1. Democratie: een meerduidig begrip

Dat een vrije samenleving zoals Hayek die ziet het best is te realiseren in de vorm van een democratie, ligt voor de hand. Aangezien deze term echter een steeds ruimer wordende begripsomvang lijkt te dekken, is het gewenst hier enige duidelijkheid te scheppen:

In einer Bedeutung des Wortes Demokratie — ich glaube der echten und ursprünglichen — erscheint sie mir als ein hoher Wert, zu dessen Verteidigung ich zu kämpfen bereit bin. Wenn sie sich auch nicht, wie man einst gehofft hatte, als ein sicherer Schutz gegen Tyrannei und Unterdrückung erwiesen hat, so ist doch die Uebereinkunft, die es eine Mehrheit möglich macht, sich einer unerwünschten Regierung zu entledigen, von unschätzbarem Wert.

Reeds eerder was het Popper, die in zijn aan Hayek opgedragen boek Conjectures and Refutations wees op het belang van de mogelijkheid zich op vreedzame wijze van een bestuur te ontdoen. Voor hem zijn er slechts twee soorten bestuursregelingen: die welke een bestuurswisseling zonder bloedvergieten mogelijk maken en degene die daarin niet voorzien. Maar als een regering niet zonder bloedvergieten kan worden gewijzigd, zo stelt hij, dan kan ze doorgaans in het geheel niet aan de kant worden gezet. We hoeven niet over woorden te twisten, en over zulke pseudo-problemen als de ware of essentiële betekenis van het woord democratie, maar, zo zegt Popper, welke naam men voor deze twee types ook verkiest, persoonlijk geef ik er de voorkeur aan het ene democratie en het andere tirannie te noemen.

Dat een meerderheid een onwelgevallige regering naar huis kan sturen, is een aspect van de democratie dat ook Hayek coûte que coûte gehandhaafd wenst te zien en voor hem een reden om het afbrokkelend geloof in deze staatsvorm te betreuren. Hij wijt dit laatste aan de toenemende reeks van "nieuwe eisen die in naam van de democratie worden gesteld en die zelfs redelijk denkende mensen zodanig hebben verontrust dat een scherpe reactie wellicht niet kan uitblijven." Die reactie zou zich dan eigenlijk niet keren tegen het grondprincipe van de democratie, maar tegen de aanvullende denkbeelden die geleidelijk het oorspronkelijke begrip — een bepaalde wijze van besluitvorming — hebben overvleugeld.

Met name de daaruit resulterende maatregelen, gericht op een van bovenaf gestuurde meer gelijke verdeling van materiële goederen, zijn Hayek natuurlijk een doorn in het oog. Was vroeger al het streven erop gericht de macht van regeringen zo veel mogelijk te beperken, zo stelt hij, tegenwoordig is men nogal eens geneigd te denken dat het feit dat de bestuurders door een meerderheid zijn gekozen, alle voorzorgsmaatregelen tegen misbruik van overheidsmacht overbodig maakt. Zo ontstond de onbeperkte democratie. Hayek stelt dat de problemen die daaruit kunnen ontstaan niet de ondeugdelijkheid van het (in casu democratische) principe zouden bewijzen, maar alleen dat wij het weer eens verkeerd hebben aangepakt:

Mir persönlich will es scheinen, dass zwar die Mehrheitsentscheidung über alle Fragen, bei denen kein Zweifel besteht, dass Regierungsmassnahmen notwendig sind, ein unentbehrliches Verfahren zur Durchführung friedlicher Aenderungen darstellt, aber eine Regierungsform, in der jede Mehrheit jede beliebige Frage zum Gegenstand von Regierungsmassnahmen machen kann, verwerflich ist.

Een zelfde waarschuwing tegen onbeperkte macht van een gekozen volksvertegenwoordiging was al eerder verwoord door Herbert Spencer in zijn boek The Man versus the State (1884), waarin hij onder andere stelt dat:

The great political superstition of the past was the divine right of kings. The great political superstition of the present is the divine right of parliaments. The oil of anointing seems unawares to have dripped from the head of the one on to the heads of the many, and given sacredness to them also and to their decrees.

Dat Hayeks waardering voor het democratisch principe zich niet uitstrekt tot de aspiraties van de sociaal-democratie, zal niemand verbazen:

That democratic socialism, the great utopia of the last few generations, is not only unachievable, but that to strive for it produces something so utterly different that few of those who now wish it would be prepared to accept the consequences, many will not believe till the connection has been laid bare in all its aspects.

Voor Hayek is democratisch socialisme een contradictio in terminis, maar de denkfouten die er volgens hem aan ten grondslag liggen zegt hij niet alleen aan te treffen bij degenen die zich socialist noemen.

2. Het beperkte gezag van de meerderheidsregel

Hayek werkt deze gedachte verder uit in The Constitution of Liberty, waar hij ingaat op de overeenkomsten en de verschillen tussen liberalisme en democratie. Liberalisme is een doctrine over hoe de wet behoort te zijn, zegt hij, democratie echter een doctrine over de wijze van beslissen wat wet zal zijn. Liberalisme (in de Europese 19e eeuwse betekenis van het woord) is voornamelijk geïnteresseerd in het beperken van de dwingende macht van elke regering, of dat nu een democratische is of niet, terwijl de dogmatische democraat slechts één beperking op de regering kent: de heersende mening der meerderheid. Weliswaar heeft het liberalisme ook als uitgangspunt dat slechts wet zal zijn wat als zodanig door de meerderheid wordt aanvaard, maar dat wil voor de aanhangers van deze leer dan nog niet zeggen dat het daarom ook goed recht is. De meerderheidsregel is slechts een middel, geen doel, zo stelt Hayek, of misschien is het zelfs alleen maar de minst kwade van de bestuursvormen waaruit we moeten kiezen.

Het is volgens hem dus een goede methode — althans de beste die we kennen — om te beslissen, maar we kunnen er geen autoriteitsargument aan ontlenen om de inhoudelijke waarde van die beslissing vast te stellen. Dit lijkt op het eerste oog enigszins met zichzelf in tegenspraak, maar waar Hayek vooral op doelt is dat er bepaalde waarden zijn die niet door de meerderheid die het op een bepaald moment voor het zeggen heeft zo maar kunnen worden genegeerd of zelfs afgeschaft:

Though `democratic’ is often used today to describe particular aims of policy that happen to be popular, especially certain egalitarian ones, there is no necessary connection between democracy and any one view about how the powers of the majority ought to be used. In order to know what it is that we want others to accept, we need other criteria than the current opinion of the majority, which is an irrelevant factor in the process by which opinion is formed.

Hayek werpt in dit verband ook de vraag op of een meerderheidsconsensus over een morele regel wel voldoende rechtvaardiging is om haar aan een minderheid met afwijkende mening op te leggen. Moet die macht niet eveneens worden beperkt door meer algemene regels? Met andere woorden: moet gewone wetgeving niet worden beperkt door algemene principes, zoals ook individuele morele gedragsregels bepaalde gedragingen uitsluiten, ongeacht hoe goed ze zijn bedoeld? Zijn antwoord op deze vraag luidt bevestigend. Het is de consequentie van de combinatie van conservatieve en evolutionaire elementen in zjn filosofie: het ontzag voor regels die zich geleidelijk binnen een gemeenschap hebben ontwikkeld en daardoor meer ervaring en wijsheid in zich bergen dan hetgeen een tijdelijke meerderheid kan bedenken. Bovendien vindt Hayek dat bij politiek beleid evenveel behoefte aan morele regels bestaat als bij individueel handelen. De gevolgen van collectieve zowel als van individuele beslissingen kunnen naar zijn mening slechts heilzaam zijn als ze stroken met algemene principes, door hem basic principles of ook wel long-term principles genoemd: de morele regels die niet worden gekozen, maar die zijn ontstaan in een moeizaam en langdurig ontwikkelingsproces en die juist daaraan hun waarde ontlenen.

Hayek meent, dat dezelfde denkfout die ten grondslag ligt aan het constructivisme er ook de oorzaak van is, dat het cruciale organisatorische probleem in de politiek, namelijk hoe men de `wil van het volk’ kan beperken zonder er een andere wil boven te stellen, lange tijd onoplosbaar heeft geleken. Zodra we echter erkennen dat de fundamentele orde van de samenleving als geheel niet uitsluitend op een rationeel ontwerp kan berusten en dat zij daarom ook niet mag verwachten in staat te zijn bepaalde vastomlijnde resultaten te behalen, zullen we ook inzien dat respect voor algemeen aanvaarde principes — als legitimatie van alle gezag — doeltreffend grenzen kan stellen aan de wil van elke autoriteit, ook aan die van de tijdelijke meerderheid. De neiging van de aanhangers van het constructivisme om het te doen voorkomen alsof de waarden waarvoor zij geen verklaring hebben, worden bepaald door willekeurige menselijke besluiten, door wilsdaden of gewoon door emoties, in plaats van ze te accepteren als de noodzakelijke voorwaarden voor feiten die zij als vanzelfsprekend beschouwen, heeft er veel toe bijgedragen de beschaving op haar grondvesten te doen wankelen, stelt Hayek. En hetzelfde acht hij van toepassing op de wetenschap, die "eveneens berust op een systeem van waarden die niet wetenschappelijk kunnen worden bewezen".

Het belangrijkste principe van alle vindt Hayek de individuele vrijheid, die in de politiek als morele leidraad moet dienen en wel als waarde op zichzelf, dus ongeacht eventuele nadelige effecten in een concreet geval. We zullen geen resultaat bereiken, zegt hij, als we dàt niet aanvaarden als een credo, een uitgangspunt dat zó sterk is dat er nooit om welke praktische redenen dan ook aan mag worden getornd. Dit principieel en radicaal afwijzen van elk schipperen met fundamentele principes, hoe doelmatig, voordelig of anderszins aantrekkelijk zo’n handelwijze op een bepaald moment ook moge lijken, is iets dat we in Hayeks hele werk, in al zijn denken en redeneren steeds weer tegenkomen.

Dat democratie voor hem een middel is om andere waarden te realiseren en nooit een doel op zichzelf kan zijn, heeft hij al in The Road to Serfdom duidelijk gemaakt:

We have no intention, however, of making a fetish of democracy. It may well be true that our generation talks and thinks too much of democracy and too little of the values which it serves. It cannot be said of democracy, as Lord Acton truly said of liberty, that it "is not a means to a higher political end. It is itself the highest political end. It is not for the sake of a good public administration that it is required, but for the security in the pursuit of the highest objects of civil society, and of private life." Democracy is essentially a means, a utilitarian device for safeguarding internal peace and individual freedom. As such it is by no means infallible or certain.

We moeten ook niet vergeten, zegt Hayek, dat er vaak meer culturele en geestelijke vrijheid onder een autocratisch bewind is geweest dan onder sommige democratische regeringen. En het is ook heel goed denkbaar dat een democratisch bestuur onder leiding van een homogene en doctrinaire meerderheid even tiranniek is als de ergste dictatuur. Dit laatste werd al eerder (1942) door Schumpeter benadrukt. Hun beider punt is dus niet dat een dictatuur onafwendbaar de vrijheid uitroeit, maar wel dat planning tot dictatuur leidt, omdat dictatuur het meest effectieve instrument is om dwang uit te oefenen en dus ook om idealen af te dwingen. Als zodanig is dictatuur dan ook essentieel als men centrale planning op grote schaal wil realiseren. De spanning tussen planning en democratie is een gevolg van het feit dat democratie de vrijheidsonderdrukking, noodzakelijk om economische activiteiten te kunnen sturen, in de weg staat. Hayek wijst er met nadruk op dat democratie niet de belangrijkste waarde is die met ondergang wordt bedreigd. Een dergelijke misvatting leidt tot de irrationele overtuiging dat macht niet arbitrair kan zijn zo lang deze maar wordt gevestigd volgens een democratische procedure. Het valse gevoel van zekerheid dat veel mensen daaraan ontlenen maakt dat zij de dreigende gevaren niet onderkennen. Niet de bron maar de beperking van de macht voorkomt dat zij arbitrair wordt, aldus Hayek.

Democratic control may prevent power from becoming arbitrary, but it does not do so by its mere existence.

3. Fundamentele waarden vormen een hoger recht

De long-term principles of basic principles, die de meest fundamentele waarden behelzen, maken deel uit van een hoger recht. Het is niet in onze tijd voor het eerst dat hun voortbestaan wordt bedreigd, zegt Hayek. Toen in 1767 het `gemoderniseerde’ Engelse parlement, overtuigd van het principe van de onbeperkte en onbeperkbare parlementaire soevereiniteit, verklaarde dat een parlementaire meerderheid voortaan elke wet kon aannemen die zij geschikt vond, vervulde dat de leiders in de Amerikaanse koloniën met afgrijzen. Zo’n regiem zou alles waarvoor hun Engelse voorouders hadden gevochten omverwerpen; het zou nu net de essentie tenietdoen van die geliefde Angelsaksische vrijheid waarvoor wijze en vaderlandslievende mannen waren gestorven:

Es ist nicht schwer zu sehen, woher die Engländer des Beginns des 17. Jahrhunderts ihre neuen Freiheitsideale kennen lernten, für die dann ihre Söhne einen Bürgerkrieg kämpften und die dann schliesslich in der `glorreichen Revolution’ von 1688 zur Grundlage des englischen Regierungssystems gemacht wurden: es war die Neuentdeckung der politischen Theorien des klassischen Altertums, der grossen griechischen und römischen Philosophen, die, wie Thomas Hobbes beklagte, die neue Begeisterung für die Freiheit auslöste.

In Engeland begon dus het principe, dat geen enkele macht arbitrair mag zijn en dat elke macht haar beperking vindt in hoger recht, in vergetelheid te raken. Maar de kolonisten hadden die denkbeelden met zich meegenomen en hanteerden ze nu als wapen tegen het parlement. Hun bezwaren betroffen niet alleen het feit dat zij zelf in dat parlement niet waren vertegenwoordigd, maar vooral dat het geen enkele beperking van zijn eigen bevoegdheden erkende. Zij waren in de gelukkige omstandigheid, dat zich onder hun leiders een aantal bekwame politieke filosofen bevond. Deze mannen konden zich in alle opzichten meten met de meest vooraanstaande Engelse denkers uit de klassieke traditie en waren ook zeer vertrouwd met de ideeën van die filosofen. Doordat het principe van wettelijke beperking van de macht door hogere beginselen nu op het Parlement zelf werd toegepast, ging het initiatief tot de verdere ontwikkeling van het ideal of free government over op de Amerikanen. Aldus Hayek.

Zij kwamen er al snel achter, dat de Britse constitutie weinig houvast bood om de eisen van het parlement met succes te kunnen weerstaan. Hun eerste zorg gold dus het tot stand brengen van een hechte constitutie en wel een die de macht van de overheid zodanig aan banden zou leggen dat ze uitsluitend die taken zou kunnen uitoefenen die de wet haar uitdrukkelijk had opgedragen. Nergens zou sprake mogen zijn van arbitraire macht, noch bij de wetgever noch bij enige andere overheidsinstantie. Een dergelijke constitutie moest niet alleen betrekking hebben op de hiërarchie binnen de uitvoerende macht, maar ook op die van wetten of regels: het principe dat de algemene wet vóór de bijzondere gaat en de regels die afkomstig zijn van een hogere wetgever voorrang hebben boven die van een lagere.

Tevens kwam de codificatie van het hogere recht aan de orde. Weliswaar was de conceptie van een superieure rechtsbron, welke in die tijd zowel goddelijk recht of natuurrecht als het recht van de rede of rationalistisch natuurrecht kon behelzen, als leidraad en toetsingscriterium voor gewone wetgeving niet nieuw, maar het idee om deze beginselen expliciet en afdwingbaar te maken door ze schriftelijk vast te leggen, werd voor het eerst in praktijk gebracht in de diverse Amerikaanse koloniën.

4. Vrijheid en (on)gelijkheid volgens algemene regels

Hayek verzet zich aanvankelijk tegen de collectivistische ideologieën, later ook tegen de meer gematigde politici en politieke denkers die menen dat de sociale en economische orde via sociale wetgeving enigszins kan worden aangepast om grotere gelijkheid te bewerkstelligen. Dit verzet is gebaseerd op psychologische en praktische argumenten. Een `sociaal beleid’ verzwakt het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel en de individuele prestatiedrang, waardoor een optimale bijdrage aan het grote geheel achterwege blijft. Daardoor ondermijnt het de attitude die echte vrijheid bevordert. Bovendien verstoort het de signaalfunctie van het prijsmechanisme in een vrije marktorde, hetgeen ongunstig is voor de economie. De wens om niettemin een dergelijk beleid te voeren, wijt Hayek aan een verkeerd begrip van ware rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid heeft te maken met menselijk gedrag in situaties waarin verschillende keuzemogelijkheden openstaan. De roep om sociale rechtvaardigheid, voortvloeiend uit een verlangen naar een meer gelijke verdeling van inkomens en vermogens, leidt tot politieke pressie: niet de meest behoeftigen maar de degenen die de grootste mond opzetten krijgen hun zin, want consensus over een na te streven einddoel zal nimmer worden bereikt. Daarom is in een vrije maatschappij sociale rechtvaardigheid — hoezeer deze term ook tot de publieke verbeelding spreekt — volgens Hayek een zinloze conceptie, te vergelijken met het geloof in heksen en geesten:

Though people may occasionally be perplexed to say which of the conflicting claims advanced in its name are valid, scarcely anyone doubts that the expression has a definite meaning, describes a high ideal, and points to grave defects of the existing social order which urgently call for correction. (…) But the near universal acceptance of a belief does not prove that it is valid or even meaningful any more than the general belief in witches or ghosts proved the validity of these concepts.

Hayek stelt dat naast het werk van Montesquieu dat van Rousseau eveneens van zeer groot belang is geweest voor de evolutie van het vrijheidsideaal. Ook al heeft diens ambivalente conceptie van de `volonté générale’ veel tendenzen in tegengestelde richting teweeggebracht, aldus Hayek, een en ander heeft wel geleid tot belangrijke en uitvoerige verhandelingen over een van onze meest fundamentele principes. De algemene wil die aan het recht ten grondslag moet liggen om van recht te kunnen spreken, dient in twee opzichten algemeen te zijn: niet alleen in de zin dat het de wil van allen, althans van de meerderheid is, maar vooral ook dat de regels die daaruit resulteren een abstract karakter hebben.

Dat regels algemeen en abstract moeten zijn, voor iedereen gelijkelijk geldend, betekent natuurlijk niet dat mensen feitelijk gelijk zijn, noch dat de wet hen gelijk zou moeten maken. Integendeel, uitgangspunt is juist dat mensen ongelijk zijn. Dat ze door de overheid niettemin gelijk dienen te worden behandeld, ziet Hayek als een postulaat van de vrijheid. Het is de enige soort gelijkheid die vrijheid bevordert in plaats van haar te vernietigen. Niet alleen heeft vrijheid niets te maken met enige andere soort van gelijkheid — Hayek zinspeelt hier natuurlijk vooral op het socialistische vrijheidsbegrip volgens hetwelk de overheid ervoor dient te zorgen dat iedereen over de materiële middelen beschikt om van zijn vrijheid te kunnen profiteren — ze zal zelfs in veel opzichten ongelijkheid teweegbrengen. Dat is inherent aan haar karakter.

Omdat mensen nu eenmaal van elkaar verschillen, zorgt een gelijke behandeling ervoor dat hun feitelijke posities eveneens van elkaar verschillen. Zou men hen in een gelijke positie willen plaatsen, dan kan dat alleen worden bereikt via een ongelijke behandeling. Gelijkheid voor de wet en materiële gelijkheid zijn dus niet alleen twee totaal verschillende begrippen, ze zijn bovendien met elkaar in strijd. We kunnen één daarvan realiseren, maar nooit beide tegelijk, aldus Hayek. Zijn bezwaren richten zich niet tegen gelijkheid als zodanig — dat stelt hij althans in The Constitution of Liberty — maar tegen het afdwingen daarvan door de overheid via discriminerende maatregelen. Als we een vrije samenleving willen handhaven, zegt Hayek, dan moeten we beseffen dat de wens een bepaald doel te realiseren geen voldoende rechtvaardiging biedt voor het toepassen van dwang.

Overigens zou ik bij Hayeks opmerking dat hij geen bezwaar heeft tegen gelijkheid als zodanig, wel een kanttekening willen plaatsen. Zijn visie op de samenleving brengt weliswaar met zich mee, dat hij per se géén voorstander kan zijn van het doelbewust nastreven van ongelijkheid:

We do not object to equality as such. It merely happens to be the case that a demand for equality is the professed motive of most of those who desire to impose upon society a preconceived pattern of distribution. Our objection is against all attempts to impress upon society a deliberately chosen pattern of distribution, whether it be an order of equality or of inequality.

maar dat hij de bestaande ongelijkheid als natuurlijk gevolg van een spontane ordening wel ten zeerste toejuicht, heeft hij ondubbelzinnig te kennen gegeven in Individualism and Economic Order. Gelukkig zijn mensen ongelijk, zegt hij daar, want dat is de enige reden dat we hen gelijk kunnen behandelen. Als alle mensen volkomen gelijk waren in hun gaven en hun neigingen, zou het noodzakelijk zijn hen verschillend te behandelen teneinde enige vorm van sociale organisatie te bewerkstelligen. Dank zij hun ongelijkheid behoeft de differentiatie van functies niet te worden bepaald via een arbitrair wilsbesluit van een of andere organisator, maar kunnen we, na het scheppen van formele gelijkheid door middel van regels die op iedereen gelijkelijk van toepassing zijn, het aan ieder individu zelf overlaten zijn eigen niveau te vinden. Het maakt alle verschil van de wereld of we mensen gelijk behandelen dan wel proberen hen gelijk te maken. Terwijl het ene voorwaarde is voor een vrije samenleving, betekent het andere `een nieuwe vorm van slavernij’, zoals ook reeds Tocqueville bij herhaling heeft benadrukt.

5. Verdelende rechtvaardigheid en de rule of law

De oude formule van laissez faire of non-interventie verschaft ons geen criterium om uit te maken wat de overheid in een vrije samenleving wel of niet mag doen, zo vindt Hayek, maar de voortdurende groei van welvaart en technische kennis, waarvoor zo’n systeem de ruimte creëert, zal haar wel steeds nieuwe mogelijkheden aan de hand doen om diensten aan de burgers te verlenen en allerlei voorzieningen binnen hun bereik te brengen. Daarbij dringen zich twee vragen op:

* Waarom wordt er, ondanks het feit dat de welvaart wordt bevorderd door de interactie in een vrije samenleving, steeds zo op aangedrongen de beperking van overheidsbevoegdheden, die toch is ingesteld ter bescherming van de individuele vrijheid, ongedaan te maken?
* Waarom hebben de hervormers, terwijl er binnen de rule of law zó veel ruimte is voor verbeteringen, er tòch voortdurend naar gestreefd deze regel te verzwakken en te ondermijnen?

Hayeks antwoord op beide vragen luidt: omdat zich gedurende de laatste generaties bepaalde nieuwe beleidsdoelstellingen hebben gemanifesteerd die binnen de beperkingen van de rule of law niet haalbaar zijn. Een overheid die geen dwang kan gebruiken behalve voor de handhaving van algemene regels, heeft het niet in haar macht om speciale plannen te realiseren die andere middelen vergen dan degene die uitdrukkelijk aan haar zorg zijn toevertrouwd. Met name kan zij niet de materiële positie van willekeurige personen bepalen of verdelende of `sociale’ rechtvaardigheid afdwingen. Daarvoor zou een beleid nodig zijn dat het best kan worden aangeduid met de Franse term dirigisme, dat wil zeggen een beleid dat voorschrijft voor welke specifieke doeleinden bepaalde middelen moeten worden gebruikt. Dat is echter precies wat een aan de regels van de rechtsstaat gebonden overheid niet kan doen. De beperkingen opgelegd door de rule of law sluiten alle maatregelen uit die vereist zouden zijn om te garanderen dat individuen worden beloond "according to another’s conception of merit or desert" in plaats van naar gelang van de waarde die de interactiepartners aan elkaars diensten toekennen. Met andere woorden: de rule of law verhindert het nastreven van verdelende — in tegenstelling tot wederkerige of commutatieve — rechtvaardigheid.

Hayek associeert verdelende rechtvaardigheid onverbiddelijk met onvrijheid en het schrikbeeld van een geleide economie. Het gaat dan immers om toewijzing van alle middelen door een centrale overheid, hetgeen impliceert dat de mensen wordt verteld "wat ze moeten doen en met welk doel." Het conflict tussen het vrijheidsideaal en de wens om de inkomens `rechtvaardiger’ te verdelen wordt gewoonlijk niet duidelijk onderkend, zegt Hayek, maar degenen die zo’n verdeling nastreven, vinden bij elke stap het obstakel van de rule of law op hun weg. Vanwege de aard van hun doel moeten zij hun toevlucht nemen tot discretionaire en discriminerende maatregelen. Omdat zij zich doorgaans niet bewust zijn van het feit dat hun doel en de rule of law principieel onverenigbaar zijn, zullen ze — aanvankelijk incidenteel — een principe dat ze in het algemeen wel gehandhaafd zouden willen zien, omzeilen of veronachtzamen. Uiteindelijk leidt dit niet tot een aanpassing of een verzwakking van de bestaande orde, maar wordt deze geheel prijsgegeven en vervangen door een volkomen ander systeem: dat van de geleide economie. Binnen de regels van de rule of law kan zeer veel worden gedaan om het marktmechanisme soepeler en effectiever te laten werken, maar kan nooit ofte nimmer datgene worden bereikt wat men `verdelende rechtvaardigheid’ pleegt te noemen.

Gray, die een kenner van Hayeks werk is en veel van zijn denkbeelden steunt, typeert dit door Hayek geschetste beeld op kernachtige wijze:

That planning compels the authorities to make choices where none have had to be made before, and to do so without the justification of any accepted standard, has been concealed by the widespread acceptance of notions of basic needs and reward for merit which have come to form the threadbare clothing of the modern ideology of social justice.

6. Morele en materiële verdienste  —  Findigkeit

Het vinden van emplooi voor eigen bekwaamheden is een van de zwaarste taken waarvoor een vrije samenleving ons stelt. In zo’n maatschappij zijn de waarde en de beloning die men ons toekent namelijk niet afhankelijk van verdienste in abstracte zin (merit), maar van de wijze waarop wij deze weten om te zetten in concrete resultaten, waar anderen profijt van kunnen trekken en iets tegenover willen stellen (value): "In a free society we are remunerated not for our skill but for using it rightly". Dit zich ten nutte maken van eigen bekwaamheden kan gemakkelijk tot een ethisch conflict leiden, zegt Hayek. Toch vindt hij het ontdekken van een betere toepassingsmogelijkheid voor bepaalde dingen of voor eigen talenten — door hem aangeduid met de Duitse term Findigkeit — een van de grootste bijdragen die men als individu aan het welzijn van de gemeenschap kan leveren. Het lijdt volgens hem dan ook geen twijfel dat door het scheppen van zo gunstig mogelijke ontplooiingskansen een vrije maatschappij zich zoveel voorspoediger kan ontwikkelen dan andere samenlevingsvormen.

Dat de materiële waarde van goederen en diensten niet in de eerste plaats en soms zelfs in het geheel niet wordt bepaald door het vakmanschap, de tijd of de energie die we erin stoppen, maar afhankelijk is van `wat de gek ervoor geeft’ of, netter gezegd, van het marktmechanisme, vinden we in de huidige tijd niet zo’n revolutionaire gedachte. Dat was het wèl toen Hayek, zich baserend op het werk van Carl Menger en op de ideeën van zijn leermeester Friedrich von Wieser, begon af te rekenen met een aantal door de klassieke economen gehanteerde `drogredenen’. Niet volgens een objectieve maatstaf, maar subjectivistisch, dus afhankelijk van de waarde die door het individu daaraan wordt toegekend, wordt de prijs van een vaardigheid of een hulpbron bepaald. Dit principe wordt ook wel aangeduid met de term consumentensoevereiniteit en past uitstekend in Hayeks beeld van een vrije samenleving.

7. Verworven posities en legitieme verwachtingen

Wat we boven een gegarandeerd bestaansminimum nog zouden willen, respectievelijk kunnen realiseren blijft een kwestie van financiële armslag en politieke keuzen: keuzen waarbij rekening dient te worden gehouden met een toenemende onvrede over bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen en over grote verschillen in welstand; keuzen ook die in sommige gevallen zullen leiden tot aantasting van door bepaalde individuen of groepen verkregen rechten. Wij zijn, vooral als het onszelf treft, geneigd in zo’n geval met verontwaardiging te reageren. Voor een juiste beoordeling of zo’n inbreuk op een concreet recht inderdaad onrechtvaardig is, zouden we ons naar mijn mening twee dingen moeten afvragen:

— Berustte de aanvankelijke verkrijging van het recht wel op een rechtvaardige regeling? Met andere woorden, is ons bezit van dat recht wel zo vanzelfsprekend? (Vergelijk de theorieën van Nozick en Ackerman).

— Heeft er inmiddels wellicht een zodanige wijziging van omstandigheden plaatsgevonden dat het onverkort vasthouden aan het verkregen recht onredelijk zou zijn?

Als het antwoord op de eerste vraag ja en dat op de tweede vraag nee luidt, is verontwaardiging een begrijpelijke reactie.

Het verlies of behoud van verworven posities is volgens Hayek ook weer een van de dingen die het best worden gereguleerd door het marktmechanisme:

The considerations of a supposed `social injustice’ which have led to the most far-reaching interference with the functioning of the market order are based on the idea that people are to be protected against an unmerited descent from the material position to which they have become accustomed.

Naar zijn mening heeft geen enkele overweging van sociale rechtvaardigheid zo’n grote invloed uitgeoefend als de wijdverbreide opvatting dat het onrechtvaardig is iemand in zijn legitieme verwachtingen ten aanzien van financiële welstand teleur te stellen. Als hierover meningsverschillen rijzen, gaat het echter altijd over de vraag welke verwachtingen legitiem zijn. Hayek is het niet eens met de opvatting dat het langdurig bezit van een bepaalde positie een gerechtvaardigde verwachting schept dat men die positie ook in de toekomst zal mogen behouden. Dat is volgens hem alleen het geval als een ander daartoe een contractuele verplichting is aangegaan. De maatschappij is echter geen handelende persoon, zo zegt hij, maar een ordelijke structuur van handelingen verricht door mensen die abstracte regels in acht nemen. De vruchten die we allen daarvan plukken zijn niet speciaal door iemand voor ons bestemd, maar zijn te danken aan het feit dat mensen over het algemeen bij het nastreven van hun eigen belangen bepaalde regels gehoorzamen, inclusief de regel dat niemand dwang op anderen mag uitoefenen om voor zichzelf (of voor een derde) een bepaald inkomen veilig te stellen. De vele kansen die iemand heeft zijn niet door hemzelf geschapen, maar vloeien voort uit het feit dat anderen zich aan dezelfde spelregels houden. Dit impliceert volgens Hayek dat we ons erbij moeten neerleggen als de markt zich tegen ons keert, ook al zijn we geneigd een vermindering van inkomsten ten gevolge van omstandigheden die we niet hadden kunnen voorzien of veranderen, als iets zeer onrechtvaardigs te beschouwen.

To ask for protection against being displaced from a position one has long enjoyed, by others who are now favoured by new circumstances, means to deny to them the chances to which one’s own present position is due.

Dit standpunt is logisch consistent met Hayeks opvatting dat ieder moet proberen de hem geboden kansen zo goed mogelijk te gebruiken. Dat men daarbij anderen kan voorbijstreven is inherent aan het competitie-element van de vrije markteconomie.

8. Conclusie

Als we ervan uitgaan, zoals Hayek doet, dat een volledig vrije economie in principe de grootste maatschappelijke taart oplevert (waarbij er dus het meeste te verdelen valt), ligt de veronderstelling voor de hand dat zo’n systeem tevens optimale mogelijkheden genereert voor het treffen van uitgebreide voorzieningen op sociaal niveau. Hayek heeft ons echter laten zien dat er tussen economische vrijheid en `sociale rechtvaardigheid’ een sterk spanningsveld bestaat. Het lijkt een verstandig idee om bij het zoeken naar een compromis tussen zijn minimale staat en een onbetaalbare verzorgingsstaat de waarschuwing vervat in The Road to Serfdom en latere werken niet geheel en al in de wind te slaan, want, zoals Gray het treffend verwoordt:

Hayeks conjecture in The Constitution of Liberty that the redistributionist state is bound to be an expansionist state (…) has been increasingly borne out by events.

Het ziet er inderdaad naar uit, dat het `corrigerend mechanisme van de tijd’, waaraan Hayek zo hecht, hem in een aantal opzichten in het gelijk heeft gesteld of — zoals Hartog het uitdrukt in zijn artikel `Hayek als exponent van deze tijd’ — dat de tijd voor hem heeft gewerkt omdat hij de tijd dóórhad. Hartog wijst erop dat Hayek zich niet verkeek op de modeverschijnselen van het oppervlaktegebeuren, maar zijn aandacht richtte op de onderstroom van de ontwikkelingen. Dit leidde tot inzichten "die dodelijk zijn voor alle vormen van collectivisme, daaronder begrepen het traditionele Westerse socialisme." Hartog stelt dat Hayek ons op het spoor heeft gezet van de onderdrukkers met goede bedoelingen. Die met kwade bedoelingen hadden we allemaal wel in de gaten, maar die met goede bedoelingen werden aanvankelijk alleen door Hayek en zijn medestanders onderkend. Hayek voorzag zowel het vastlopen van het Westerse socialisme of, algemener gesteld, het Westerse interventionisme als van het communisme. Hartog typeert dit als volgt:

Als de weg naar slavernij tot het eind toe is afgelegd, maakt het geen verschil meer of de overheid de mensen met geweld gelukkig of ongelukkig wil maken. Alleen het geweld is dan nog over.

Lang volgehouden terugdringing van de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid kan worden vergeleken met iemand die van de 41e verdieping springt. Toen hij langs de 36e verdieping kwam hoorde men hem zeggen: tot nu toe gaat alles goed. Inderdaad, 40 verdiepingen lang heb je dan geen last. Maar Hayek keek uit het raam en had al lang het beton van de begane grond gezien.

De politieke ontwikkelingen in de afgelopen periode, met name in Oosteuropa, lijken inderdaad te bevestigen dat veel van hetgeen Hayek in The Road to Serfdom aan de orde heeft gesteld en in latere verhandelingen heeft uitgewerkt op een scherp analytisch inzicht was gebaseerd. Dit is een van de redenen waarom het alleszins de moeite waard is om aandacht aan zijn denkbeelden te besteden. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de waardering voor zijn werk de laatste tijd een stijgende lijn heeft vertoond. The Road to Serfdom is inmiddels in zo’n zestien verschillende talen verschenen, vrij recent ook in het Pools en in het Russisch. Het boek wordt, evenals The Constitution of Liberty gretig gelezen in de voormalige communistische landen, een succes dat zelfs iemand als Harrod, die al in 1946 voorspelde dat het boek een `classic’ zou worden, waarschijnlijk niet heeft verwacht. De conclusie kan zijn dat het in elk geval van weinig zin voor realiteit zou getuigen nu nog Hayek te vergelijken — zoals Keynes deed — met Don Quijote, die zijn tijd en energie met het vechten tegen windmolens verspilde.

Maar toch… waarom bekruipen mij ambivalente gevoelens wanneer ik Hayeks opvattingen evalueer? Zijn betoog is redelijk consistent. De deugdelijkheid van zijn argumenten is in menig opzicht door recente economische en politieke ontwikkelingen bevestigd. In ons eigen land hebben we kunnen constateren dat een ruimhartig stelsel van sociale zekerheid, gepaard gaande met een gebrekkige controle op het rechtmatig gebruik daarvan, een veel te groot beslag legt op de collectieve sector, waardoor investeringen worden belemmerd en de werkgelegenheid in gevaar komt. Hoe komt het dan dat Hayeks theorie in haar totaliteit toch geen volkomen bevredigende uitkomst geeft? Naar mijn mening zijn hiervoor ten minste twee met elkaar verband houdende redenen aan te voeren. De eerste is dat Hayeks opvatting van een goede samenleving duidelijk utilitaristisch is geïnspireerd, utilitaristisch volgens de norm the greatest good for the greatest number, en de tweede dat dit goede vooral wordt bepaald door de toename van kennis — waarbij geen rol is toebedeeld aan menselijk geluk in de gangbare betekenis — en, daarmee samenhangend, door de materiële positie van de samenleving als geheel. Natuurlijk kan men erover van mening verschillen of er ten aanzien van menselijk geluk een taak voor de overheid is weggelegd en waaruit die eventueel zou moeten bestaan, maar een politieke theorie die aan dit voor ieder mens zo belangrijke aspect vrijwel geheel voorbijgaat, zal altijd scherpe reacties blijven uitlokken.