerderheid te besturen. Dit proces gaat door totdat er een wereldregering is gekozen door de meerderheid van de wereldbevolking. De positie van een democraat die slechts voor een nationale overheid pleit, is tegenstrijdig: hij moet ofwel voor een wereldregering zijn, ofwel voor geen enkele regering.

Behalve het probleem van geografische grenzen van een land of van een kiesdistrict, loopt de democratie die vertegenwoordigers moet kiezen om de ‘wil van de meerderheid’ tot uiting te brengen, tegen andere problemen aan. Een bepaalde vorm van proportionele vertegenwoordiging is onontbeerlijk om de algemene publieke opinie te verwoorden. Het beste zou een proportioneel systeem voor het hele l
and of voor de hele wereld zijn, zodat de vertegenwoordiging niet verstoord wordt door geografische verschillen. Maar verschillende vormen van proportionele vertegenwoordiging zullen leiden tot verschillende resultaten. De critici van het proportionele systeem zeggen dat een op deze wijze gekozen overheid erg instabiel is. Het antwoord hierop is natuurlijk dat een instabiele regering goed de algehele instabiele publieke voorkeur weerspiegelt. Het ‘efficiënte overheid’ argument gaat alleen maar op wanneer we de klassieke theorie van de ‘wil van de meerderheid’ laten vallen en overgaan op theorie twee: de enige functie van de meerderheid is het kiezen de heersers.

Volgens de klassieke theorie is proportionele vertegenwoordiging niet zo goed als directe democratie, en we komen nu tot een belangrijke, hoewel verwaarloosde ontdekking: de moderne technologie maakt directe democratie heel goed mogelijk. Via de telefoon of apparaat gekoppeld aan de televisie zou ieders persoon makkelijk meerdere keren per week kunnen gaan stemmen. Dit is niet moeilijk te bereiken. En, toch, een terugkeer naar de directe democratie wordt het nooit serieus voorgesteld. Door proportionele vertegenwoordiging zou het volk zijn politici kiezen, die slechts dienen ter voorbereiding van wetgeving, maar die zelf geen doorslaggevend stemrecht hebben. De wetten worden dan bij het volk in gediend, dat direct zijn stem kan uitbrengen. De eerste en tweede kamer zouden bestaan uit het hele volk en de politici zouden optreden als adviseurs en voorbereiders die hun wetten indienen bij deze zeer grote wetgevende vergadering. De persoon die de klassieke theorie van de democratie aanhangt moet ofwel voorstander zijn van opheffing van de huidige eerste en tweede kamer, ofwel hij moet zijn theorie opgeven.
Het bezwaar dat ongetwijfeld tegen de directe democratie zal worden ingebracht is dat het grote publiek onvoldoende geïnformeerd zal zijn in de complexe zaken die de regering betreffen. Maar, als dat het geval is dient de democraat zoiezo zijn klassieke theorie op te geven, dat de meerderheid over beleid en wetten dient te beslissen en niet over de vraag wie er zal regeren. Hij dient de ‘moderne theorie’ van de democratie te aanvaarden: de meerderheid kiest zijn heersers, die op hun beurt het beleid bepalen.

We zijn nu toe gekomen aan deze doctrine. Hij wordt met hetzelfde probleem omtrent de afgrenzing van landen of kiesdistricten geconfronteerd. Zowel de ‘moderne democraat’ als de ‘klassieke democraat’ dienen ofwel een wereldregering aan te hangen, ofwel geen enkele vorm van regering. Wat betreft de vertegenwoordiging kan de moderne democraat zich met succes verzetten tegen een directe televisie-democratie. Hij kan zich zelfs verzetten tegen een systeem van proportionele vertegenwoordiging. Hij zit echter in een ander dilemma gevangen: als de taak van het volk is zijn leiders te kiezen, waarom dan nog stemmen voor de wetgevende vergadering. Waarom niet periodiek de premier of president kiezen, en daarmee is de kous af. Als efficiëntie het criterium is dan is een president efficiënter dan een wetgevende vergadering, ook als één partij daarin dominant is. Die partij kan altijd onderling verdeeld raken. Eén persoon die het voor het zeggen heeft, een president, is een stabielere vorm van regeren. Logisch gezien dient ook de moderne democraat het idee van een wetgevende vergadering te laten vallen en alle wetgevende macht in handen van de president of premier te leggen. Beide theorieën van de democratie moeten het idee van een wetgevende vergadering laten vallen.

De ‘moderne democraat’ die het idee van directe democratie veracht, omdat het publiek te dom en te slecht geïnformeerd is omtrent zaken van de overheid, zit gevangen in een andere fatale contradictie: hij is van mening dat de mensen te stom zijn om bestuursbeslissingen te nemen maar niet te stom om adequate vertegenwoordigers te kiezen. Als een kiezer niet competent genoeg is om over zaak A, B, C te beslissen, hoe kan hij dan ooit goed genoeg gekwalificeerd zijn om te weten of meneer X dan wel meneer Y in staat is om zaak A, B, C goed op te lossen. Om een goede beslissing te nemen moet de kiezer zowel veel weten over zaak A, B, C als over meneer X en meneer Y. Hij moet waarschijnlijk meer weten dan onder een systeem van directe democratie, waar kennis van zaken A, B, C voldoende is. De gemiddelde kiezer is noodzakelijk minder in staat om een keuze te maken tussen personen dan een beslissing te nemen over bepaalde beleidszaken. Hij begrijpt bepaalde beleidszaken en ziet van sommige de relevantie in. De mensen die hij moet kiezen heft hij nooit ontmoet en eigenlijk weet hij niets van ze af. Hij kan eigenlijk alleen op hen stemmen afgaande op hoe ze overkomen in de media, van hun competentie weet hij niets. Hoe slecht geïnformeerd ook, de kiezer neemt welhaast zeker slechtere beslissingen in representatief stelsel dan onder een directe democratie.

We hebben gezien dat beide theorieën van de democratie een probleem hebben met een wetgevende vergadering. Ze hebben ook een probleem met de rechtelijke macht. In de eerste plaats is het idee van een onafhankelijke rechtelijke macht in tegenspraak met het idee van de volkswil. Als de rechtelijke macht werkelijk onafhankelijk is van de wil van de meerderheid, dan functioneert zij, in ieder geval binnen haar eigen invloedssfeer als een oligarchisch dictatuur. Het is niet mogelijk deze vorm van overheid nog democratisch te noemen. In de tweede plaats, als de rechtelijke macht direct gekozen wordt, of benoemd wordt door de gekozen regering (beide vormen komen voor in de VS) dan is zij nauwelijks nog onafhankelijk. Als de verkiezing tijdelijk is of als de benoeming van tijd tot tijd verlengd dient te worden, dan is zij onderhevig aan politieke processen en verschilt zij nauwelijks nog van andere afdelingen van de overheid. Als de benoeming voor het leven is, dan is de onafhankelijkheid natuurlijk groter. Maar dan nog, als de fondsen voor de rechtelijke macht door de politiek bepaald worden, of als de politiek de bevoegdheden van rechters vaststelt, dan blijft die onafhankelijkheid beperkt.

We hebben de problemen en tegenstrijdigheden van de theorie van de democratie nog niet uitputtend behandeld; we zullen onze weg vervolgen met de vraag: Waarom überhaupt democratie? Tot nu toe hebben we behandeld hoe de democratie zou dienen te functioneren en op welke gebieden zij betrekking zou moeten hebben (beleid of de leiders). We zullen thans die ideeën onderzoeken die de democratie rechtvaardigen en ondersteunen.

Een theorie stelt dat de meerderheid altijd of bijna altijd, de moreel juiste beslissingen neemt. Omdat dit geen essay over de ethiek is, zullen we dit punt niet verder behandelen, behalve dan dat weinig mensen dit standpunt er nu op na houden. De afgelopen eeuw hebben meerderheden dermate uiteenlopende leiders en beleidsdoelen gekozen, dat het vertrouwen dat de meerderheid meestal de juiste keuze maakt, ernstig beschadigd is.

Wellicht het meest gebruikte en meest samenhangende argument voor een democratische besluitvorming, is niet dat deze beslissingen de meest juiste zullen zijn, maar dat het democratische proces garant staat voor een vreedzame wisseling van de regering. Iedere regeringsvorm, wil zij voortbestaan, berust uiteindelijk op de steun van de meerderheid; het is dan natuurlijk beter, dat de meerderheid zich eens in de zoveel tijd openlijk uitspreekt wat zij van de regering vindt, dan dat elke keer dat de regering het ongenoegen heeft opgewekt van de meerderheid, slechts een gewelddadige revolutie deze regering kan beëindigen. Verkiezingen vervangen de kogels. Dit argument gaat in zoverre mank dat het de mogelijkheid van vreedzame regeringswissel over het hoofd ziet door massale burgerlijke ongehoorzaamheid. Een dergelijk vorm van revolutie bewaart de vrede en vereist geen verkiezingen.

Het argument: democratie is nodig voor een vreedzame wisseling van de regering, vertoont een veel groter gebrek. Een gebrek waar iedereen snel overheen stapt. Degenen die dit argument onderschrijven gebruiken het om alle democratie goed te keuren en snel over te gaan op andere zaken. Zij realiseren zich niet dat het argument van vreedzame verandering een criterium is waaraan alle democratisch bestuursvormen dienen te voldoen. Het argument, verkiezingen inplaats van kogels, dient letterlijk genomen te worden: het uiteindelijke resultaat van een verkiezing dient dus hetzelfde te zijn als wanneer er een gewelddadige revolutie had plaatsgevonden, waarin de meerderheid de regerende minderheid bevecht. Het argument houdt in dat de verkiezingsuitslagen het nauwkeurig substituut zijn van een gewelddadig conflict. Voor een democratie geldt dus het volgende criterium: zijn de resultaten werkelijk dezelfde als wanneer een burgeroorlog was uitgevochten? Als we bij ons onderzoek dus vinden dat de resultaten van het verkiezingsproces sterk afwijken van die van een gewelddadige revolutie, dan zullen we of het idee van de democratie of het argument moeten laten vallen.

Hoe doet die democratie, in het algemeen of in bepaalde landen, het nou aan de hand van zijn eigen criterium? Een belangrijk onderdeel van een democratie is het systeem van één persoon één stem. Maar het ‘vreedzame-verandering’ argument zou betekenen dat iedere stemgerechtigde gelijkwaardig zou zijn in een gewelddadige strijd. Is dit waar? Het is duidelijk dat fysieke kracht niet gelijk verdeeld is. In ieder gevecht zouden vrouwen, zieken en ouderen het slecht doen. Op basis van het ‘vreedzame-verandering’ argument is het niet gerechtvaardigd dat deze fysiek zwakkere groepen stemrecht hebben. Uitgesloten van stemrecht worden alle burgers die niet slagen voor een fitness test. Verder is het duidelijk dat diegenen die gevechtstraining hebben ondergaan groepen (militairen en politieagenten) meerdere stemmen krijgen, omdat een kleine groep goedget
rainde strijders een grotere groep amateurs makkelijk verslaat.

Afgezien van de verschillen in fysieke kracht en geschiktheid voor de oorlog lukt het de democratie ook op een andere manier niet om te voldoen aan de logische vereisten van de ‘vreedzame-verandering’ these. Dit komt door een andere ongelijkheid nl. de grote verschillen in de kracht van overtuiging of geloof. 60% van de bevolking kan tegen een bepaald beleid zijn terwijl slechts 40% ervoor is. In een democratie krijgt de 60% gelijk maar stel dat die 40% zeer sterk voor dat beleid zijn terwijl de 60% het nauwelijks interesseert. Wanneer er geen democratie zou zijn zou een veel groter deel van die 40% dan van de apathische 60% bereid zijn voor hun ideeën in het strijdtoneel te treden. En toch tijdens verkiezingen telt de stem van de apathische even sterk als van de gepassioneerde. Verkiezingen verstoren dus duidelijk op een systematische manier de resultaten, die middels een oorlog zouden zijn verkregen.

Het is waarschijnlijk dat geen enkele manier van stemmen dit gebrek volledig kan opheffen en als een nauwkeurig substituut kan dienen voor een meer fysieke test. Er kan natuurlijk wel het een en ander gedaan worden om de huidige praktijk van stemmen meer in overeenstemming met het ideaal te brengen. Het is verassend dat tot nu toe nog niemand dergelijke voorstellen heeft gedaan. Het wordt tegenwoordig alleen maar makkelijker gemaakt om te gaan stemmen.. Omdat de meer apathische mensen nu ook gaan stemmen in dit in directe tegenspraak met het kogel-substituut idee. Stemmen zou een stuk moeilijker moeten worden gemaakt om er zeker van te zijn, dat alleen gemotiveerde mensen de weg naar de stembus zullen vinden. Een stembelasting, niet zo hoog dat armlastige enthousiastelingen het zich niet zouden kunnen permitteren, maar hoog genoeg om de onverschillige kiezer thuis te laten blijven, zou al een goed begin zijn. De stemlokalen zouden verder uit elkaar moeten liggen. Een kiezer die niet een reis wil onder nemen om van zijn stemrecht gebruik te maken, is nauwelijks gemotiveerd te noemen en zou zeker niet het fysieke gevecht zijn aangegaan voor zijn kandidaat. Een volgende stap zou zijn de kiezer zelf de naam van zijn kandidaat te laten invullen en geen voorgedrukte stembiljetten te gebruiken. Niet alleen beëindigt dit het zeer ondemocratische privilege van diegenen die de staat op de kieslijst wenst te zetten, maar brengt de realisatie van ons criterium weer een stap dichter bij. Een kiezer die niet eens de naam van zijn kandidaat weet, zal zeker niet voor hem met een wapen in de hand de straat op gaan. Verder zou natuurlijk de anonimiteit van het stemmen moeten worden opgeheven. Ooit ingevoerd om de angstigen en makkelijk te intimiderende over te halen te gaan stemmen, geldt voor ons criterium dat deze lieden bepaald niet geneigd zijn een oorlog te beginnen. Mensen die bang zijn openlijk voor hun mening uit te komen zijn niet te beste krijgers op het slagveld, een plaats bij uitstek voor moedigen en doorzetters. Deze en andere veranderingen dienen ingevoerd te worden om verkiezingen een volmaakter substituut van oorlog te maken. Als algemeen stemrecht het kenmerk van democratie is, dan gaat het ‘vreedzame-verandering’ argument niet langer op. Er is geen reden meer om überhaupt een democratie te willen. Willen we toch een systeem van stemmen dat voldoet aan ons criterium, dan dient iedere democraat ermee in te stemmen om het stemrecht van vrouwen, zieken, ouderen etc. af te schaffen, meer stemrecht te geven aan militairen en ex-militairen, een stembelasting in te voeren etc.. etc.. het systeem zoals we dat tot nu toe gekend hebben is in ieder geval niet in overeenstemming met ‘vreedzame-verandering’.

Nu zowel de werking als de legitimatie van de democratie op drijfzand blijken te berusten, en slechts de bewering ‘democratie is goed’ overblijft, rijst de vraag: "Dient de democratie maar afgeschaft te worden". Democratie is dan wel geen doel op zichzelf, maar kan gebruikt worden als middel om andere doelen te bereiken. Democratie is een middel om leiders te benoemen en/of een zeker beleid uitgevoerd te krijgen. Democratie is dus vooral een middel tot bepaalde doelen. Zowel socialisten als libertariërs kunnen democratie zien als een middel om een socialistische of libertarische samenleving te verwezenlijken. Beide hebben voor ogen dat de democratische bestuursvorm instabiel is. Libertariërs kunnen het democratische proces gebruiken om mensen tegen de overheid te beschermen, als ook om de individuele vrijheid te bevorderen.

De in 1995 overleden Murray Rothbard was de aartsvader van het libertarisme. Hij was werkzaam als econoom aan de universiteit van Las Vegas en van zijn hand verschenen vele boeken en honderden artikelen. Zijn bekendste werken zijn Libertarian Manifesto en Power and Market. Het bovenstaande stuk is het hoofdstuk Democracy vertaalt uit Power and Market.