Uit dit boek blijkt duidelijk en overtuigend dat de problemen waar de “onderklasse” mee kampt, zeker niet worden veroorzaakt door armoede.
Recensie: Marvin Olasky – The Tragedy of American Compassion
Dit belangrijke en goed gedocumenteerde boek, met veel verwijzingen naar andere publicaties, verscheen voor het eerst in 1992. Olasky werkte in verschillende hoedanigheden in diverse hulporganisaties. Daar leerde hij, zoals hij zelf zegt, heel veel over de basisoorzaken van armoede.
Charles Murray noemt het in het voorwoord een “boek met hoop” dat verschijnt in een tijd dat bijna iedereen, behalve Olasky, de hoop opgeeft om een oplossing te vinden voor de grote ellende die er nog steeds in onze wereld is, en die zelfs toeneemt. Uit het boek blijkt duidelijk en overtuigend dat de problemen waar de “onderklasse” mee kampt, zeker niet worden veroorzaakt door armoede. De hele mensheid heeft het eeuwenlang arm gehad, en toch waren er hechte familiebanden en gemeenschappen met heel weinig mis- daad.
De problemen worden beslist niet opgelost door domweg cheques uit te schrijven of een geldverslindende “oorlog tegen armoede” te gaan voeren. Olasky laat zien dat het een groot verschil maakt of menselijke noden worden benaderd door medemensen, of door de een of andere bureaucratie. De moderne verzorgingsstaat maakt het probleem alleen maar erger. De moderne verzorgingsstaat die meent alles te kunnen oplossen door cheques uit te schrijven, dient zo snel mogelijk te worden ontmanteld.
Als in de wereld meer mensen gaan begrijpen dat de heersende idee – het helpen van medemensen via een overheid- ons steeds verder in een impasse brengt, is er hoop dat zeer veel mensen uit die onderklasse nog worden gered.
Het is belangrijk om te leren onderkennen dat er achter armoede en onderklasse een mentaliteit schuil gaat. In onze huidige maatschappij overheerst een mentaliteit van het hebben van rechten op van alles en nog wat, ten koste van anderen. In tegenstelling tot een mentaliteit van menselijk respect van ieder voor ieder.
Hoewel deze “rechten-mentaliteit” schijnt toe te nemen, is dit niets nieuws. De apostel Paulus onderkende dat al toen hij in zijn tweede brief aan de Thessaloniërs schreef: “Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten.”
Al in 1818 publiceerde de Society for the Prevention of Pauperism in New York een lijst van de tien belangrijkste oorzaken van armoede. In volgorde van belangrijkheid: onwetendheid, ledigheid, onmatigheid, slechte economie, onvoorzichtige en gehaaste huwelijken, loterijen, pandjeshuizen, bordelen, gokhuizen, en liefdadige instellingen die te makkelijk geld uitdelen. Deze laatste werden gestimuleerd door een groeiende economie. De Society waarschuwde hier al vroeg tegen en noemde de groeiende subsidies destructief, zowel materieel als moreel. Vandaar de aanbevelingen om hulp alleen maar te geven na een “persoonlijk onderzoek van elk geval” en “niet in geld, maar in de vorm van de noodzakelijkheden voor dit specifieke geval”.
Benjamin Franklin (1766) kwam er na een studie van overheidshul” al achter dat het “vaak een trek creëert die veel schadelijker is dan het leed dat ze dacht te verlichten.” Thomas Cooper (1834) schreef al: “Hoe meer paupers je ondersteunt, hoe meer je er krijgt.” Kinderen leren dat je inkomen kunt krijgen zonder te werken en het gevolg is de ene na de andere generatie van paupers. In feite is ieder geformaliseerd positief recht destructief, omdat daardoor velen hun eigen verplichtingen ontvluchten. Bovendien is het in onze ogen ook nog immoreel om van de één te stelen en het aan de ander te geven, zoals dat met overheidshulp gebeurt.
Een voorspelling van Nathaniel Ware in 1845 zien we dan ook zich afspelen voor onze ogen: overheidsverzorging zal zich verder ontwikkelen, omdat politici graag een beroep doen op arme stemmers die hun de macht geven om grote bedragen uit te delen. Op deze manier krijgen ze zelf meer macht; worden ze belangrijker en krijgen ze hogere salarissen. Iets wat we thans ook op allerlei andere gebieden zien. De overheid creëert een probleem, en gaat dan de goede vader spelen die het probleem wel zal oplossen.
Dat deze officiële hulpverlening het plegen van fraude in de hand werkt, komt daar nog boven op. Charles Brace schreef: “Het is verbazingwekkend hoeveel werk er in gaat zitten om niet te werken”. Zodra het persoonlijke contact verloren gaat, worden “sociale schema’s” onrealistisch en zelfs destructief. “Slechte hulp blijkt goede hulp te kunnen verdrijven”.
Het boek vermeldt vele voorbeelden als bewijzen waarom overheidshulp fout moet gaan en op de lange duur zeker destructief werkt. Om nog een voorbeeld van aanpak te noemen: een liefdadigheidsinstelling in Buffalo voerde de volgende methode in. Zij stelde dat als iemand hulp verlangt, hij er ook iets voor moet willen doen. En ze voerde in dat er geen hulp meer zou worden verleend aan een gezond persoon (“ablebodied man”), die niet bereid was om daar wat werk tegenover te zetten. (Werk in verhouding tot zijn mogelijkheden). Onmiddellijk daalde toen het dagelijks aantal verzoeken om hulp van 160 tot 49. Invoering van dit systeem in andere steden gaf overal een dergelijk resultaat.
Josephine Shaw Lowell, die eind vorige eeuw belangrijke studies op het gebied van liefdadigheid ondernam, zegt dat liefdadigheid verder hoort te gaan dan alleen maar “je er goed bij voelen”. “Er zou niets gedaan mogen worden onder het mom van liefdadigheid dat er toe leidt het karakter van de ontvanger te verlagen. Het is het grootste kwaad dat hem kan worden aangedaan: het ondermijnen van het karakter van een arm persoon.”
De grote explosie van het aantal hulp-ontvangenden is echter pas na de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Overheden zouden het wel even oplossen. De nadruk werd gelegd op recht in plaats van op nood. En door de vergrote welvaart was het ook makkelijker om de persoonlijke aandacht voor zwakke medemensen maar af te kopen door wat meer belasting te betalen. Tot ongeveer 1960 was er nog wat schaamte om gewoon je hand op te houden. Maar toen jonge mensen verteld werd dat bijvoorbeeld “schoenen poetsen” vernederend werk was, en dat je door het aannemen van overheidssubsidie tenminste je “waardigheid” kon behouden, was het hek van de dam. Daar ligt de sleutel tot de grote explosie die volgde. Verklaringen als “De Universele Rechten van de Mens” van de United Nations, hebben grote hoeveelheden argumenten geleverd voor deze ontwikkeling. Er staat in deze stukken niets dat ook maar enigszins wijst op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Wel: “Er mag geen enkele straf zijn voor gezonde individuen die “om welke reden dan ook” geen werk kunnen houden”. Ook de “Kerken” hebben zeer grote bijdragen geleverd aan deze mentaliteit van “recht hebben op van alles en nog wat”. (In Nederland is dit zeer recent nog gestimuleerd door ene bisschop die zegt dat je maar een brood moet stelen als je honger hebt.)
Bij het invoeren van al die overheidshulp en de “oorlog tegen armoede” zal zich wel niemand gerealiseerd hebben dat dit zou leiden tot de huidige situatie. Een situatie waarin miljoenen mensen afhankelijk van deze hulp geworden zijn, en waaronder er zeer velen zijn die helemaal geen kans meer zien om er uit te komen of zelfs maar de intentie daartoe hebben. Willen we uit die situatie komen, dan moet op de eerste plaats de overheid zich terugtrekken. Er moeten weer persoonlijke bindingen komen, waardoor er echt geholpen kan worden om de zwakken hun zelfrespect terug te geven en ze weer zoveel mogelijk onafhankelijk te maken. Dat ze weer kunnen leven als volwaardige leden van onze maatschappij, en ook gelukkig kunnen worden.
Dit zal na zo’n lange periode van demoraliseren zeker niet gemakkelijk zijn. Het zal daartoe vooral nodig zijn dat steeds meer mensen zich realiseren wat er aan het gebeuren is. En zich afvragen in hoeverre ze zelf ook wel “echte” hulp zouden willen verlenen. En niet alleen naar de “ontvangers” kijken die veel meer verslaafd zijn dan ze ooit door drugs kunnen worden.