Na de implosie van het marxistisch geïnspireerd socialisme en de triomftocht van de vrije markt leek het erop dat ‘la lutte finale’ voor het liberalisme gestreden was en het geen hernieuwde verdediging behoefde.
Dit artikel is eerder verschenen op Nova Civitas.
Onlangs publiceerde Dirk Verhofstadt een ideologisch en polemisch boek ‘Het menselijk liberalisme’ waarin hij poogt een liberale positie uit te tekenen tegenover een reeks eigentijdse problemen (bv. globalisering, milieuproblemen, immigratie) en politieke stromingen (bv. nationalisme, socialisme, communautarisme, libertarisme). De poging alleen al is reeds verdienstelijk. Inderdaad, na de implosie van het marxistisch geïnspireerd socialisme en de triomftocht van de vrije markt leek het erop dat ‘la lutte finale’ voor het liberalisme gestreden was en het geen hernieuwde verdediging behoefde. De verrassend virulente antiglobaliseringsbeweging bewees dat dit niet waar is. Het antiglobalisme is dan ook de rechtstreekse aanleiding voor het schrijven van dit boek. Ongeveer één derde van de inhoud is expliciet aan het antiglobalisme gewijd. Het boek is ook geen product van solipsistische mijmeringen, zoals wel eens het geval bij literaire oprispingen van politici of BV’s. Met het schrijven ervan is een grondige literatuurverkenning gepaard gegaan. De auteur heeft referenties naar niet minder dan 150 boeken in zijn voetnotenapparaat verwerkt.
In mijn commentaar zal ik niet ingaan op de literaire en redactionele kwaliteiten van het boek. Dit is met andere woorden geen gebruikelijke boekbespreking. Het is een commentaar waarin vanuit het klassiek-liberalisme de inhoudelijke standpunten van de auteur worden bekritiseerd. Dit is ook nodig. Het boek heeft immers, hoe men het ook draait en keert, een actuele politieke betekenis. De auteur heeft banden met de denkgroep ‘Liberales’ die het Vlaamse politieke liberalisme in links-progressistische richting wil duwen. Men mag verwachten dat het een beetje als ‘bijbel’ van de links-liberalen zal fungeren. Deze commentaar op het boek vormt dan ook een onderdeel van het ideologisch-politieke debat binnen het Vlaamse liberalisme. Eén opmerking over de redactionele kwaliteit van het boek willen we toch kwijt.Het boek raast aan ‘turbo’-snelheid door een lange reeks van themata en standpunten. Elke politieke familie en menig hedendaags probleem krijgt een ultrasnelle behandeling. Daardoor gaat evenwel diepgang verloren. De auteur zal bijgevolg weinig politiek geïnteresseerde lezers met een beetje achtergrond, kunnen overtuigen. Het boek zal eerder de functie vervullen van een ‘Credo’ van links-liberalen. Een zakboek waarin ze snel het correcte standpunt kunnen opdiepen.
Mijn commentaren betreffen de standpunten die volgens mij met het klassiek-liberalisme niet verzoenbaar zijn. Met het overgrote deel van Dirk Verhofstadts’ visies kan ik wel akkoord gaan en heb ik niets anders dan lof. Dit is in het bijzonder geval met het deel over globalisering en antiglobalisering, waarin de auteur op een moedige en consequente wijze de gevaarlijke onzin die door de meeste (inderdaad niet alle) antiglobalisten wordt uitgekraamd, aan de kaak stelt. Lof mag kort zijn, kritiek moet echter grondig onderbouwd worden.
VRIJHEID
Wat is vrijheid ? Uiteraard een vraag die onontwijkbaar is in een liberale hersenhoos. Bij Dirk Verhofstadt (DV van nu af aan) wordt met dit cruciale begrip erg slordig omgesprongen. Zo weet hij ons te zeggen dat bedrijfsleiders en financiële speculanten wegens hun geldzucht ‘onvrij’ zijn (p. 36), dat ware vrijheid ook betekent dat ‘negatieve belemmeringen’ zoals armoede en lage scholing verdwijnen, dat meisjes die zich laten inspireren door het schoonheidsideaal van de mode ‘onvrij’ zijn (p. 69). Bij DV lijkt vrijheid eerder betrekking te hebben op een toestand van ongebondenheid, een toestand waarin je aan niets vastzit maar waarin je integendeel alles waar je maar eventjes zin hebt zonder obstakels kunt krijgen. Het vrijheidsbegrip van DV staat dichter bij het marxistische ‘freedom from want’ dan bij het klassiek-liberale ‘freedom from coercion’. Deze omschrijving van vrijheid heeft zware politieke consequenties. Het kan immers een justificatie verschaffen om zelfgekozen vormen van gebondenheid, bv. een passie voor mode, dwangmatig te corrigeren. De overheid die het individu van zijn eigen passies bevrijdt en de meisjes die te mager zijn omwille van het schoonheidsideaal aan een verplichte eetkuur onderwerpt. Kortom, het vrijheidsbegrip waarmee DV flirt kan de basis vormen van een moralistische, zelfs totalitaire staat, die zichzelf de missie toeschrijft ons de ‘ware vrijheid’ te bezorgen. Zei Saint-Just, de grote Jacobijnse verlichte geest, niet : ‘Si le peuple ne veut pas être libre, il faut le forcer d’être libre’.
In het klassiek-liberale denken is vrijheid geen moralistisch begrip maar een politiek begrip. Vrijheid is een recht, nl. het recht alles te mogen doen en laten met wat u rechtmatig toebehoort. Binnen uw rechtmatig rechtendomein heeft niemand dan ook maar het recht u tot een bepaalde gedragswijze te dwingen. Het meisje dat zich tot een pluimpje laat vermageren om op de Spice Girls te gelijken is dus niet onvrij. Wellicht is haar keuze, nl. haar eigen lichaam mishandelen voor ijle modedromen niet meteen een toonbeeld van het nastreven van het goede leven. Omdat zij vrij is, kunnen anderen, haar ouders, vrienden, leraars, enz. haar proberen te overtuigen deze obsessie op te geven. De klassiek-liberale vrijheid legt de basis voor een vreedzame dialoog tussen morele agenten. Het marxistische ‘vrijheisbegrip’ legt de basis voor een totalitaire staatstirannie.
VRIJHEID EN LIBERTARISME
DV neemt uitdrukkelijk afstand van het libertarisme. In de meeste gevallen doet hij dit niet op een systematische en onderbouwde wijze maar door de techniek van de insinuatie. Zo insinueert hij dat libertariërs ‘harteloos’ zijn (p.49), dat ze eigendom voorrang geven op recht op leven, voedsel en huisvesting (p. 49), dat ze dictatoriale regimes willen steunen voor economische belangen, dat ze in naam van het eigenbelang de rechten van de minderheden en het milieu miskennen (p. 45). Een sterk staaltje van insinuatietechniek vindt men op p. 112 waar DV een lange reeks misdrijven opsomt zoals belastingsontduiking, kidnapping van jonge meisjes voor de prostitutie, het aanmaken van illegale hormonenpreparaten, het overspoelen van de markt met drugs, enz. ‘Vandaar,gaat DV verder, het verschil tussen het liberalisme, het neoliberalisme en het libertarisme.’ Daarmee insinueert hij dat libertariërs de hele reeks van voordien opgesomde misdadige of toch kwalijke praktijken goedkeuren.
Deze insinuaties zijn flauw en doorzichtig. Het lijkt er wel op alsof DV aan de sociaal-democraten, met wie hij graag onder één ideologisch laken wil kruipen (zie bv. p. 132), wil duidelijk maken dat hij nog niet zo slecht is en hij niets met deze radicale stouterikken te maken heeft.
Slechts éénmaal doet DV een poging om het libertarisme systematisch te weerleggen, maar daar faalt hij deerlijk. De libertarische rechtsfilosoof Robert Nozick, die ons jammer genoeg onlangs ontviel, verdedigt een minimale staat die zich beperkt tot het beschermen van eigendomsrechten en contractuele regelingen. Met deze ‘entitlement theory’ leverde Nozick kritiek op de idee dat rechten hun basis vinden in de onbeperkte herverdelingsmacht van de staat. Individuele eigendomsrechten (niet alleen op goederen maar ook op zichzelf) zijn aan de staat voorgegeven. Ze mogen geen instrument zijn van een overheidsbeleid. Nozick hernam daarmee een stelling, die door vele klassiek-liberale auteurs uit de 19° eeuw werd verdedigd. Deze radicale entitlement-theorie sluit uiteraard elke herverdelende bevoegdheid van de overheid uit, wat inderdaad een punt van discussie kan zijn. Maar dit is niet de kritiek van DV. Zijn vermeende ‘smoking gun’ tegen Nozick is de entitlement-theorie zelf. Nozick zou zich immers niet de vraag stellen ‘hoe mensen aan hun eigendom gekomen zijn’(p.147). Hij zou vergeten zijn dat vele eigendommen verworven werden door geweld, verovering, diefstal en confiscatie. DV vergeet hierbij dat het Nozick niet te doen was om de legitimatie van historisch bestaande eigendomstitels maar om een normatieve theorie over eigendomsverwerving en de rol van de staat hiertegenover. Zelfs een vluchtige kennisname van de libertarische literatuur terzake zou volstaan om te weten dat de libertarische eigendomstheorie zich grotendeels inspireert op het Lockeaanse ‘homesteadingsprinciple’. Een initiële eigendomstitel is slechts legitiem wanneer hij gevestigd werd door de arbeid van de betrokkene, door de mix van land en arbeid. Afgeleide titels worden gevestigd door verkoop,schenking en vererving. Inderdaad, vele historische eigendomstitels, vooral op land, zijn incompatibel met de libertarische eigendomstheorie hetgeen zelfs een libertarische reden kan zijn om tot herverdeling over te gaan. Het inroepen van feitelijke, libertarisch niet te verantwoorden eigendomssituaties om de onhoudbaarheid van Nozicks’ entitlement theorie te staven klopt dus niet. Niet Nozicks’ verhaal rammelt (DV, p. 147), wel DV’s kritiek op Nozick.
DV’s kritiek op het libertarisme is bovendien unfair. Herhaaldelijk spreekt DV over de herleving van het liberale gedachtengoed sinds de zeventiger jaren (p. 9, p.11, p. 13, p.117). Wie heeft deze herleving bewerkstelligd ? Niet het verwaterde en tot elke uitverkoop bereid zijnde partijpolitieke liberalisme van die tijd. De herleving kwam er omdat een aantal intellectuelen, zoals von Mises, Hayek, Rothbard, Friedman, Nozick, bereid waren op een compromisloze wijze het klassiek – liberale – libertarische denken terug op te nemen en de triomferende Keynesiaanse en socialistische recepten aan een genadeloze kritiek te onderwerpen. Zonder libertarische en klassiek-liberale denkers was er geen liberaal réveil geweest, ook niet in de Belgische politiek, en was de toenmalige PVV wellicht geëvolueerd tot een Spirit – achtig onderdeel van de sociaal-democratie.
VRIJE MARKT EN EIGENBELANG
DV gaat ook herhaaldelijk tekeer tegen het losgeslagen kapitalisme’ (p. 13, p. 20, p. 48), de uitwassen van het kapitalisme (p. 12), het turbo-kapitalisme (p.204). Meer bepaald verwijt hij aan de ondernemingswereld hun eigenbelang en hun zucht naar winst te stellen boven het gemeenschapsbelang. Het is bij hen ‘profit before people’ terwijl het ‘people before profit’ (p. 232) zou moeten zijn. Je krijgt zo de indruk dat DV de liberale argumenten ten voordele van de vrije markt en van het kapitalisme, een essentieel onderdeel van de markteconomie, niet al te goed heeft begrepen. Adam Smith heeft het in 1776, in zijn bekende ‘Wealth of Nations’, nochtans goed uitgelegd. Een vrije marktsysteem is superieur omdat het weet het streven naar eigenbelang zo te kanaliseren dat dit streven als onbedoeld effect resulteert in het verhogen van de volkswelvaart. Doordat de ondernemers redeneren in termen van ‘profit before people’ zal dit een ‘profit for the people’ voor gevolg hebben. Smith wou hier helemaal niet mee beweren dat mensen alleen maar denken aan eigenbelang. In zijn ‘Theory of Moral Sentiments’, ook door DV aangehaald (p.113), toont hij op overtuigende wijze aan dat mensen in staat zijn tot inleving in iemand anders’ toestand (‘empathy’) en zij van daaruit tot medeleven (‘sympathy’) en altruisme kunnen komen. Rijke mensen zoals ondernemers en kapitalisten, zullen dus in vele gevallen bereid zijn hun winsten te delen met minder bedeelden. Des te beter. Maar dit is strikt genomen niet nodig om een liberale economie efficiënt te laten functioneren. Als er iets mis gaat met onze economie, dan is het niet zozeer door de zucht naar eigenbelang of het tekort aan bekommernis voor gemeenschapsbelang, maar veeleer door de wijze waarop de interactie van eigenbelangen wordt gecoördineerd. De aandeelhouders, de werknemers en het management van Enron waren allen in het bedrijf betrokken van uit hun eigenbelang. Blijkbaar liep er iets grondig mis met de interactie van de eigenbelangen van deze drie groepen, meer bepaald met het toezicht van aandeelhouders op het optreden van het management. Het is de taak van de wetgever goede randvoorwaarden, waarbinnen de interactie van eigenbelangen kan spelen, te formuleren en deze correct toe te passen. Gebeurt dit niet, dan is er inderdaad sprake van een ‘losgeslagen’ kapitalisme. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de situatie in Rusland, waar men door een kreupele privatisering en een corrupt overheidsapparaat beland is in een deels maffieuze bedrijfswereld. Met eigenbelang heeft dit niets te maken en moralistisch gezeur over het tekort aan gemeenschapsgevoel zal hier niets oplossen. DV besteedt overigens weinig aandacht aan de grote rol van het eigenbelang, al dan niet geaggregeerd in ‘groepsbelangen’, binnen de politieke wereld. Mocht hij wat meer bij de verhelderende analyses van de ‘public choice’-auteurs te rade zijn geweest dan zou hij snel tot het besef komen dat de politieke wereld niet zozeer verschilt van de marktwereld inzake het soort belang als drijfveer van het handelen, maar wel inzake de coördinatie van de eigenbelangen. En hierin haalt, ondanks de faillissementen van Enron en Worldcom, de markt het duidelijk van de overheid. Overigens, een slecht geleid bedrijf zoals Enron is door de markt snel weggezuiverd geworden. Publieke ‘Enrons’ zoals de NMBS en De Post daarentegen boeren lustig verder en krijgen steeds meer geld van de belastingsbetaler toegestopt. Wanneer een publieke ‘Enron’ zoals Sabena uiteindelijk toch failliet gaat, is dit slechts het geval na jaren subsidiëring en een opeenstapeling van politieke blunders.
DE HISTORISCHE WORTELS VAN HET LIBERALISME
Volgens DV is het liberalisme duidelijk het product van de Franse Revolutie (p.16, p.141). De Franse verlichting lijkt het begin te zijn van al het goede, voordien leefde Europa in de duisternis van reactionaire krachten, vooral belichaamd door de christelijke godsdienst. Deze geschiedenisvisie komt ook tot uiting in zijn keuze voor een aantal historische favorieten : Jozef II, de beruchte keizer – koster, was een groot verlicht hervormer (p. 102); Jean-Jacques Rousseau was de grondlegger van de liberale politieke theorie( p.115). Dit laat DV toe met instemming Heirman te citeren waarbij hij sociaal-democraten en liberalen benoemt tot kinderen van dezelfde verlichting (p.132). De ‘in vitro’-fertilisatie van de paarse coalitie, tweehonderd jaar geleden ! Dit historisch verhaal gaat bij DV samen met een vrij militante anti – religieuze opstelling, waarbij een moraal gebaseerd op religie als vertekend wordt afgewezen ( p. 62), en waarbij het pluralistisch onderwijs als het enige ‘open’ model wordt aangeprezen (p.138).
DV’s historische visie is op zijn minst eenzijdig. Mocht hij Hayek, die hij nochtans herhaaldelijk citeert, wat grondiger gelezen hebben dan zou hij weten dat er twee verschillende verlichtingen te onderscheiden waren : de Schotse, met liberale denkers zoals Hume, Ferguson en Smith., de Franse met denkers en politici zoals Diderot, Rousseau, Robespierre en Saint-Just. De eerste vorm van verlichting zag geen absolute tegenstrijdigheid tussen tradities en de natuur van de mens, en mikte veeleer op geleidelijke en voorzichtige hervormingen om de samenleving te moderniseren. Voor de tweede vorm van verlichting was er wel een absolute breuk tussen de tradities en de ‘ware natuur van de mens’ en moest de samenleving vanaf haar grondvesten ‘gereconstrueerd’ worden. De utopisch – totalitaire ambitie van de 19° en 20 ° eeuw vindt hier haar eerste aanknopingspunten. Jozef II was een duidelijke exponent van de ‘constructivistische’ verlichting. De modernisering van de samenleving moest doorgevoerd worden via een betuttelende controle op alles en nog wat. Hij verbood de contemplatieve orden omdat zij niet nuttig waren, hij reglementeerde het aantal kaarsen dat in de kerk mocht opgebrand worden en de vrijmetselaarsloges werden gegroepeerd in massaloges onder controle van zijn geheime politie. Door zijn betuttelend optreden verspeelde Jozef II in enkele jaren de hervormingsbereidheid bij de bevolking, die voordien door de geduldige Maria-Theresia was opgebouwd. Voorwaar geen model voor liberale hervormingen, zou ik zeggen. Het is trouwens onjuist de Verlichting als het bevallingsmoment van de ‘vrije mens’ voor te stellen. Er is de laatste jaren heel wat literatuur gegroeid rond zogenaamde ‘proto – liberale’ tradities en instituties in de westerse beschaving. Hierbij moeten zeker vermeld worden : de middeleeuwse synthese tussen de joods-christelijke openbaringsgodsdienst en de Grieks – Aristotelische filosofie, de scheiding van kerk en staat (reeds begonnen met de Gregoriaanse revolutie in de 11° eeuw),de feodaal – politieke versplintering, de opkomst van zelfstandige steden, het ontstaan van een onafhankelijke handelscultuur. Deze oude wortels van het liberalisme verraden een diepe band van het liberalisme met de westers – joods-christelijk beschavingscontext .Het is dan ook onjuist het liberalisme voor te stellen als een antipode van het christelijke denken. Wel van het klerikalisme, waarbij staat en kerk de religieuze gevoelens van de bevolking misbruiken omwille van hun eigen machtspositie. Vanuit liberaal oogpunt is er bijgevolg niets mis met christelijke, joodse, islamitische of vrijzinnige scholen en is er geen reden om de ‘pluralistische school’ (whatever it may be) tot alleenzaligmakend opvoedingsmodel te verheffen. Pluralisme moet een kenmerk van de samenleving zijn, niet van één welbepaalde instelling. Een pluralistische samenleving is er een waarin allerlei morele inzichten, levensvisies, levensstijlen, filosofieën vrij kunnen ontstaan en met elkaar in dialoog kunnen treden. Deze dialoog gebeurt in een vrije samenleving op allerlei mogelijke fora: in de vrije pers en de media, in allerlei sociale organisaties, op de werkvloer, op café, in het onderwijs. Een pluralistische samenleving is, paradoxaal gezien, maar mogelijk wanneer er ook niet-pluralistische actoren in aanwezig zijn. Actoren die één welbepaalde visie ontwikkelen en deze visie op de fora van de vrije samenleving met ander visies in confrontatie brengen. Mochten alle instellingen gedwongen worden volledig pluralistisch te zijn dan zou dit de intellectuele en spirituele dynamiek van een open samenleving ernstig ondergraven.
VRIJHEID EN NATIONALISME
Benevens het libertarisme is ook het nationalisme voor DV een ‘een zwart beest’ aan het politiek-ideologische firmament. Tussen nationalisme en liberalisme is geen enkele overeenkomst mogelijk. Het nationalisme stelt immers de natie centraal, wijl het liberalisme het individu centraal stelt. Het nationalisme heeft een conservatieve reflex, is gekoppeld aan de romantiek en is tegengesteld aan het verlichtingsdenken (p.152- 154). Om het plaatje helemaal rond te maken wordt het nationalisme uiteraard gekoppeld aan het nazisme en het racisme.
DV zou toch moeten weten dat in de 19° eeuw tal van nationale emancipatiebewegingen, zoals de Poolse, de Tsjechische, de Hongaarse, ook liberaal van aard waren en streefden naar een eigen liberaal-democratische onafhankelijke staat waarin samen met de individuele bevrijding ook een einde werd gesteld aan de collectieve culturele onderdrukking. De politiek – correcte Belgische geschiedschrijving verbergt overigens angstvallig dat de 19° eeuwse Vlaamse beweging grotendeels gedragen werd door liberale intellectuelen die geen tegenstelling zagen tussen collectief – culturele en individuele emancipatie. Het beeld van de liberale, Franskiljonse Belgicist dateert slechts van na de Eerste Wereldoorlog. Het 19 °- eeuwse bevrijdingsnationalisme, dat overigens sterk bij de verlichte geest Rousseau te rade ging, werd na de eerste wereldoorlog het officieel credo van president Wilson, die elk volk in Europa een eigen staat beloofde. Dit gezonde principe werd echter op een zeer kramikkelige wijze in het verdrag van Versailles in de praktijk gebracht waardoor Europa gedurende het Interbellum in een staatkundige chaos werd gestort.Zolang het nationalisme vooral van staatkundige aard is, d.w.z. vooral begaan is met het samenvallen van staatsgrenzen met min of meer samenhangende culturele en linguïstische groepen, is daar niets mis mee. Integendeel, het garandeert een bescherming tegen culturele onderdrukking en een relatief ‘goedkoper’ bestuur (zie het ‘decentralisation theorem’ van Wallace Oates). Van zodra het nationalisme pretendeert een samenlevingstheorie te zijn, dan loopt het grondig mis. De politieke lijn, afgeleid uit de ‘ware volksaard’ dringt zich dan op met totalitaire pretenties. Wie van deze politieke lijn afwijkt is dan immers geen goede vaderlander, geen ware volksgenoot, wel een landverrader of een volksvreemde, en dreigt een paria te worden in het politieke proces.
Men moet overigens ophouden het nationaal-socialisme als een vorm van nationalisme te beschouwen. Voor Hitler en de SS stond niet de natie centraal, wel het ras. Een Joodse Duitser was onkruid, een Germaanse Vlaming was een potentiële kameraad. In die zin is het nationaal-socialisme een internationale, grensoverschrijdende theorie. Dit verklaart deels waarom het nazi-leger, zeker op het einde van de oorlog was uitgegroeid tot een pan-Europese troepenmacht waarin vrijwilligers van de meest diverse naties vochten. Niet de nationale aanhorigheid, maar de wil om bij het Arische superras, dat de wereld zou overheersen, te horen, was de voornaamste drijfveer. In die zin vertoont het nationaal-socialisme een sterke parallel met het marxisme. Ook deze laatste ideologie predikt de onafwendbare overwinning van een groep, nl. de arbeidersklasse, en doet een appel op het historisch opportunisme van deze bevolkingslaag om bij de overwinnaars te horen.
LIBERALISME EN GLOBALISERING
Zoals eerder opgemerkt kan ik hier met DV’s opmerkingen grotendeels akkoord gaan. DV legt er terecht de nadruk op dat alleen een open economisch wereldsysteem, zonder handelsbarrières, zonder tarieven, zonder handelsoorlogen voor het arme deel van de wereldbevolking perspectieven op duurzame lotsverbetering biedt. Wel moet klaarheid geschapen worden over de stelling dat de economische mondialisering ook gepaard moet gaan met een politieke mondialisering of, zoals DV’s illustere broer Guy het Hegeliaans uitdrukt : ‘De Weltmarkt is er al. De Weltgeist nog niet’(p. 230 ). Politieke mondialisering strookt met het klassieke liberalisme zolang zij gericht is op de uitbouw van een internationale rechtsorde, waarin de rechtsprincipes zoals respect voor rechtmatig verkregen eigendom, contractuele trouw, verantwoordelijkheid voor aangerichte schade en een overheid die zich houdt aan de ‘rule of law’, internationaal verankerd worden. Welke institutionele vorm deze internationale verankering moet krijgen, lijkt een vraag te zijn die moeilijk in abstracto kan beantwoord worden. Niet alleen internationale gerechtshoven, maar ook netwerken van arbitrage-instanties, juristengroeperingen die ‘restatements’ uitwerken, actiegroepen zoals ‘Transparancy International’, kunnen een mogelijke weg zijn. De ‘Weltgeist’ wordt evenwel een ‘Weltkatastrofe’ zodra men poogt op wereldvlak een Keynesiaans – socialistische sturing tot stand te brengen. Zoals op nationaal vlak de socialistische welvaarstaat het theater vormt van een strijd tussen belangengroepen om het herverdelingslaken naar zich toe te trekken zal de mondiale welvaartstaat het theater worden van een niet aflatende strijd tussen machtige staten en continenten. Anders dan belangengroepen bezitten deze staten of statencomplexen immense wapenarsenalen die tot massale vernietiging kunnen leiden. De mondialisering moet derhalve voornamelijk een proces blijven van grensoverschrijdende interactie tussen individuen en vrijwillige organisaties. De op wederzijds voordeel gerichte associatie en coöperatie van individuen en verenigingen uit alle hoeken van de wereld vormt de beste garantie tegen collectieve haat en oorlog en de beste dam tegen de aspiraties van op ongelimiteerde macht beluste dictators, demagogen en fanatici.
De 19° eeuwse Belgische klassieke liberaal de Molinari wist dit al, maar zag zijn ideaal langzaam teloor gaan met de toenemende staatsinterventie, kolonisatie en militarisering, die tot de eerste wereldoorlog heeft geleid. Hij stierf als een volkomen gedesillusioneerd man. Laat ons hopen dat de perspectieven ditmaal beter zijn.
Hallo,
Ik heb uw reaktie “in diagonaal” gelezen, wees AUB niet verdrietig over mijn gebrek aan “diepgang” of zoekt u er geen gebrek aan respect achter, ik zal het straks even grondiger doornemen vanuit een uitprint, ik vind lezen op een computerscherm niet zo prettig.
Maar alvast een reaktie van mijn kant als gewone mens :
Ik heb me in tijden van verwarring verdiept in astrologie en er na menige uren afstand van genomen om die “filosofie” afstandelijker te kunnen bekijken.
“Afstand nemen” is een duidelijk element in liberalisme, en in astrologie wordt dit meestal benaderd via beeldmateriaal zoals “Waterman”, “Elfde Huis”, “Uranus” en dies meer. Het gaat over het besef van “er is iets anders, er zijn ook anderen, er zijn ook andere manieren”. Maar het gaat evenzeer, en vooral, over “zichzelf” bepaalde vrijheden toestaan, maar dan wel degelijk na het vervullen van, of op een hoger plan dan “de persoonlijke ambitie realiseren”, “buiten de eigen grenzen treden”, of nog : buiten alle verplichtingen (die men zich oplegde als een harnas) iets beleven of doen dat in “de andere ik” ooit om aandacht vraagt.
Vrijheid komt NIET op de eerste plaats, en ik heb er moeite mee om de flower-power te volgen die enkel voor “Universele rechten van de mens” en “vrijheden” manifesteert en gemakkelijksheidshalve “verplichtingen”, “persoonlijke verantwoordelijkheden” overboord gooit of deze afschuift naar “de anderen” die het moeten oplossen. De syndicaten zijn daar zeker niet vrij van : de bedrijven (de bazen) MOETEN, en de werknemers MOGEN (verworven rechten, …).
Nog volgens mij is de enige echte “godsdienstvrijheid” : “bevrijd zijn van godsdienst”, maar toch zit ik ergens met een “ei” omdat ik via een recentere benadering in de astrologie (heliocentrisme) het woord “God” (en in astrologie : De Zon) vervang door “Ik, mijn levenswil, mijn reatieve kracht, het bewuste willen …”, en dus toch tot een “godsdienst” kom in de zin van : “ten dienste staan van het eigen leven”. Voor liberalisme zou dit dan betekenen : “mijn andere ik ook eens mogen beleven”, doorgaans ter gelegenheid van een bewustzijnsschok zoals een ongeval, middle-age-crisis, scheiding, omwentelingen allerhande. Het “nieuwe” of vernieuwende is eigenlijk niet nieuw, maar zit reeds ingebakken in het feit van een harnas dat de mens en de mensheid aantrekt om iets bepaalds te realiseren, waardoor “andere dingen” (vooralsnog) niet in het plaatje pasten.
De dingen die we halsstarrig willen realiseren met een harnas hebben rechtstreeks te maken met een persoonlijke levens-drift, een levens-drang, een passie, een levens-trauma, eigenlijk met de levens-bedreigende omstandigheden en het fanatisme dat in éénieder schuilt.
Indien men voldoende “liberaal” is en afstand kan nemen van de eigen dogma’s dan mag filosofie zeker en vast ook eens de “andere kant” aan het woord laten, in casu : heliocentrische astro-filosofie, waarvoor ik zeker een lans wil breken.
Wees gerust : ik hang niet de stelling aan dat de “sterren en planeten” bepaalde aspecten van ons leven beïnvloeden, uiteraard zijn er intussen fenomenen verklaard op wetenschappelijke basis : de getijden, erupties van vulkanen, zonnewinden, en weten we beter dan vroeger dat er ook andere “energiëen” zoals electriciteit, radiogolven, instinctief gedrag, inspiratie, emotionele intelligentie, Learning Circles, lichtgevoeligheid, infra-rood straling, en dies meer konden gedefinieerd worden.
Het gekke is dat de gekke Grieken het allemaal al “ergens wisten”, doch namen van “Goden” gaven aan puur menselijke en psychologische eigenschappen.
Op dit ogenblik schijnt Guy Verhofstadt met alweer een nieuw boek (weekblad “Knack”) de grenzen willen af te tasten van “verplichtingen en vrijheden”, ik weet nog niet of hij met concrete antwoorden of stellingen komt. In elk geval lijkt het me, met een astrologisch schema (12 “huizen” – of opeenvolgende levensaspekten) in het achterhoofd dat er 12 soorten persoonlijke “rechten en wijsheden” zijn, die op hun beurt gevolg (kunnen) geven aan “verplichtingen, ambities ” die op hun beurt (kunnen) resulteren in “vrijheden” en “verder gaan dan de eigen ambitie, verder gaan dan de ambitie op het persoonlijk vlak”.
Centraal staat in ieder geval : de mens met het hart op de juiste plaats, en de moeilijkste opdracht voor een mens is : doodgewoon : mens zijn. Ongeveer (gemiddeld) 85 % (10/12den) van ons leven en onze levensenergie is bepaald, nodig om verantwoordelijkheid voor zichzelf op te nemen, met of zonder succes iets te realiseren binnen het leven. 1/12de van onze persoonlijke energie zou naar “de anderen, het andere, vrijwilligerswerk” gaan, doch niet zonder de bagage van de eigen levenservaring. Het is misschien heel simplistisch gesteld, maar “liberalisme” kan perfekt een congres gevuld krijgen vanuit een astro-filosofisch standpunt.
Persoonlijk ga ik liever uit van heliocentrisch gedachtengoed, omdat de Zon, het hart, het ik, centraal staat als Aktieve kern, als president van het leven, als creatieve mens. Ik ben niet bepaald anti-materialistisch, doch er dient een tegengewicht aangeboden te worden voor “geocentrische” gedachten die het lichaam en het lichamelijke als reactieve spil zien.
Wat is het fundamentele verschil tussen heliocentrisch en geocentrisch :
de monotheïst, of atheïst, of liberaal, of humanist, die heliocentrisch is ingesteld beschouwt zichzelf als akteur van het eigen leven en bewerkstelligt de dingen met een zielscultuur vanuit de eigen energie : die mens is “God” : “de wil is sterk, en stabiel : ik wil leven, ik wil MIJN leven”. En de waarheid is dat levend wezen een centrale rol speelt, de gevolgen draagt, voor wat er binnen dat leven gebeurt dor eigen akties en door akties van “de anderen” die men op één of ander wijze ontmoet of gaat opzoeken.
De geocentrische monotheïst of atheïst, humanist, liberaal, … ziet zichzelf met zijn lichaamscultuur en lichamelijke noden als een “beïnvloed” wezen, passief, afhankelijk van de energie die van ergens anders zou moeten komen, en in dat laatste beeld wordt “de Maan” uitvergroot : “het vlees is zwak”, “(de andere) God bepaalt mijn leven”. Doch wie zijn hart (God) weggeeft, die is harteloos, levensloos, overgeleverd : de grote meerderheid van de wereldbevolking, en werken vanuit de lichamelijke attractie.
Met al het gedoe rond die hoofddoeken e.d. is men toch ergens (en vooral als het over filosofie en godsdienst gaat) eventjes vergeten dat “de vrouw” niets meer of minder is dan “het vrouwelijke” in elke mens : honger, dorst, noodzaken op diverse vlakken, warmte- en koudegevoelens, Yin, ….
De aanwijzingen voor het sluieren van de eigen zwakheden, noden en dingen die kwetsbaar zijn en die moeten “beschermd” worden, zijn net zogoed geldig voor de mannelijke sexe die met hun gevoelens en instincten dienen om te gaan : het zijn eerder de mannen die op hun hoede dienen te zijn voor hun hitsige gevoelens die losgeweekt worden bij het zien van “schoonheid”.
Overigens worden gevoelens in het algemeen gemakkelijker misbruikt dan gezond verstand.
Come next week and see : algemeen verbod op de hoofddoek voor de man. Dan hebben we weer iets anders om over te praten en te lachen.
Groetjes,
Jean-Pierre Dhooge
Comments are closed.