In De Standaard van 3 februari was de rubriek ‘Periodiek gelezen’ gewijd aan de stelling van de Amerikaanse professoren Mearsheimer en Walt tegen een invasie van Irak. Volgens hen willen de voorstanders van oorlog voorkomen dat Saddam atoomwapens krijgt. Eenmaal hij die heeft, kan hij niet meer bedwongen worden door afschrikking. Omdat afschrikking en inspecties niet zullen verhinderen dat Saddam op termijn een werkbaar nucleair wapen ontwikkelt, is oorlog verantwoord. De meeste tegenstanders van oorlog vinden dat Saddam geen atoomwapens mag krijgen maar hopen met wapeninspecties de klus te klaren. Rik Coolsaet argumenteert hier voor. Mearsheimer en Walt gaan verder in hun verzet tegen oorlog. Zij belijden dat afschrikking kan volstaan, zelfs als Saddam over atoomwapens beschikt. Opvallend is dat de schrijvers toegeven dat inspecties niet verhinderen dat Irak atoomwapens ontwikkelt. Ook volgens hen is oorlogen bezetting de enige garantie daartegen. Mearsheimer en Walt verengen de discussie rond de vraag of de internationale gemeenschap zich kan veroorloven dat Saddam morgen over een nucleaire knop beschikt.

Volgens beide auteurs is een nucleair Irak geen ernstige dreiging voor de VS. Net zoals met de Sovjet-Unie kan afschrikking werken. Het verleden bewijst niet dat Saddam suïcidaal en irrationeel is. Dreigen met een kernaanval is afdoende. Op het eerste gezicht lijkt hun argumentatie overtuigend. Saddam is niet suïcidaal, integendeel. Hij heeft twee grote drijfveren. Ten eerste is er de consolidatie van zijn macht in Irak. Ten tweede koestert de Irakese president buitenlandse ambities: hegemonie rond de Golf, leiderschap over de Arabische wereld en vernietiging van Israël. Saddam haalt zijn prioriteiten zelden door elkaar. Binnenlandse veiligheid primeert op buitenlandse dromen.

Met de bewering dat Saddam steeds zijn eigen overleven vooropstelt, is niets mis. Maar Mearsheimer en Walt gaan te ver wanneer ze daaruit concluderen dat een Amerikaanse dreiging met nucleaire wapens Saddam er zeker van zal doen afzien om ze te gebruiken. De auteurs negeren dat er tussen niet-suïcidaal en voorspelbaar, rationeel gedrag een oceaan verschil ligt. Beide Amerikaanse specialisten citeren voorbeelden om aan te tonen dat Saddam beheersbaar is en dat hij dat in de toekomst, met atoomwapens, zal blijven. Hier gaan ze in de fout. Zoals Kenneth Pollack, één van de belangrijkste pleitbezorgers van een invasie ook al stelde, tonen enkele van hun voorbeelden aan dat Saddams gedrag niet altijd rationeel en voorspelbaar is. Zowel zijn agressie tegen Iran in 1980 als tegen Koeweit in 1990 vallen hieronder. Beide missies waren berekend en beide keren hoopte de Irakese president winst uit het avontuur te halen. In 1990 was hij bevreesd voor een overslaan van de Iraanse revolutie naar de Sjiieten in Irak. Bovendien hoopte hij de gebieden die hij in 1974 aan Teheran had afgestaan gemakkelijk te herwinnen. Beide aannames bleken verkeerd. Saddam had het gevaar van een Sjiietische revolte overroepen en de militaire krachtverhoudingen tussen beide landen verkeerd ingeschat. Voor de oorlog om Koeweit in 1990/91 is het beeld gelijkaardig. Saddam had de Koeweitse olie-inkomsten nodig om de crisis in Irak te bedwingen. Hij vreesde dat die crisis tot opstand zou leiden. Ditmaal had hij de vastberadenheid van de VS onderschat én had hij – opnieuw – een onjuist beeld over de militaire situatie.

Hoewel Mearsheimer en Walt dit niet ontkennen, gaan ze voorbij aan de vaststelling dat Saddam beide keren handelde op basis van foute informatie en inschattingen. Hierin schuilt de zwakte van hun redenering. Saddams agressie tegen Iran en Koeweit bewijst niet dat hij suïcidaal is, maar illustreren dat hij levensbelangrijke situaties verkeerd inschat. Dit laat zich verklaren. In Irak is de veiligheid van het regime de eerste bekommernis. Bijgevolg zijn te veel oren en ogen, ook die van de spionagediensten, naar binnen gericht en weet Saddam verbazend weinig over wat er in de buitenwereld omgaat. Bovendien durven zelfs zijn vertrouwelingen hem zelden tegenspreken. Het beeld van Hitler die in een bunker op een kaart niet-bestaande divisies verplaatst is niet letterlijk juist, maar het heeft wel iets.

Saddam heeft nooit wetens en willens een levensbedreigend risico genomen. Telkens hij – na 1991 – besefte dat hij te ver ging met zijn provocaties, krabbelde hij terug. Vooraleer hij zo ver was, dienden de VS en hun bondgenoten echter meermaals geweld te gebruiken. Maar belangrijker is dat Saddam minstens tweemaal onwetend en onwillend op grond van verkeerde inschattingen, levensbedreigende risico’s heeft genomen. Mearsheimer en Walt stellen dat Saddam die flaters heeft overleefd, maar hebben de honderdduizenden slachtoffers daar een boodschap aan?

Indien Saddam ooit over werkbare nucleaire wapens beschikt en afschrikking faalt, dan spreken we wellicht over miljoenen slachtoffers. Kunnen we in dit licht gokken op Saddams ‘rationaliteit’? Er zijn redenen om te denken dat afschrikking tegen een nucleair Irak onvoldoende garanties biedt. Het is juist dat de Irakese president in de Golfoorlog geen chemische en biologische wapens heeft gebruikt tegen de coalitie of Israël onder dreiging van een tegenaanval. Maar dit vertelt niet alles. Saddam heeft dergelijke wapens ingezet in de oorlog tegen Iran, ook toen dat land over zo’n wapentuig beschikte. Verder beschikte hij in 1991 niet over de middelen om veel schade aan te richten in Israël. Die woog niet tegen het risico van een Israëlische atoomaanval op. Maar er bestond een plan om, als het regime in gevaar kwam, chemische en biologische wapens in te zetten. Bovendien had de dictator een laatste slag tegen Tel Aviv voorbereid, met een rudimentair atoomwapen.

Enkele ontnuchterende lessen dringen zich op. Ten eerste maakt Saddam een onderscheid tussen chemische en biologische wapens aan de ene kant en atoomwapens aan de andere. In de Golfoorlog gebruikte hij geen chemische en biologische munitie omdat hij een nucleaire tegenaanval vreesde, en niet een chemische of biologische. Ten tweede zegt dit veel over de mogelijke gevolgen van het verwerven van atoommacht op Saddams denken. Saddam laat zich vandaag afschrikken door atoomwapens. Daarom wil hij er zelf. Eenmaal hij die heeft, laat hij zich niet meer afschrikken. Net zoals Saddam in 1991 dacht dat de VS te ‘laf’ zouden zijn om grondtroepen in te zetten over Koeweit, kan hij zich niet voorstellen dat de VS Tel Aviv, Londen, New York of de Saoedische oliebronnen zouden riskeren voor de Koerden, Koeweit, Iran of Jordanië.

Saddam wil atoomwapens, niet om ze tot ontploffing te brengen, maar als politieke gelijkmakers. Eenmaal hij zijn droom realiseert, begint hij een chantage om te zien hoever hij kan gaan. De kans dat hij opnieuw verkeerd gokt en een Westerse interventie uitlokt, is reëel. In deze nieuwe oorlog, die hij wellicht verliest, heeft de Irakese dictator dan een wapen om van zijn einde een inferno te maken.

Opdat afschrikking zou werken, moet degene van wie de afschrikking uitgaat de middelen hebben om zijn dreigement waar te maken én op elk moment bereid zijn om het uit te voeren. Belangrijker nog is dat degene tegen wie de afschrikking is gericht moet geloven dat het dreigement wordt uitgevoerd en dat de verliezen groter zullen zijn dan de winsten. Het staat buiten kijf dat Israël aan de eerste twee voorwaarden voldoet en de VS aan de eerste. Maar wie durft gokken dat Saddam aan de derde en vierde voorwaarde voldoet? Saddams overlevingsinstinct maakt hem relatief rationeel en beheersbaar. Maar de medaille heeft een keerzijde: als het er op aan komt, wil Saddam niet alleen ondergaan.

Professor R. Lesaffer is verbonden aan de Rechtenfaculteiten van Tilburg en Leuven en doceert tevens aan het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie van de Belgische Krijgsmacht.