Murray N. Rothbard en ‘Libertarianism’.

In dit deel zal ik uiteenzetten wat Rothbard onder ‘libertarianism’ verstaat.’ De geloofsbelijdenis van de ‘libertarians’ heeft het volgende centrale axioma als fundament: geen enkel individu of groep van individuen mag de persoon of het eigendom van iemand anders aanvallen.

Wanneer dit axioma consequent wordt toegepast, is het mogelijk om voor alle problemen van de huidige samenleving een eenduidige oplossing vanuit het gezichtspunt van de ‘libertarians’ te geven. Iedereen is vrij om datgene te doen met zijn of haar persoon of eigendom wat hij of zij maar wil, zolang daarbij geen schade wordt toegebracht aan persoon of eigendom van iemand anders.

Denkend aan problemen van de huidige samenleving, treedt al snel het fenomeen ‘staat’ op de voorgrond. Voordat echter Rothbards opvattingen over de staat kunnen worden besproken, moet eerst iets over ‘de samenleving’ gezegd worden. Rothbard schrijft:
„'(S)ociety’ is not a living entity but simply a label for a set of interacting individuals.” (2)
Hij weigert derhalve de samenleving te zien als een geheel dat meer is dan de som der delen. ‘De samenleving’ bestaat niet: slechts de individuele leden ervan hebben betekenis.

Deze laatste opmerking dient echter slechts als tussenstation op weg naar Rothbard’s standpunt met betrekking tot de staat. Rothbard ziet de staat als de grootste agressor tegen de persoon en het eigendom van zijn onderdanen waarmee de mensheid ooit geconfronteerd is. Zo maakt de staat inbreuk op het eigendom van burgers door hen te dwingen belasting te betalen en op de persoon door jonge mannen te dwingen hun dienstplicht te vervullen. Om deze redenen wijst hij de staat af en geeft hij de voorkeur aan anarchie.

Hoewel de term ‘anarchie’ doet denken aan een wereld van het recht van de sterkste, laat Rothbard zien hoe zich bij gebrek aan een staat spontaan allerlei instituties zullen ontwikkelen die voorrechtsbescherming zullen zorgen. (3) Zelfs het beperkte takenpakket dat door de nachtwakerstaat verzorgd werd, kan door particulieren aangeboden worden. De criteria die bij de rechtspraak door particuliere rechtbanken gehanteerd zullen worden, vloeien voort uit het centrale axioma van het ‘libertarianism’. De rechterlijke vonnissen zullen de nadruk leggen op genoegdoening die het slachtoffer geboden moet worden.

Rothbard beweert dat alle taken die de moderne staat aan zich getrokken heeft, zoals de bescherming van persoonlijke vrijheden, onderwijs, sociale zekerheid, zorg voor de economie en de geldhoeveelheid, openbare werken, het beheer van openbare wegen, politie, rechtspraak, wetgeving, milieubeheer en buitenlands beleid in het geheel niet door de staat mógen worden verzorgd en tevens nooit efficiënt door die staat kunnen worden geregeld. Wanneer deze beleidstaken aan de particuliere sector worden overgelaten, zullen ze op de meest efficiënte manier worden uitgevoerd, zonder dat daarbij ongestraft persoon of eigendom van wie dan ook zullen worden geschaad.

Tenslotte is het niet alleen van belang om naar de staat te kijken zoals die nu is, maar ook naar de totstandkoming ervan. Volgens Rothbard gaat het daar namelijk al meteen fout. Hij beweert dat het onmogelijk is dat een staat tot stand komt zonder dat daarbij inbreuk wordt gemaakt op eigendom of persoon van de burgers-in-spé. Hij vindt het onvoorstelbaar dat mensen vrijwillig besluiten om een staat op te richten. Alle op dit moment bestaande staten zijn door middel van dwang en leugens tot stand gekomen. Wanneer men er echter in slaagt om de staat ‘buiten de deur te houden’, is het uitgesloten dat er zich ooit op enig gebied, bijvoorbeeld door een natuurlijk proces van schaalvergroting, een monopolistische organisatie vormt, die het beginpunt van een staat zou kunnen vormen. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat Robert Nozick er andere opvattingen op na houdt.

Robert Nozick en de Minimale Staat

Zoals uit de titel van dit deel al blijkt, verdedigt Nozick de minimale staat. Hierin ligt derhalve een duidelijk verschil met Rothbard, die elke staatsvorm illegaal acht. De argumenten die Nozick gebruikt om aan te tonen dat de minimale staat wel degelijk te rechtvaardigen is, zal ik hieronder uiteenzetten. (4)

Evenals Rothbard komt ook Nozick al snel uit bij ‘protective associations’ (5) die er voor moeten zorgen dat de rechten die de inwoners van een natuurstaat hebben, worden beschermd. Deze organisaties zullen zelf een procedure vaststellen die bepaalt hoe er tegen verdachten moet worden opgetreden. Wanneer echter twee van deze organisaties tegenover elkaar staan, en het niet eens zijn over de juiste te volgen procedure, rest hun volgens Nozick slechts één ding: zij moeten zich tot een derde organisatie wenden, omdat alleen deze organisatie het uiteindelijke vonnis tegen de wil van één van de twee partijen kan uitvoeren. Deze organisatie zal uiteindelijk, zoals we nog zullen zien, de minimale staat worden.

Nozick beredeneert derhalve dat verschillende ‘protective associations’ vrijwillig zullen besluiten om kwesties waarover ze het onderling niet eens kunnen worden, voor te leggen aan een derde organisatie. In de woorden van Nozick: „(T)here arises something very much resembling a minimal state […]”. (6) Een tweede essentieel kenmerk van dit proces is dat elk afzonderlijk geografisch gebied slechts één dominerende ‘protective association’ zal kennen. Wanneer er namelijk meerdere tegelijk zijn, zullen deze elkaar gaan bestrijden, hetgeen altijd één winnaar zal opleveren. Alle inwoners van de betreffende regio zullen cliënt van de winnende organisatie willen worden.

Het hierboven beschreven proces verloopt volgens Nozick geheel spontaan. Hij noemt het dan ook een ‘invisible-hand explanation’.(7) Er beginnen zich contouren van een staat af te tekenen zonder dat daarbij rechten van personen worden geschaad. Een staat kan echter pas een staat genoemd worden wanneer hij het monopolie bezit op het gebruik van geweld op zijn grondgebied. Daaraan is in dit stadium van Nozicks redenering nog niet voldaan. Er zijn namelijk nog altijd mensen die zelf hun rechten beschermen (en dus geen lid zijn van een ‘protective association’) en daarom beschermt de ‘dominant protective association’ (8) niet alle individuen. Zolang dat het geval is, mag de dominante beschermingsorganisatie nog geen ‘staat’ genoemd worden.

Nozick heeft derhalve nog een aantal hindernissen te overwinnen. Allereerst probeert hij het probleem van de ‘independents’ (9) op te lossen. Dit probleem wordt gevormd door die individuen, die géén lid zijn van een beschermingsorganisatie. De activiteiten van deze personen vormen een risico voor andere mensen, en zullen daarom verboden moeten worden. Volgens Nozick kan dit op een legitieme wijze gebeuren, namelijk door de personen die een risico vormen voor anderen er via onderhandelingen toe te brengen om er vrijwillig van af te zien om buiten een beschermingsorganisatie om hun rechten te verdedigen. Op deze manier ziet de ‘dominant protective agency’ erop toe dat de gerechtelijke procedures een niet onacceptabel hoog risico inhouden dat onschuldigen schuldig worden bevonden. Dit heeft tot gevolg dat de dominante beschermingsorganisatie in feite een monopoliepositie inneemt: alleen zij kan haar klanten verzekeren dat de procedures die zij toepast ten opzichte van alle andere inwoners van het gebied zullen gelden.

‘Independents’ kunnen dus niet meer hun eigen procedures blijven toepassen wanneer ze te maken hebben met klanten van de ‘dominant protective association’. Dit is legitiem, zolang de ‘independents’ daarvoor gecompenseerd worden. De goedkoopste manier om die compensatie te verschaffen is door hun de beschermingsdiensten van de dominante organisatie aan te bieden. Wanneer dit gebeurd is, is Nozick waar hij naar toe wilde: er heeft een spontaan proces plaatsgevonden dat de natuurstaat eerst heeft getransformeerd in de ‘ultraminimal state'”‘ (doordat één beschermingsorganisatie een monopoliepositie verwierf). Vervolgens is de ‘ultraminimal state’ getransformeerd in de ‘minimal state”” doordat de dominante beschermingsorganisatie verplicht is herverdeling toe te passen: deze herverdeling ligt in het aanbieden van bescherming aan ‘independents’. Volgens Nozick is dit proces moreel gezien legitiem en worden n iemands rechten erdoor aangetast.

In de fase van de minimale staat voldoet de dominante organisatie aan de voornoemde voorwaarden die voor een staat gelden. Zodoende voert Nozicks redenering de lezer van anarchie naar de minimale staat. Een voor de hand liggende vraag is of het beschreven proces ook tot een meer-dan-minimale staat leidt. Nozick drukt de lezer echter op het hart dat dit absoluut niet het geval kan zijn zonder dat de morele legitimiteit of de rechten van het individu daarbij geschonden worden. Van Nozicks minimale staat kan derhalve gezegd worden: „The buck stops here.”

Wanneer men voorbij de minimale staat wil gaan, bijvoorbeeld door inkomensherverdeling, maakt men inbreuk op rechten van anderen. Tevens zal de bereikte gelijkheid nooit lang stand houden: aangezien mensen met hun inkomen mogen doen wat ze willen, zijn ze vrij het uit te geven aan goederen en diensten en om het te schenken aan anderen, waardoor ongelijkheid terugkeert. Om de gelijkheid dan in stand te houden, zouden mensen op illegitieme wijze in hun handelen beperkt moeten worden. In dit opzicht is Nozick het dus geheel eens met Rothbard, die herverdeling van inkomen eveneens afwijst. Nozick werkt dit verder uit door de belangrijkste morele argumenten vóór een meer-dan-minimale staat te behandelen en vervolgens te verwerpen. Zo veegt hij de vloer aan met de theorieën van John Rawls en Karl Marx op dit gebied en met het beginsel van gelijke kansen.

Al met al moge duidelijk zijn dat, hoewel hij niet fundamenteel van Rothbard afwijkende uitgangspunten hanteert, Nozick het mogelijk acht dat vanuit de natuurstaat op legitieme wijze een minimale staat voortkomt, deels door een ‘onzichtbare hand-proces’, terwijl Rothbard dit uitsluit. Voor wat betreft inkomensherverdeling om zodoende meer gelijkheid te bereiken, betrekken beide auteurs een identiek afwijzend standpunt.

Hoe meer er over beide auteurs duidelijk wordt, hoe makkelijker het wordt om ze te vergelijken. Daarom ook heb ik in dit tweede deel al enige overeenkomsten en verschillen naar voren gebracht. In het volgende deel staat het vraagstuk van de vergelijking echter van het begin af aan centraal.

De Repliek van Rothbard

In het voorafgaande deel is duidelijk geworden dat Nozick, vooral wat de staat betreft, tot een andere slotsom komt dan Rothbard. Het verschil tussen beide auteurs op dit punt moge inmiddels duidelijk zijn. Dit zou er derhalve op kunnen wijzen dat Rothbards visie niet de enige juiste is, of misschien wel überhaupt niet juist is. Het is echter pas gerechtvaardigd om een dergelijke conclusie te trekken, nadat eerst tegenargumenten van Rothbard tegen Nozicks aanval zijn bestudeerd. Om die reden verdient Rothbard het om in dit deel een kans te krijgen zich te verweren. (12)

Het eerste argument waarmee Rothbard Nozick te lijf gaat, is dat het door Nozick beschreven proces van natuurstaat naar minimale staat zich in de historische werkelijkheid nog nooit heeft voltrokken. Wil Nozicks mechanisme een kans krijgen, dan zou de huidige samenleving eerst plaats moeten maken voor anarchie (13) en pas dan zal daaruit Nozicks minimale staat kunnen ontstaan.

Hoewel Rothbard het dus onwaarschijnlijk acht dat het door Nozick beschreven proces zich ooit zal ontplooien, ziet hij zelfs als dat wel gebeurt moeilijkheden. Er is dan namelijk een staat ontstaan die ook komende generaties zal binden zolang hij blijft bestaan. Dit acht Rothbard ontoelaatbaar: het ‘self-ownership’ (14) van die toekomstige generaties is namelijk onvervreemdbaar. De huidige burgers van de minimale staat hebben niet de bevoegdheid toekomstige burgers aan die staat te binden. Het derde onderdeel van Rothbard’s weerwoord houdt zich bezig met de ‘Nozickian stages’. (15) Hiermee bedoelt hij de stappen in het proces dat uiteindelijk tot de minimale staat leidt. Nozick beweert dat individuen die zich aansluiten bij een ‘protective association’ afstand zullen doen van hun bevoegdheid om zelfstandig schenders van hun recht te straffen. Volgens Rothbard is dit helemaal niet vanzelfsprekend.

Ook met Nozicks bewering dat wanneer er meerdere grote beschermingsorganisaties in één gebied zijn, deze tegen elkaar ten strijde zullen trekken, is Rothbard het oneens. Ten eerste omdat Nozick hierdoor ingaat tegen zij n eigen veronderstelling dat de organisaties niet-agressief zijn. Ten tweede omdat Rothbard het eenvoudigweg absurd vindt dat organisaties elkaar fysiek zouden bedreigen, aangezien dit hun geld en klanten zal kosten.

Voorts is Rothbard van mening dat Nozick een ‘giant leap’ (16) neemt door te stellen dat er zich een verenigd juridisch systeem ontwikkelt doordat beschermingsorganisaties onderlinge conflicten voorleggen aan een derde, neutrale, organisatie. Volgens Rothbard kan er een grote hoeveelheid van dergelijke neutrale organisaties bestaan, die onderling absoluut geen verenigd systeem vormen. Ditzelfde geldt volgens Rothbard voor de ‘protective associations’ zelf: het is geheel en al mogelijk dat vele van deze organisaties in één bepaald gebied opereren. Dit is namelijk in de Amerikaanse praktijk tegenwoordig ook het geval.

Vervolgens geeft Rothbard zijn visie met betrekking tot het verbieden van de ‘independents’. Hij is van mening dat de dominante organisatie hier niet het recht toe heeft. Als zij dat recht wel zou hebben, zouden de ‘independents’ op hun beurt het recht moeten hebben de ‘dominant’ (17) in te perken. Ten tweede maakt Rothbard bezwaar tegen Nozick’s toepassing van de term ‘invisible-hand explanation’ op dit proces. Volgens Rothbard gebeurt dit alles zeer bewust en doelgericht: „(I)t is a conscious, highly visible decision […]” (18)

Bovendien maakt Rothbard zich zorgen over de controle op de macht van de dominante organisatie. Omdat alleen deze organisatie zélf de legitimiteit van haar handelen vast kan stellen, vreest Rothbard dat de minimale staat die exclusieve bevoegdheid zal gebruiken om de staat nog verder uit te breiden.

Als volgende haalt Rothbard het probleem van de compensatie van de ‘independents’ naar voren. Volgens Nozick is het toegestaan om ‘invasive actions”9 uit te voeren, zolang de slachtoffers maar gecompenseerd worden. Rothbard wijst dit af. Tevens ziet hij nog talrijke andere problemen met betrekking tot compensatie, zowel wat de hoogte ervan betreft, als wat betreft de vorm ervan als wat betreft wie er recht op hebben.

Nozick probeert het probleem van de hoogte op te lossen door middel van het meten van het nut van mensen en via indifferentie-curves. Dit leidt echter tot de bekende problemen die deze methoden met zich mee brengen: mensen kunnen bijvoorbeeld liegen over hun nut.

Bovendien valt er over te twisten wie recht hebben op compensatie: alleen de voormalige ‘independents’ of ook de oorspronkelijke leden van de organisatie die later alsnog ‘independent’ willen worden? Nozick kiest alleen voor het eerste, maar Rothbard acht ook het tweede noodzakelijk. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat de oorspronkelijke leden zouden willen switchen naar de ‘independent’ wanneer ze merken dat de premie die ze moeten betalen bij de ‘dominant’ stijgt omdat aan voormalige ‘independents’ compensatie moet worden geboden. Dit kan een vicieuze cirkel in gang zetten wanneer ook laatstgenoemde groep gecompenseerd moet worden. Tenslotte is Rothbard het niet eens met de vorm van compensatie die Nozick voorstaat. Nozick kiest voor compensatie door middel van ‘bescherming’, terwijl Rothbard wil compenseren met geld, omdat alleen geld vrij besteedbaar is.

Vervolgens valt Rothbard de legitimiteit van het verbieden van de ‘risky activities’20 van de ‘independents’ aan. Volgens Nozick ligt de legitimiteit in het feit dat niemand het recht heeft om aan niet-productieve activiteiten of uitwisselingen deel te nemen. Er is sprake van niet-productiviteit wanneer één partij beter af zou zijn als de andere partij zou doodvallen, zo beweert Nozick. Rothbard maakt echter duidelijk dat dit tot absurde verboden met absurde gevolgen zal leiden. Zo zouden ‘independents’ in dit geval ook het recht hebben om de ‘dominant’ te verbieden! Rothbard neemt dan ook het standpunt in dat iedere vrijwillige ruil productief is. Hieruit volgt dat het verbieden van de activiteiten van de ‘independents’ niet legitiem is, en derhalve is de ultra-minimale staat en dus ook de minimale staat, niet te legitimeren.

Rothbard verwacht dat Nozick zich zal verweren met het argument dat men het recht heeft op een zo risicoloos mogelijke rechtsprocedure. Rothbard is daar echter op voorbereid en stelt dat dit geen echt recht is: het vereist namelijk de medewerking van anderen om te kunnen bestaan.

Vervolgens maakt Rothbard gebruik van enkele ideeën van Roy Childs. (21) Laatstgenoemde betoogt dat de minimale staat onvermijdelijk zal terugleiden tot anarchie. Ten eerste gebeurt dit wanneer er slechts één beschermingsorganisatie over is. Deze monopolist, die in feite de staat vormt, zal dan namelijk als te riskant aangemerkt moeten worden, en dus mag de staat verboden worden, waarna opnieuw anarchie zal heersen. Ten tweede zal dit eveneens gebeuren indien er een concurrerende organisatie blijft bestaan. Deze zal er namelijk in slagen zich aantrekkelijker te maken dan de ‘dominant’, onder andere doordat zij lagere premies zal kunnen vragen, omdat zij geen compensatie hoeft te betalen. Steeds meer mensen zullen lid worden van deze organisatie en tegelijkertijd zullen vele andere organisaties zich op de markt begeven. Uiteindelijk is de voormalige ‘dominant’ slechts één van de vele organisaties in een wederom anarchistische wereld.

Tenslotte stelt Rothbard nog een aantal andere belangrijke punten aan de orde, waarop hij echter niet diep ingaat. Hij stelt dat Nozick er van uit gaat dat iedereen even veel bescherming wil, terwijl dit hoogst onwaarschijnlijk is. Tevens constateert Rothbard dat Nozick nauwelijks aandacht besteedt aan, en derhalve geen legitimatie geeft voor, het bestaan van een democratie in de minimale staat. Bovendien richt Nozick zich veel minder dan Rothbard dat doet, op rechten. Deze zijn niet de basis voor Nozicks betoog. Tenslotte maakt Rothbard zich zorgen over de geringe aandacht die Nozick besteedt aan belastingheffing in de minimale staat. Zo is het hem niet duidelijk of ook voormalige ‘independents’ belasting moeten betalen.

Al met al hoop ik dat dit deel de tegenargumenten van Rothbard tegen Nozick duidelijk heeft gemaakt. In het volgende en laatste hoofdstuk zal ik trachten Rothbards tegenwerpingen aan een kritische beschouwing mijnerzijds te onderwerpen, om vervolgens tot een conclusie te komen over wiens visie van ‘het (pure) liberalisme’ mij het meest overtuigd heeft.

Evaluatie van Rothbards Kritiek & Conclusie

Het eerste deel van deze afsluitende paragraaf wil ik gebruiken om kritiek te leveren op een aantal van Rothbards argumenten tegen de theorie van Nozick, zoals die in het vorige deel aan de orde zijn gekomen. Wanneer dat voltooid is, zullen naar mijn inschatting argumenten en tegenargumenten een zodanige kans gekregen hebben, dat het mogelijk is een verantwoorde conclusie te trekken met betrekking tot de vraag welke van beide denkers mij het meest overtuigd heeft en waarom. Deze conclusie zal het tweede en laatste deel van deze paragraaf beslaan.

Allereerst kunnen er enkele kanttekeningen geplaatst worden bij Rothbards tegenwerping dat Nozicks proces zich nog nooit in werkelijkheid heeft voltrokken. (22) Ten eerste acht ik dit argument niet relevant, aangezien het bij Nozick gaat om een politieke theorie en niet om de politieke praktijk. Ten tweede is Rothbards opmerking misplaatst omdat hij er aan toevoegt dat zijn ‘libertarianism’ wel ooit is voorgekomen. Dit argument acht ik eveneens van weinig waarde, aangezien het hierbij uitsluitend gaat om samenlevingen van zeer lang geleden. Een ‘libertarian society’ waarin een zodanig niveau van ontwikkeling heerst zoals wij dat nu kennen, is namelijk eveneens nimmer waargenomen.

Ten tweede is het mij opgevallen dat Rothbard Nozick op tenminste één punt niet goed heeft gelezen. Rothbard valt Nozick namelijk aan op de bewering van laatstgenoemde dat de overgang van de ultra-minimale naar de minimale staat het gevolg is van een ‘invisible-hand’ proces. (23) Dit verwijt is echter in het geheel niet terecht, omdat Nozick duidelijk vermeldt dat alleen de overgang van anarchie naar de ultra-minimale staat het werk is van een onzichtbare hand. De transformatie van ultra-minimale staat naar minimale staat is daarentegen noodzakelijk vanuit het oogpunt van de morele verplichting tot compensatie. (24) Nergens beweert Nozick dat in dit geval een onzichtbare hand het werk doet.

Ten derde hekelt Rothbard de door Nozick voorgestelde methoden om vast te stellen welke de hoogte van de compensatie moet zijn die aan de ‘independents’ moet worden verstrekt. Ik ben het met Rothbard eens dat schalen die het nut van mensen meten en indifferentie-curves waarschijnlijk meer problemen oproepen dan oplossen. Het is in dit kader echter teleurstellend dat Rothbard zelf, hoewel hij een zeer belangrijke plaats voor ‘restitution’ heeft ingeruimd, nergens duidelijk maakt hoe de hoogte daarvan wordt vastgesteld. Hiermee houdt een tweede tegenwerping van Rothbard verband. Deze houdt in dat compensatie in bepaalde gevallen niets zal kunnen doen aan het ongenoegen dat een voormalige ‘independent’ ondervindt door in een staat te moeten leven. (25) Echter dergelijke problemen gelden tevens in Rothbards ideale wereld, aangezien de daar aangeboden financiële genoegdoening in sommige situaties een bepaald leed ook nooit zal kunnen verzachten.

Tenslotte het merkwaardige verwijt van Rothbard dat Nozick zijn betoog niet heeft gefundeerd op rechten. Ten eerste komt dit mij als vreemd voor omdat Rothbard lijkt te willen beweren dat dit een absoluut vereiste is, hetgeen naar mijn mening onzin is. Rothbard roept met zijn tegenwerping echter nog een tweede -monumentaal- probleem op. Hoewel zijn ‘Por a New Liberty’ vanuit theoretisch oogpunt een zeer consistent geheel vormt, is het geheel afhankelijk van zijn centrale axioma dat geen enkel individu of groep van individuen de persoon of het eigendom van iemand anders mag schaden. Zolang men dit axioma accepteert, zal men slechts weinig in kunnen brengen tegen Rothbards theorie.

Grote problemen doen zich echter gelden indien men het axioma niet zonder meer aanvaardt, door zich bijvoorbeeld af te vragen waaróm het individu het recht heeft om niet in zijn persoon of eigendom geschaad te worden. Aangezien het hier een axioma betreft, geeft Rothbard per definitie geen rechtvaardiging ervoor. Al met al kan van Rothbards kritiek gezegd worden dat een deel ervan geen stand kan houden, terwijl een aantal van zijn andere tegenwerpingen overeind is gebleven. Tevens heeft Rothbard door middel van één van zijn eigen kritiekpunten het grootste probleem van zijn theorie naar voren gebracht: het gebrek aan rechtvaardiging van het centrale axioma. Inmiddels is de uitwisseling van argumenten voor en tegen de ideeën van beide auteurs zodanig voltooid dat het mogelijk is om tot een conclusie te komen.

Gezien de argumenten van Rothbard tegen Nozick zoals die in het derde deel naar voren kwamen, leek het pleit in het voordeel van eerstgenoemde beslecht te worden. In de daarop volgende alinea’s is echter gebleken dat een deel van zijn kritiekpunten geen doel treft. Dat neemt niet weg dat de andere argumenten overeind blijven. Vooral Rothbards opmerkingen met betrekking tot de problemen die optreden door de plicht tot compensatie (zoals de daardoor stijgende premies), zijn kritiek op het criterium dat Nozick hanteert voor niet-produktieve activiteiten en op het bestaan van procedurele rechten en het citaat van Roy Childs dat hij gebruikt om aan te tonen hoe de minimale staat plaats zal maken voor anarchie, zijn zeer overtuigend.

Zodoende blijkt dat Nozicks betoog duidelijk een aantal zwakke punten bevat, echter niet zoveel als Rothbard beweert. Tegelijkertijd blijkt dat Rothbards boek eveneens kritiek verdient. Deze kritiek vloeit voort uit problemen die verbonden zijn met het centrale axioma waar het boek op gebaseerd is. Al met al is de vergelijking van beide auteurs zeer nuttig gebleken, aangezien deze mij op het spoor heeft gebracht om zwakke punten te ontdekken. Tevens heeft de vergelijking duidelijk gemaakt dat een deel van de kritiekpunten van beide auteurs voortvloeit uit de verschillende benaderingen die ze toepassen. Rothbard maakt gebruik van een meer dogmatische redenering, die op één centraal axioma gestoeld is. Nozick daarentegen besteedt meer aandacht aan spontane processen en voegt daar vervolgens morele overwegingen aan toe, zonder zich sterk te laten leiden door axioma’s.

Ik concludeer uit deze vergelijking dat het punt dat Rothbards theorie kracht geeft, namelijk het consistent voortbouwen op één axioma, tegelijkertijd haar grootste zwakheid is. Wanneer men het axioma accepteert, zijn er weinig problemen, maar wanneer men dit weigert, stort de gehele theorie in. Voor Nozick geldt een dergelijke conclusie. De spontane processen die zijn theorie overtuigend maken, leiden tot verschillende praktische en theoretische problemen. Deze zijn echter wellicht makkelijker op te lossen zonder de gehele theorie fundamenteel te veranderen dan in Rothbards geval. Het is mij duidelijk geworden dat geen van beide auteurs het enige echte liberalisme vertegenwoordigt. Hun beider theorieën bevatten een schat aan denkbeelden omtrent ‘het liberalisme’, evenals een aantal zwakheden. Deze vergelijking heeft vele onderdelen van het liberalisme duidelijker gemaakt, maar laat tevens zien dat het enige echte liberalisme wellicht nooit gevonden zal worden.

Arie in ’t Veld (Arnhem,1973) studeerde Politieke Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Leiden.

1 Dit hoofdstuk is gebaseerd op Rothbard, M.N., For a New Liberty, the Libertarian Manifeste, z.p.: university Press ofAmerica, 1978 (1973), pp. 23-69.
2 p.37.
3 pp.215-241.
4 Dit hoofdstuk is gebaseerd op Nozick, R., Anarchy, State, and Utopia, z.p.: BasicBooks, 1974, pp. 1-294.
5 p. 12.
6 p.17.
7 p. 18.
8 p.22.
9 p.54.
10 p. 113.
11 p.113.
12 Dit hoofdstuk is gebaseerd op Rothbard, M.N., The Ethics ofLiberty, Atlantic Highlands, N.J.: Humani-ties Press, 1982, pp. 229-248.
13 Anarchie is vanuit de huidige samenleving derhalve een noodzakelijk tussenstation voor Nozicks proces. Daarentegen is diezelfde anarchie voor Rothbard het eindstation.
14 p.230.
15 p.231.
16 p.231.
17 p.233.
18 p. 233.
19 p. 235.
20 p. 238.
21 p. 242.
22 Zie p. 8 van deze scriptie.
23 Rothbard, M.N., The Ethics ofLiberty, p.235.
24 Nozick, R., Anarchy, State, and Utopia, p.52.
25 Rothbard, M.N., The Ethics ofLiberty, p. 236.