Het socialisme heeft onder meer twee problemen, die er voor zorgen dat een socialistisch systeem vroeg of laat zal instorten.
Het socialisme heeft onder meer twee problemen, die er voor zorgen dat een socialistisch systeem vroeg of laat zal instorten. Hierbij wil ik niet zeggen dat de ineenstorting van de Sovjet Unie alleen verklaard zou kunnen worden met deze twee problemen, noch wil ik dat ontkennen. Zonder in te gaan op wat er precies in de Sovjet Unie is gebeurd, wil ik slechts deze twee door professor Ludwig von Mises (econoom van de Oostenrijkse School) omschreven problemen van het socialisme bespreken, waardoor elk socialistisch systeem uiteindelijk zal instorten. Vervolgens zal ik dezelfde probleemanalyse toepassen op de geplande gezondheidszorg, zoals wij die in West-Europese landen hebben.
Het eerste probleem van een socialistisch systeem dat ik hier wil bespreken, is het gebrek aan informatie over behoeften. Het tweede probleem dat ik wil bespreken is het gebrek aan een motivatie, een reden, om in die behoeften van mensen te voorzien. Omdat de effecten van beide problemen samenhangen, behandel ik ze tegelijkertijd. Ik begin met het voorbeeld van een bakker. Er zijn talloze soorten en kleuren brood, maar omdat ik niet erg thuis ben in het broodaanbod, bespreek ik hier een bakker die maar twee soorten brood bakt: wit- en bruinbrood. De bakker opent zijn winkel en heeft geen flauw idee hoeveel witbrood en hoeveel bruinbrood de mensen bij hem willen kopen. Hij kan natuurlijk deur aan deur gaan om enquêtes te houden, maar iets zegt hem dat hij hiermee geen betrouwbare informatie krijgt over wat hij moet bakken. Daarom gaat onze bakker gewoon een experiment doen. Hij bakt 50 bruinbroden en 50 witbroden, doet de deur van het slot en hangt een bordje “OPEN” op de deur van de bakkerij. Aarzelend druppelen de klanten binnen. De bakker verkoopt 40 witbroden en 50 bruinbroden. Toen de bruinbroden op waren en klanten toch naar bruinbrood bleven vragen, zijn 5 klanten teleurgesteld zonder een brood de deur uitgegaan; 5 andere klanten hebben uit nood een witbrood gekocht.
De volgende dag bakt de bakker 35 witbroden en 60 bruinbroden. Nu kwamen klanten aan het eind van de dag voor brood, terwijl al het brood al op was. Maar het wit- en bruinbrood was ongeveer tegelijk uitverkocht. De bakker heeft gezien dat de verhouding tussen wit en bruin nu goed is, maar dat de totale vraag naar zijn broden is toegenomen. Zo experimenteert de bakker nog even door en vindt hij een evenwicht. Wanneer de markt om een of andere reden verandert, dan start hij opnieuw met experimenteren, en vindt opnieuw zijn evenwicht. Of andersom kan hij af en toe een experiment doen om te kijken of de markt inmiddels veranderd is.
De algemene les is dit: In een marktsituatie kunnen verkopers door middel van experimenten vaststellen waar de klanten behoefte aan hebben. De verkopers hebben een financiële prikkel om in de behoeften van klanten te voorzien, want dan zijn de verkopen het hoogst. In bovenstaand verhaal van de bakker is dit ook het geval. Onze bakker verkocht de tweede dag 5 broden meer dan de eerste dag, omdat hij een betere verhouding tussen de hoeveelheid witte en bruine broden had gevonden. Op grond van marktonderzoek had hij nooit een dusdanig nauwkeurige verhouding kunnen bepalen, want er is een groot verschil tussen wat mensen bij een enquête invullen, en wat er in de werkelijkheid wordt gekocht.
Het (echte) socialisme is een systeem waarin geen marktwerking is. In plaats daarvan wordt door een ambtenaar bepaald hoeveel brood er moet zijn, en die hoeveelheid brood wordt dan gebakken. Het kan best zijn dat de ambtenaar het beter vindt dat de mensen alleen maar bruin brood eten, omdat dat gezond is. In de behoefte aan witbrood wordt dan niet voorzien. De ambtenaar weet in de eerste plaats niet hoeveel wit en hoeveel bruinbrood de mensen zouden willen. Maar de ambtenaar heeft ook geen enkele motivatie om het de mensen naar de zin te maken. Ze eten maar wat de pot schaft.
Laten we van de bakker eens gaan naar de graanoogst. In de vrije markt situatie weten de bakkers (dankzij hun experimenten) hoeveel brood ze moeten bakken. Ze kopen de juiste hoeveelheid meel bij de groothandel, om de juiste hoeveelheid brood te kunnen bakken. De groothandel kan door middel van experimenten weer vaststellen hoeveel meel zij moet bestellen bij de molenaar, zodat er een optimale hoeveelheid meel in de schappen ligt om te verkopen aan de bakkers. De molenaar koopt graan op de veiling, dat hij vervolgens tot meel maalt. En door middel van de experimenten weten de boeren dan hoeveel graan ze het beste op de veiling kunnen aanbieden, en tegen welke prijs. Hoeveel ze moeten zaaien, en hoeveel ze moeten oogsten. Maar in het socialistische systeem wordt door een ambtenaar beslist hoeveel brood er nodig is in de maatschappij, en hoeveel graan er moet worden gezaaid en geoogst. Omdat de ambtenaar deze informatie moet verzinnen, kan hij echter de plank goed mis slaan, zodat de hoeveelheid graan veel te veel of veel te weinig is. En als we graan hebben geoogst, waar moet dat graan dan heen? Hele distributie-schema’s moeten worden verzonnen, waar al dat graan naar toe moet. In de vrije markt daarentegen, kopen de bakkers hun meel bij de groothandel, die op zijn beurt het meel bestelt bij de molenaar, die weer het graan koopt op de veiling. Zo weten de boeren dat het graan naar de veiling moet, en weet de molenaar dat het graan van daaruit naar de molen moet. De molenaar weet ook dat het meel dan naar de groothandel moet, en de bakker weet, dat hij daar zijn meel kan kopen. Zo komt precies de juiste hoeveelheid graan uiteindelijk terecht op de juiste plaats.
Een socialistisch systeem zou op kunstmatige manier kunnen proberen toch aan de juiste informatie te komen over de behoeften van mensen, zodat ze zouden weten hoeveel graan waar heen moet. Zo zouden ze alle werknemers in de graanhandel kunnen verplichten om informatie te verstrekken over de afgenomen hoeveelheden, en die informatie zou dan gebruikt kunnen worden door de toeleveranciers. Maar dan komen we toch weer op het probleem van motivatie. Stel bijvoorbeeld dat bij een bepaald staatsbedrijf in de graanhandel, of een bepaalde staatswinkel in de graanhandel, de vraag naar graanproducten afneemt. Hebben de mensen, die hier werken, dan de motivatie om deze informatie aan de hogere overheid te verstrekken? In het socialisme geldt dat een staatsbedrijf of staatswinkel die van de overheid is, voor zijn geldstroom afhankelijk is van een budget, dat de hogere overheid beschikbaar stelt. Als de behoefte aan graan dan afneemt, zijn er goede redenen om het budget voor deze bedrijven en winkels te verkleinen. Het is echter een simpele regel van zelfbehoud voor deze staatsbedrijven en staatswinkels om het budget gelijk te willen houden of te willen vergroten. Gemotiveerd door zelfbehoud zal er dus een totaal verkeerd beeld worden gegeven van de graanbehoefte. Als je namelijk aangeeft dat de behoefte afneemt, dan kan je budget blijvend worden verkleind. Zodoende is er dus geen betrouwbare informatie voorhanden in het socialistische systeem, en weet men niet hoeveel graanbehoefte er is op welke plaatsen.
In plaats daarvan zou een socialistisch systeem ook kunnen afgaan op de volkstelling. De overheid zou uit kunnen rekenen hoeveel jongen mannen, jonge vrouwen, mannen en vrouwen van middelbare leeftijd, senioren en kinderen van welk gewicht er zijn in een bepaalde regio. Zodoende zou de broodbehoefte kunnen worden geschat in een bepaald gebied, en op grond daarvan zou men de graanverdeling kunnen regelen. Toch is dit een nogal onbetrouwbare manier. Men weet namelijk niet goed hoeveel brood er in elke staatswinkel precies wordt afgenomen. Het blijft dus zo dat men ofwel teveel brood naar een bepaalde staatswinkel brengt, ofwel te weinig. Bij teveel brood is er verspilling, bij te weinig brood is er honger. Doordat het socialistische systeem, zoals we later in dit artikel zullen zien in financiële problemen komt, zal de neiging om te weinig brood te leveren aan de staatswinkels overheersen.
Het voorbeeld van de honger in Ethiopië staat mij nog helder voor de geest. De oogs
t was mislukt door de droogte, en terwijl westerlingen voedselpakketten gingen droppen boven de hongerige gebieden, bleek dat hele silo’s vol graan op centrale plaatsen lagen weg te rotten. Kennelijk was het Marxistische systeem niet in staat om te verzinnen waar het graan heen moest ten einde de honger te verminderen, of was de motivatie er niet om het probleem op te lossen. Een probleem dat in een vrije markt economie niet had bestaan, omdat de bakkers, de groothandel, de molenaar en de boeren dan de juiste informatie zouden hebben gehad van de graan- c.q. meelbehoefte, en tevens de motivatie zouden hebben om hun werk goed te doen (omdat hun inkomen daarmee samenhangt). De vrachtwagens van de molenaar weten precies waar ze heen moeten rijden en rijden daar ook daadwerkelijk heen, dankzij de marktinformatie en werkmotivatie die de vrije markt heeft – maar die het socialistische systeem mist en niet in voldoende mate kan nabootsen.
Stel je voor dat je door mechanisering met efficiënte machines veel efficiënter kan oogsten dan met de sikkel. In een vrije markt zou een gemiddelde boer dan een aantal knechten ontslaan, die normaal met de sikkel oogsten. In plaats daarvan zou hij een efficiënte machine kopen, en daarmee het graan van het land halen. De knechten zouden een ander beroep moeten kiezen, wat in een werkelijk vrije markt ook kan, want in een echte vrije markt economie is geen structurele werkloosheid (waar Hong Kong een goed voorbeeld van is). Ontslagen leiden dan alleen tot tijdelijke werkloosheid, die van korte duur is omdat men altijd snel een andere baan kan vinden. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn met elkaar in evenwicht. Let wel dat de West-Europese economie weliswaar een vrije markt economie wordt genoemd, maar in werkelijkheid een gemengde economie is, dus een compromis tussen werkelijk socialisme en de werkelijke vrije markt economie.
In het socialisme beslist een hoge ambtenaar eveneens dat het land voortaan moet worden bewerkt met een efficiënte machine. Maar de medewerkers van de boerderij die eerst met de sikkel de oogst binnen haalden, worden niet ontslagen. Zij gaan nu binnen in een kantoortje zitten en houden op papier bij hoe efficiënt de oogst is geworden. Of ze gaan het erf eens extra aanvegen. Het boeren staatsbedrijf heeft namelijk geen enkele prikkel om te bezuinigen op personeel, en zo de graanprijs laag te houden. Men heeft immers een vast salaris, dat onafhankelijk is van een optimale graanverkoop. Wegens de aanschaf van de machine én het behoud van het personeel, zijn de kosten alleen maar hoger geworden, terwijl die in de vrije markt situatie lager waren geworden. De hogere kosten vertalen zich in een hogere graanprijs. Met het veranderen van de markt of de techniek, zal een vrije markt altijd ertoe leiden dat mensen geneigd zijn die beroepen te gaan uitoefenen waar de meeste behoefte aan bestaat. Uit de beroepen waar te weinig behoefte (meer) aan bestaat worden de werknemers namelijk ontslagen, of zijn de salarissen te laag. Het socialisme zal ertoe leiden dat met elke verandering van de markt of de techniek, mensen blijven hangen in beroepen die weinig of niets aan toegevoegde waarde meer hebben, omdat er geen motivatie is om een ander beroep te gaan uitoefenen waar de maatschappij het meeste behoefte aan heeft. Juist in een maatschappij waarin alle verantwoordelijkheden van het individu zijn afgepakt, en worden gedragen door de staat, zullen de mensen weinig bereidheid hebben om risico’s te nemen, en zullen ze dus liever in hun oude vertrouwde baan blijven. Er zijn ook geen financiële prikkels en weinig gedwongen ontslagen die maken dat mensen ineens wel van baan zouden gaan veranderen.
Stel dat het tijd wordt om te oogsten. Het is zondagmorgen, en er is noodweer op komst op maandag. Een zelfstandige boer in een vrije markt economie, die geen subsidie krijgt voor een mislukte oogst, zal zich geen twee keer bedenken. Hij gaat het land op en haalt het graan binnen. In een socialistisch systeem, waar niemand direct afhankelijk is van het op tijd binnenhalen van de oogst, zijn er altijd voldoende redenen te bedenken om te wachten tot maandag. Misschien is het dan wel te laat, en is de oogst mislukt. Er is geen prikkel om efficiënt te handelen.
Waar de vrije markt een geoliede machine is, waar het graan op tijd wordt geoogst, met de meest efficiënte apparatuur, zonder verspilling van salarissen, en het graan vervolgens naar de juiste plaatsen gaat om door de bakkers in de juiste aantallen te worden omgezet in witbrood, bruinbrood, en wat voor andere graanproducten dan ook, is daar in het socialistische systeem noch de motivatie voor, noch is er de juiste informatie voorhanden om efficiënt te kunnen handelen.
Wanneer een overheid constateert dat een geplande sector, zoals de agrarische sector, tegenvallende resultaten heeft, is de socialistische reactie om er meer geld tegenaan te gooien. Meer personeel, meer investeringen, etc. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onze gezondheidszorg. De resultaten vallen tegen, dus wordt er meer geld in gepompt. Als de resultaten daarna nog steeds tegenvallen, wordt er nog veel meer geld in gepompt. Op een gegeven moment is er echter geen geld meer om in deze sector te pompen, terwijl de resultaten nog altijd tegenvallen. Dat komt namelijk door het gebrek aan marktinformatie en werkmotivatie, dat deze socialistische benadering mist. In een westers compromis-model tussen kapitalisme en socialisme, kan zo’n sector op eenvoudige wijze worden gered. Om gezichtsverlies te voorkomen kunnen de politici de sector geheel of gedeeltelijk privatiseren, en de overheid heeft weer een hoop geld in handen voor andere sectoren of voor het overgebleven niet-geprivatiseerde deel van dezelfde sector. De geprivatiseerde bedrijven worden vanzelf rendabel of gaan failliet. In een (echt) socialistisch systeem daarentegen, is het altijd vestzak-broekzak. Als in de ene sector meer geld moet worden gepompt, gaat dat ten koste van andere sectoren, die echter met dezelfde socialistische problemen te maken hebben. Ook daar komt het punt waarop de overheid niet meer over genoeg geld beschikt om extra geld in deze sector te pompen. Je kunt de andere sectoren namelijk ook niet te veel uitmelken, anders krijg je daar weer protesten. Maar het (echte) socialistische systeem mag niet privatiseren. Wat nu te doen met de graansector?
Wanneer alle inkomsten naar de staat gaan, die hieruit alle salarissen moet betalen, is er sprake van 100% belastingheffing op inkomen. Maar de omzetbelasting zou nog wel omhoog kunnen. Ook zou men geld kunnen bijdrukken, zodat de overheid extra geld heeft. Doordat bij geld bijdrukken de geldhoeveelheid dan toeneemt, maar de totale productie helemaal niet toeneemt, leidt dit tot prijsstijging (inflatie). Doordat de overheid namelijk meer geld gaat uitgeven, neemt de totale vraag in het land naar producten en diensten toe. Omdat er echter niet meer producten en diensten extra zijn bijgekomen in het land, ontstaat er een probleem bij de verdeling. Er is meer vraag ontstaan naar dezelfde hoeveelheid producten en diensten. Om de hoeveelheid vraag en aanbod weer in evenwicht te krijgen moeten de prijzen daarom stijgen, zodat de vraag weer afneemt tot het oude niveau (aangezien de productie niet is toegenomen stijgt het aanbod niet). Het resultaat is dus dat de overheid wat meer geld kon uitgeven, terwijl het volk ziet dat de prijzen hoger zijn geworden. In feite is het volk dus bestolen door de overheid; het is een verkapte en verraderlijke belastingheffing om extra geld bij te drukken. Geld bijdrukken en omzetbelasting verhogen heeft zijn grenzen, want de mensen vinden steeds maar hoger wordende prijzen helemaal niet leuk. Uiteindelijk komt er dus een grens, waarbij niet nog meer geld in de noodlijdende sectoren kan worden gestoken. In de praktijk blijkt steeds dat het politiek niet haalbaar is, om de tegenvallende resultaten van een bepaalde sector dan maar te accepteren als een vaststaand feit. Het volk begint onrustig te worden, maar het socialistische systeem ka
n geen kant meer uit.
De uiteindelijke oplossing is dus onvermijdelijk. Toch maar privatiseren. En daarmee dus het (echte) socialisme opgeven. Wanneer alle bedrijven genationaliseerd waren, kun je er erg lang over doen om de verschillende sectoren weer te privatiseren. Je kunt dus heel lang bezig zijn met privatiseren, terwijl je tevens toch nog blijft zitten met een enorm staatsapparaat met de hierboven geschetste problematiek, die ondertussen ook als maar erger wordt. De landen van het voormalige Oostblok die het snelste hebben geprivatiseerd, zijn er het beste vanaf gekomen. Het lijkt er dus op dat bovenstaande problematiek het snelste verdwijnt wanneer op radicale wijze wordt geprivatiseerd.
Hetzelfde geldt ook voor onze gezondheidszorg. De gezondheidszorg is een geplande sector, dus is er geen informatie omtrent behoeftes. Men weet niet precies welke kwaliteiten eigenlijk door de gezondheidszorg zouden moeten worden geboden. Net zoals in bovenstaand voorbeeld van een geplande graansector, moet in de gezondheidszorg door een hoge ambtenaar worden verzonnen welke kwaliteiten tegen welke prijs moeten worden aangeboden. Er is ook in vele gevallen niet de motivatie om een goede kwaliteit van de zorg te leveren. Verder kost gezondheidszorg schrikbarend veel geld, en met name de toename van de kosten is zorgwekkend. Vandaar dat bijvoorbeeld de bejaardenhuizen zijn geprivatiseerd, om dit probleem tegen te gaan. Wat echter jammer is, is dat de concurrentie tussen bejaardenhuizen ernstig wordt belemmerd. De overheid levert immers de geldstroom voor de bejaardenhuizen, en bepaald zodoende de locaties. Het opzetten van een concurrerend bejaardenhuis kan, maar dan zonder de geldstroom. Zo’n bejaardenhuis is dan alleen interessant voor rijke mensen. Voor de meeste (minder rijke) mensen geldt dus dat er eigenlijk effectief weinig concurrentie tussen bejaardenhuizen is. Als we alleen naar het niet-rijke deel van de bevolking kijken, dan heeft elk bejaardenhuis een monopolie in zijn wijk. Mede gezien de wachtlijsten voor bejaardenhuizen en de wens van de kinderen om opa of oma dichtbij te hebben, is deze monopoliepositie in een bepaalde wijk zeker wel een ernstige kwestie. Gezien de lange wachtlijsten om in een bejaardenhuis te komen is het verhuizen van het ene naar het andere bejaardenhuis ook heel erg moeilijk, en daarom zijn de bejaarden in de praktijk in hoge mate overgeleverd aan het monopoliehuis van hun wijk. Nu is het natuurlijk sowieso niet gemakkelijk en wenselijk om iemand op leeftijd te verhuizen. Maar als het kwaliteitsverschil tussen twee direct naast elkaar gelegen bejaardenhuizen groot genoeg is, dan zullen er toch steeds meer bejaarden in het kwalitatief beter bejaardenhuis willen wonen i.p.v. in het slechtere huis.
Stel bijvoorbeeld dat er eerlijke concurrentie was op het gebied van bejaardenhuizen, dus met gelijke subsidies etc. In veel bejaardenhuizen is het voedsel dat onze bejaarde medemensen wordt voorgezet niet erg lekker. Wanneer ik echter met precies dezelfde geldstroom een concurrerend bejaardenhuis mag starten in een bepaalde wijk, net om de hoek van het andere bejaardenhuis, dan kan ik bijvoorbeeld reclame maken dat je in mijn bejaardenhuis wel heel lekker kunt eten (en natuurlijk dan ook daadwerkelijk zorgen voor een lekkere maaltijd). Steeds meer bejaarden willen dan dus graag in mijn huis komen wonen, omdat ze graag een lekkere maaltijd willen eten. Zodoende kan ik meer winst maken met mijn bejaardenhuis-onderneming. Als de concurrent niet ook met lekker eten serveren begint, dan kan ik steeds meer markt op mijn concurrent veroveren. Ik kan steeds meer bejaardenhuizen bouwen in andere wijken, en alle bejaarden naar me toe trekken. Uiteindelijk kan ik wellicht huizen van concurrenten opkopen, omdat de concurrent klanten verliest die bij mij willen komen wonen. Door de concurrentie zou er ineens weldegelijk motivatie ontstaan om een goede kwaliteit van het eten te leveren. Door middel van experimenteren kan ik ook weten wat onder een lekkere maaltijd wordt verstaan. Wanneer de vraag om bij mij te komen wonen toeneemt doe ik het kennelijk goed. Wanneer de mensen weglopen is mijn maaltijd niet lekker genoeg. Door de bejaarden te laten kiezen uit verschillende maaltijden kan ik nog beter bepalen wat een lekkere maaltijd is voor wie.
Als alle bejaarden lekker te eten hebben, kan ik gaan experimenteren met andere kwaliteitsverbeteringen. Ik kan kijken welke kwaliteitsverbeteringen leiden tot meer aanvragen van bejaarden om bij mij te komen wonen. De concurrent gaat zich wellicht richten op andere kwaliteitsverbeteringen. Als de vraag om bij mij te komen wonen afneemt, en die van de concurrent toeneemt, dan is dat voor mij informatie. Ik kan door middel van experimenten te weten komen aan welke kwaliteitseisen ik moet voldoen om de bejaarden naar mij toe te lokken. Ook scherpere prijzen zullen het gevolg zijn van de concurrentie. Zo kan de juiste prijs-kwaliteit verhouding worden bepaald. Ook voor huisartsen zou zo een betere prijs-kwaliteit verhouding mogelijk zijn, en dat geldt ook voor de ziekenhuizen. En voor elke andere geplande sector geldt dezelfde waarheid. Om te komen tot een sector met de juiste informatie over behoeften, en de motivatie om in die behoeften te voorzien, kortom met een goede prijs-kwaliteit verhouding, is het nodig om deze sector te privatiseren, en om concurrentie toe te staan. Het is van het grootste belang dat dit ook eerlijke concurrentie is, dus dat de belasting- en subsidiebedragen voor de verschillende concurrenten gelijk zijn.
Het is belangrijk om in de gaten te houden dat de subsidie aan bijvoorbeeld bejaardenhuizen uit de belastingen wordt gefinancierd. In plaats van mensen hun hele leven via de belastingen mee te laten betalen aan de subsidie aan bejaardenhuizen, is het net zo goed mogelijk om mensen dit geld zelf te laten sparen, bijvoorbeeld in de vorm van een hoger pensioen. Dan kunnen mensen direct dit geldt aan hun bejaardenhuis betalen zonder dat er een ingewikkeld systeem van belastingen en subsidies tussen hoeft te zitten.
Door geen subsidie in een bepaalde sector te pompen is de marktinformatie en motivatie het beste, zodat de prijs-kwaliteit verhouding ook het beste zal zijn in de ongesubsidieerde sectoren. Subsidie is namelijk een vorm van overheidsplanning, waardoor de motivatie en de informatie misvormd worden. Hoe minder sectoren gepland en gesubsidieerd worden, hoe minder belasting er ook nodig zal zijn om dit te betalen. De mensen kunnen dit geld dan besteden aan andere zaken naar keuze, bijvoorbeeld een goed bejaardenhuis. Juist ook voor arme mensen zou dit best eens plezierig kunnen zijn, want als je alles meerekent vloeit het meeste subsidiegeld juist naar de rijke mensen terug.