Hieronder een verslag van Frank Shostak over het fenomeen “inflatie”. Wat wij kennen en ons voortdurend wordt verteld over wat inflatie is, is in feite helemaal geen inflatie, d.w.z. prijsstijgingen van goederen en diensten. Dit laatste is namelijk het gevolg in plaats van de oorzaak van inflatie. De inflatie begint bij het scheppen van fiduciaire middelen (papiergeld) uit het niets (zonder goudof zilverwaarde). De papiergeldcreatie is de werkelijke inflatie (geldontwaarding). Alle fases, die erna gebeuren zijn in feite afgeleide inflatie, zoals aandelen-, onroerend goed-, grondstoffen-, producentenprijs- en consumentenprijsstijgingen. Daarom is het zowel komisch als droevig om Duisenberg, Kok, Zalm, Wellink en anderen te horen over de loon-prijsspiraal, alsof dat de oorzaak is van inflatie. Dit laatste is het automatische en onvermijdelijke gevolg van de papiergeldcreatie door de overheid (centrale bank).

Ook kennen wij in Nederland het begrip ‘geldontwaarding’. Dit geeft eigenlijk een duidelijker beeld, van wat er zich voordoet in de economie. Inflatie is een term, die een nogal klinische uitdrukking betreft, alsof het zich buiten het domein van de geldcreatie afspeelt. Geldontwaarding daarentegen geeft onomstotelijk aan, dat hoe meer geld men drukt, hoe minder elk geldstuk of -biljet waard is. Dat is overigens met elk product het geval, want alles waar men meer van produceert wordt allengs minder waard. Dus hoe meer euro’s in de EU worden bijgedrukt, o.a. door Italië, Griekenland en Portugal, hoe minder deze euro’s waard worden in landen als Nederland, Duitsland, Ierland etc. Het euro-stabiliteitspact geeft niets aan omtrent de geldhoeveelheid, daarin wordt alleen het begrotingstekort (max. 3%) en de staatschuld (max. 60%) behandelt en zelfs daar wordt flink de hand mee gelicht. Er zijn in de euro-zone 12 verschillende centrale banken (!) die elk hun eigen geldbeleid volgen. Voor notoire inflatoire landen zoals Italië en Griekenland is dit natuurlijk ideaal, want op zo’n manier kan men de inflatie afwentelen op de rest van de euro-zone, men ‘collectiviseert’ de financiële problemen op deze manier.

Dr. Shostak geeft duidelijk aan waar men naar moet kijken. In het economisch weekblad The Economist worden alle cijfers gepubliceerd m.b.t. geldcreatie (M0, M1, M2 en M3). Vooral het getal M3 is essentieel, want dit geeft de totale geldcreatie in de economie aan (papier, leningen, hypotheken e.d.). Over het afgelopen jaar is M3 in de euro-zone zo’n 7-8% geweest en in de VS tot zo’n 13%. Dit betekent natuurlijk, dat de geldpersen volop draaien en het heeft als effect, dat de aandelenen huizenprijzen kunstmatig in stand worden gehouden. Dit zal niet lang meer duren, want er zijn buiten deze inflatoire krachten ook deflatoire krachten aanwezig. Als het laatste restje vertrouwen in de Amerikaanse economie wegvalt, dan storten zowel de aandelen- als huizenmarkt geheel in elkaar, zowel in de VS als in Europa.

Dit vertrouwen in de Amerikaanse dollar is op dit moment langzaam maar zeker aan het wegebben, omdat buitenlandse investeerders de bui al zien hangen m.b.t. de frauduleuze activiteiten van de bedrijven en accountants-firma’s (pro-forma accounting = bruto opbrengsten, zonder kosten in ogenschouw te nemen). De Amerikanen kunnen deze economie niet in stand houden, omdat de meesten een enorme schuld hebben opgebouwd over de afgelopen jaren (hypotheek, leningen, credit cards etc.). Wanneer de markt uiteindelijk voorgoed inzakt dan is er niemand die hier iets aan kan doen, noch de overheid, noch de consumenten. Vandaar ook de voorspelling van een Dow Jones op 3000, een AEX op 150 en een minimale halvering van de huizenprijzen. In de VS zelfs een vermindering tot 1/5 van de waarde.

Albert Spits.

DE DEFINITIE VAN INFLATIE

Op 16 augustus 2002 zal de Amerikaanse overheid een nieuw type Consumenten Prijs Index introduceren. Deze zal dan beter in staat zijn om de werkelijke inflatie weer te geven. Anders dan de bestaande prijsindex zal deze nieuwe index het onderwerp worden van een aantal herwaarderingen als meer gedetailleerde gegevens beschikbaar komen. De reguliere CPI (Consumenten Prijs Index) is reeds lang bekritiseerd vanwege de overdrijving van de inflatie. Men hoopt op deze manier, dat als de Federal Reserve (Amerikaanse centrale bank) eenmaal over de juiste informatie beschikt m.b.t. het algemene prijsniveau, het in een betere positie is om de juiste methoden te gebruiken om de inflatie te beteugelen.

Heeft inflatie iets met prijsstijgingen te maken?

Het fundamentele probleem is dat hier verkeerd gedacht wordt om het probleem juist te definiëren. De definitie van menselijke interactie bijvoorbeeld is niet dat mensen handelen in alle soorten activiteiten, maar dat men bezig is met doelgerichte activiteiten en beweegredenen, welke op hun beurt weer leiden tot een volgende actie.

Bovendien is de essentie van inflatie niet een algemene prijsstijging maar daarentegen een verhoging in de geldhoeveelheid, die vervolgens een algemene prijsstijging in beweging zet van goederen en diensten.

Neem eens het geval van een vaste geldhoeveelheid. Wanneer de vraag naar sommige goederen en diensten toeneemt, dan zal geld zijn weg vinden naar andere goederen. Dus de prijzen van sommige goederen zullen toenemen (meer geld wordt uitgegeven aan deze goederen), terwijl de prijzen van andere goederen zullen dalen (minder geld zal aan deze goederen worden uitgegeven).

Voorbeeld: Geldhoeveelheidsgroei (M3), 1980-2002 in de VS.

Als de vraag naar geld toeneemt m.b.t. goederen en diensten, zal er een algemene prijsdaling plaatsvinden. Om een algemene prijsstijging te realiseren, zal er een verhoging moeten komen in de geldhoeveelheid. Met meer geld en geen verandering in de geldvraag kunnen mensen nu een groter geldbedrag aan goederen en diensten uitgeven.

Hieruit kunnen we concluderen, dat inflatie een algemene verhoging is van de geldhoeveelheid.

Zoals Ludwig von Mises al uitlegde in zijn essay “Inflatie, een onwerkbaar fiscaal beleid”:

“Inflatie, zoals de term altijd overal wordt gebruikt, betekent uitbreiden van de hoeveelheid geld en bankbiljetten, tezamen met een verhoging van bankdeposito’s. Maar mensen vandaag de dag gebruiken de term ‘inflatie’ om het fenomeen aan te geven dat een onvermijdelijke consequentie is van inflatie en dat is de tendens waarbij alle prijzen en lonen stijgen. Het resultaat van deze afschuwelijke verwarring is dat er geen enkele term meer over is om de oorzaak te beschrijven van deze loon- en prijsstijgingen. Wanneer men niet langer het fenomeen met woorden kan beschrijven, dan is het onmogelijk om het te bestrijden. Diegenen die zeggen inflatie te bestrijden, bestrijden in feite de gevolgen daarvan, t.w. de stijging van prijzen en lonen. Hun strijd is gedoemd te mislukken, omdat men de wortel van het kwaad niet aanvalt. Men probeert prijzen laag te houden, terwijl men wel degelijk vast houdt aan de verhoging van de geldhoeveelheid die een enorm verhogend effect heeft op de prijsstijgingen. Zolang deze verwarrende terminologie niet geheel is verdwenen zal er nooit sprake zijn van een inflatiestop”.

Wanneer inflatie wordt gezien als een algemene prijsverhoging dan kan alles wat meewerkt aan prijsverhogingen wordt gezien als inflatoir. Het is niet langer de centrale bank en het fractionele bankieren die als bronnen van inflatie worden gezien, maar in plaats daarvan diverse andere oorzaken. In dit denkbeeld lijkt het alsof de centrale bank niets met inflatie te maken heeft maar daarentegen wordt gezien als een inflatiebestrijder, tegen alle bewijsvoering in.

Dus een afname in werkloosheid of een stijging in economische activiteit wordt gezien als een potentiële inflatoire oorzaak, die daarom moet worden beteugeld door het centrale-bankbeleid. Sommige andere oorzaken, zoals stijgingen in de goederenprijzen of salarissen van werknemers worden ook gezien als potentiële bedreigingen en moeten daarom altijd onder het wakend oog van de centrale bank blijven.

De populaire definitie kan niet verklaren waarom inflatie slecht is

Als inflatie alleen maar een algemene prijsstijging inhoudt, waarom wordt het dan beschouwd als slecht nieuws? Wat voor schade richt het aan? Conventionele economen houden vol dat inflatie, welke zij aanduiden als algemene prijsstijgingen, speculatief koopgedrag aanmoedigt wat dan verspilling bevordert. Inflatie, zo wordt gezegd, vermindert reële inkomens van gepensioneerden en minima, alsmede veroorzaakt het een verkeerd gebruik van middelen.

Ondanks al deze beweringen betreffende de neveneffecten van inflatie, vertelt de conventionele economie niet hoe deze slechte effecten worden veroorzaakt. Waarom zou een algemene prijsstijging sommige bevolkingsgroepen meer treffen dan anderen? Waarom zou een algemene prijsstijging de werkelijke economische groei verzwakken? Of, hoe leidt inflatie tot een verkeerd gebruik van middelen. Bovendien, als inflatie alleen maar een stijging van prijzen inhoudt dan is het natuurlijk mogelijk om dit tegen te gaan, door ieders inkomen in de economie aan te passen in lijn met de algemene prijsstijging.

Als we accepteren dat inflatie een verhoging is van de geldhoeveelheid en geen stijging van de prijzen, dan zijn deze beweringen gemakkelijk uit te leggen. Het zijn niet de symptomen van een ziekte, maar in plaats daarvan de ziekte zelf die de schade veroorzaakt. Eveneens is het niet een algemene prijsstijging die schade aanricht in de rijkdomgroei, maar daarentegen wel de verhoging van de geldhoeveelheid.

Verhogingen van de geldhoeveelheid brengen een uitwisseling van niets tot iets in beweging. Dit verlegt de werkelijke financiële bronnen van rijkdomgroei naar de eigenaren van het nieuwe gecreëerde geld. Dit zet dan de waninvesteringen in werking en niet de prijsverhoging als zodanig. Bovendien zijn degenen die het nieuwe geld hebben gecreëerd, d.w.z. geld, dat wordt gecreëerd uit het niets, diegenen die het geld als eerste ontvangen en kunnen dan een grotere portie van de rijkdom aan henzelf toebedelen. Natuurlijk verkrijgen diegenen, die niets van het nieuwe gecreëerde geld ontvangen of de laatste ontvangers zijn van wat er resteert, een verminderde portie van de werkelijke financiële bronnen.

Verder zullen de werkelijke inkomens dalen, niet vanwege een algemene prijsstijging, maar vanwege de verhoging van de geldhoeveelheid. M.a.w. inflatie put de werkelijke financiële bronnen uit, met als gevolg de ondermijning van de echte rijkdomproductie, d.w.z. verlaging van de reële inkomens. Algemene prijsstijgingen, die de verhoging van de geldhoeveelheid volgen, verwijzen alleen naar de afkalving van het bestedingsvermogen van het geld, alhoewel algemene prijsstijgingen niet de opbouw van de reële rijkdom als zodanig ondermijnt.

Als resultaat van een verkeerde inflatiedefinitie betogen sommige economen, dat inflatie een voorwaarde is voor een gezonde economische groei. Voor hen is inflatie slecht nieuws, wanneer het een hoog cijfer betreft (zie: George Akerlof, William Dickens, George Perry, “Near Rational Wage and Price Setting and the Long Run Phillips Curve,” Brooking Institution study, 2000). Als een algemene prijsstijging de uitkomst is van een verhoging van de geldvoorraad, hoe kan het dan voordelig zijn voor de economie als het wordt gestabiliseerd op een laag niveau? Vanzelfsprekend zal de verhoging van de geldvoorraad, die de reële financiële bronnen afkalven, niet goed zijn voor de economische groei.

De misleidende visie op inflatie van Friedman

Sommige economen, zoals Milton Friedman, houden vol, dat als inflatie wordt verwacht door producenten en consumenten het zeer weinig schade aanricht (zie: Friedman’s Dollars and Deficit, Prentice Hall, 1968, pp. 47-48). Volgens Friedman is het probleem de onverwachte inflatie, die een verkeerde verdeling van financieringsbronnen veroorzaakt en daardoor de economie verzwakt. Friedman beweert verder, dat als een algemene prijsstijging kan worden gestabiliseerd door middel van vaste monetaire injecties, dat mensen hun gedrag daaraan zullen aanpassen. Zoals Friedman zegt, zullen ten gevolge daarvan de verwachte algemene prijsstijgingen pijnloos zijn en geen effect sorteren.

Friedman observeert, dat slechte neveneffecten niet worden veroorzaakt door verhogingen in de geldhoeveelheid, maar door de uitkomst van prijsstijgingen. Friedman beschouwt de geldhoeveelheid als een middel, dat algemene prijsstijgingen kan stabiliseren en daarbij reële economische groei kan bevorderen. Volgens deze denkwijze is, alles dat nodig is een vaste geldgroei-ratio en de rest zal dan volgen.

Door de gedecoreerde professor wordt over het hoofd gezien, dat de gefixeerde groei van de geldhoeveelheid niet het feit verandert dat de geldgroei zich voortdurend uitbreidt. Dit betekent een voortdurende verlegging van financieringsbronnen van rijkdomproducenten naar non-rijkdomproducenten, zelfs als de prijzen van goederen stabiel blijven. Kort gezegd zal het beleid om prijzen te stabiliseren waarschijnlijk meer onstabiliteit genereren.

Terwijl verhogingen in de geldhoeveelheid (d.w.z. inflatie) waarschijnlijk zichtbaar zullen worden gemaakt via algemene prijsstijgingen is dit niet altijd het geval. Prijzen worden bepaald d.m.v. reële en monetaire factoren. Vervolgens kan het gebeuren, dat als reële factoren de zaken in de tegenovergestelde richting trekken t.a.v. monetaire factoren er zich geen zichtbare verandering zal voordoen in de prijzen. M.a.w. terwijl de geldgroei behoorlijk zal zijn (ergo: de inflatie of geldontwaarding is hoog) zullen de prijzen een lage groei te zien geven. Het is duidelijk, dat als we inflatie beschouwen als een algemene prijsstijging we dan misleidende conclusies trekken t.a.v. van de economische situatie.

Murray Rothbart schreef hierover: “Het feit dat de algemene prijzen min of meer stabiel bleven gedurende de jaren 20 (van de vorige eeuw), vertelde economen dat er geen inflatoire trend was en dat daarom de gebeurtenissen van de grote crisis in de jaren 30 hun compleet verraste.” (zie: America’s Great Depression, Mises Institute, 2001 (1963), p153).

Waarom prijsindexen niet de status van inflatie weergeven

Omdat inflatie geen algemene prijsstijgingen inhoudt, maar in plaats daarvan verhogingen van de geldhoeveelheid, is het een nutteloze bezigheid om een accuratere Consumenten Pijsindex (CPI) te ontwikkelen. Bovendien is het hele idee van een CPI gebrekkig, ondanks de populariteit daarvan. Het is gebaseerd op een inzicht, dat het mogelijk is om een gemiddelde prijs vast te stellen van goederen- en diensten. Stel eens voor, dat er twee transacties worden gedaan. In de eerste transactie wordt een heel brood verkocht voor $2, in de tweede transactie wordt een liter melk voor $1. De prijs, of de verkoopratio, is in de eerste transactie $2 per heel brood, de prijs voor de tweede transactie is $1 per liter melk. Om de gemiddelde prijs uit te rekenen moeten deze twee verkoopratio optellen en ze door twee-en delen, hoewel het conceptueel zinloos is om $2/heel brood en $1/liter melk bij elkaar op te tellen.

Het is interessant om op te merken, dat de prijzen op de goederentermijnmarkt worden genoteerd in dollars per vat olie, dollars per ounce goud, dollars per ton koper etc. Blijkbaar heeft het weinig zin om een gemiddelde van deze prijzen vast te stellen. Eveneens heeft het geen zin om een gemiddelde vast te stellen van de wisselkoers van de dollar ten opzichte van de pond, de dollar ten opzichte van de yen etc.

Rothbard schreef hierover: “Dus elk concept t.a.v. het gemiddelde prijsniveau betreft de optelling of de vermenigvuldiging van totaal verschillende hoeveelheden goedereneenheden, zoals boter, hoeden, suiker etc. en is daarom nutteloos en niet legitiem. Zelfs ponden suiker en ponden boter kunnen niet worden samengevoegd, omdat ze beide verschillende goederen zijn en hun waarde totaal verschillend is” (zie: Man, Economy, and State, p.734).

Als de veranderingen in de prijsindexen ons niet kunnen vertellen wat de status is van de inflatie, wat zou dat wel kunnen? Alles wat wordt gevraagd in de vaststelling van de inflatiestatus is aandacht te schenken aan de groei van de geldhoeveelheid. Hoe hoger de groei, hoe hoger de inflatie. Als we de geldhoeveelheiddefinitie van de Oostenrijkse School voor Economie gebruiken, dan kunnen we suggereren, dat de inflatie in de VS aan het groeien is. De jaarlijkse inflatie sprong naar 9,5% in februari 2002 van 0,1% in januari vorig jaar. Bovendien stond de gemiddelde inflatie tussen 1980 en 2001 op ca. 14%. Het is dus duidelijk dat dit aantoont, dat de Federal Reserve de grootste bevorderaar was van inflatie (dit geldt natuurlijk voor elke centrale bank, dus ook de Nederlandsche Bank, red.).

Conclusies

Het plan van de Amerikaanse overheid om een verbeterde consumentenprijsindex te introduceren om de inflatie accurater te kunnen meten zal een nutteloze oefening blijken. Inflatie is niet een algemene prijsverhoging, integendeel, het zijn verhogingen in de geldhoeveelheid. Dus, wat deze verbeterde index ook zou meten, het heeft niets te maken met de echte inflatie, wat altijd de verhoging van de geldhoeveelheid inhoudt. Als gevolg daarvan is er geen enkele noodzaak om diverse geavanceerde prijsindexen te gebruiken om de inflatiestatus te weten te komen. Alles dat nodig is daarentegen, is alleen de juiste aandacht te schenken aan de groei van de geldhoeveelheidratio.

Dr. Frank Shostak is als economisch wetenschapper verbonden aan het Mises Instituut in Auburn Alabama.

Dit artikel is eerder gepubliceerd op Mises.org

3 REACTIES

  1. Als de geldhoeveelheid gelijk blijft, zouden prijzen constant blijven. Dit is echter ook niet zo, omdat er constant ‘inflatie van goederen’ is. De lopende banden spuwen dagelijks nieuwe autos en tvs uit. Zonder geldgroei zouden de prijzen van goederen continue dalen. Voor gelijkblijvende prijzen moet de geldgroei wel de goederengroei bijhouden.

Comments are closed.