Ik chokeer veel van mijn studenten tijdens mijn lessen die gewijd zijn aan eigendom door eigendom te definiëren in termen van controle: diegene die met betrekking tot een bepaald goed beslissingen kan nemen, is de eigenaar, en dit los van eventuele juridische definities over eigendomstitels. Vervolgens confronteer ik hen met de volgende toepassing van dit eigendomspricipe (waarvan ik hen niet vraag ermee akkoord te gaan, het volstaat dat ze het begrijpen): “gebaseerd op de definitie die ik net gegeven heb mag ik met mijn eigendom doen wat IK wil, en dat ZONDER ENIGE beperking. Wanneer dat niet zo is, dan is eigenlijk een ander, diegene die mij beperkt in de uitoefening van mijn eigendomsrecht, de échte eigenaar.” Op dat ogenblik ontstaat er meestal opschudding onder de studenten, waarbij er wel steeds enkele zijn die mijn stelling willen nuanceren, door er onder andere aan toe te voegen dat je je eigendomsrechten mag uitoefenen zolang je daarmee aan anderen geen schade toebrengt. Ik antwoord dan steevast met het volgende: “Ik aanvaard dergelijke aanpassingen van mijn stelling niet, immers: als IK de eigenaar van iets ben, dan beslis IK wat ermee gebeurt!”

Vervolgens geef ik hen het volgende voorbeeld: ik neem een spons en zeg hen dat ze zich moeten voorstellen dat het een baksteen is, MIJN baksteen, en dat zij een mooi venster hebben, en dat ik mijn baksteen door dat venster wil gooien. Vervolgens stelt zich dan natuurlijk de vraag of ik dat, gebaseerd op de definitie die ik hogerop gegeven heb, ook effectief mag doen. Op dat ogenblik beginnen veel studenten mij gelijk te geven, maar er zijn er wel altijd een paar die zullen opmerken dat ik met mijn eigendom inderdaad mag doen wat ik wil, maar dat het raam in kwestie niet van mij is. Vervolgens leg ik hen dan de grenzen van mijn autoriteit uit, wat er op neerkomt, dat ik inderdaad het recht heb om met mijn baksteen, mijn eigen ramen in te gooien, maar niet die van iemand anders, wat trouwens volledig in de lijn ligt van bovenstaande definitie.

Op dat ogenblik zijn mijn studenten eindelijk mentaal klaar om de bredere, sociale, implicaties van het eigendomsbegrip te vatten. Ik vertel hen dat de cursus niet gaat over dingen (waar je controle over uitoefent, nvdr) maar over relaties tussen mensen, relaties die beheersd worden door de vraag: “wie mag beslissingen nemen over wat?” “Wie mag er beslissingen nemen over het leven en de eigendommen van andere mensen?” “Kunnen individuen dat zelf, of zijn er anderen die gezag over hen uitoefenen?” Of met andere woorden: “het is een cursus over de sociale toepassingen van de metafysica.” Na verloop van tijd beginnen de meeste van mijn studenten te begrijpen dat individuele vrijheid en pivé-eigendom van goederen synonymen zijn. Immers; vrij zijn betekent dat je niet enkel onbeperkt gezag kan uitoefenen over je eigen leven, maar ook over (je eigen) eigendom. Omdat elk wezen plaats moet hebben om te leven, en in staat moet zijn om externe energiebronnen te consumeren teneinde überhaupt te kunnen (over)leven, raakt de eigendomsvraag eigenlijk de essentie van het leven zelf!

En aldus komen we opnieuw terecht bij de vraag die ik helemaal aan het begin van mijn artikel stelde, nl: de vraag of er grenzen zijn aan de vrijheid. Als u geleerd hebt (socialisatie, nvdr) dat het noodzakelijk is dat er bepaalde beperkingen zijn op wat je als mens mag doen en wat niet, dan zal u het waarschijnlijk evident vinden om bovenstaande vraag bevestigend te beantwoorden, en dan is deze vraag voor u in wezen een retorische vraag. Maar, als u ze bevestigend beantwoord, dan stelt zich natuurlijk onmiddellijk de vraag waar die grenzen aan de vrijheid liggen. Besef immers dat u diegene die door u erkent wordt als zijnde bevoegd om uw vrijheden te definiëren, de macht geeft om deze ruim of eng te bepalen, iets waarbij deze laatste enkel rekening moet houden met de hypothetische mogelijk dat u vroeg of laat in opstand komt? Is het niet ook evident dat deze eigenlijk de dirigent van uw leven wordt, juist omdat u hem of haar de bevoegdheid heeft gegeven om de rijkweidte van uw vrijheden te bepalen?

Op dit punt gekomen, zouden we ons licht willen laten schijnen over de mentale verschillen tussen diegenen die hun vrijheid onder geen beding willen laten beperken, en diegenen die bereid zijn om beperkingen opgelegd door anderen, en dan in de eerste plaats de Staat, op hun vrijheid te aanvaarden. Welnu, de eerstvernoemden zullen zich fel afzetten tegen dergelijke beperkingen op hun vrijheid. Dergelijke personen hebben een soort spirituele onbuigzaamheid, die ertoe leidt dat zij zich daar gewoonweg niet kunnen aan onderwerpen. De laatstvernoemden daarentegen, zij die beperkingen vanwege anderen, en dan vooral vanwege de Staat, op hun vrijheid aanvaarden, zullen zich niet verzetten tegen verdere beperkingen van hun vrijheid. Hoogstens zullen ze voor een beetje clementie pleiten, maar zolang ze goed gevoed, veilig, en geborgen zijn, zullen ze zich maar al te grif onderwerpen aan een verdere beperking van hun vrijheid.

Het conflictueuze karakter van de moderne samenleving is voornamelijk terug te voeren op het soort denken dat, om het met Friedrich Hayek te zeggen, leidt tot een ‘angst voor vertrouwde en ongecontroleerde sociale krachten.’ Juist omdat we niet langer in staat zijn om, in een systeem van privé-eigendom, de informele processen te ontwaren die er voor zorgen dat onze vrijheden zelfbeperkend zijn (d.w.z.: de grenzen van wat u en ik mogen doen wordt beperkt door de grenzen van wat wij bezitten), grijpen velen terug naar de Staat om de grenzen van hun vrijheden te definiëren. Maar, het is juist omwille van de verwerping van het eigendomsprincipe dat we in een etatistisch systeem terechtgekomen zijn, en het is juist hierdoor dat we in een oorlog van allen tegen allen terechtgekomen zijn, een oorlog van allen tegen allen waartegen Thomas Hobbes nota bene de Staat als remedie naar voren had geschoven.

Sinds Hobbes hebben we al gedurende zo’n 350 jaar ervaring kunnen opdoen met de Staat, en een van de conclusies die we kunnen trekken, is dat de Staat geen groot succes was in termen van de individuele vrijheid. Vandaar dat, rekening houdende met de 200 miljoen mensen die in de 20ste eeuw het leven hebben verloren door genocides en oorlogen allerhande, rekening houdende met alle economische crises en andere economische problemen die het gevolg waren, en zijn, van overheidsoptreden in de economische sfeer, en rekening houdende met het schier oneindig aantal intergroepsconflicten dat de aarde beheerst, zou het de Staat, en niet de vrijheden van het individu moeten zijn, die zich in het defensief zou moeten bevinden! Het zijn overheidsambtenaren die, door hun systematische aanvallen op onze eigendom, een grotere bedreiging vormen voor onze welzijn, dan de kleine gelegenheidsdief!

Om evenwel ten volle te kunnen begrijpen hoe privé-eigendom, en individuele vrijheid orde kunnen creëren in deze wereld, moeten we aanvaarden dat het eigendomsprincipe een ‘ongekwalificeerd sociaal systeem’ is. Het is betekenisloos om te stellen dat je gelooft in privé-eigendom zolang de eigenaar zich gedraagt zoals JIJ het wil. Zoiets zeggen betekent, dat je andermaal een externe autoriteit aanstelt om de grenzen van de vrijheid te bepalen! Voltaire’s klassieke stelling (ik ben het niet eens met wat je zegt, maar ben bereid te sterven opdat jij zou kunnen zeggen wat je zegt) is lange tijd aangehaald geworden door intellectuelen die deze stelling in de eerste plaats handig vonden om de vrijheden veilig te stellen waar zij in geïnteresseerd waren. Maar wat wanneer we die stelling nu eens zouden uitbreiden naar alle menselijke gedragingen? Wat als we het woord ‘zeggen’ in deze stelling nu eens zouden vervangen door het woord ‘doen,’ waarbij we in het achterhoofd houden dat dit ‘doen’ beperkt is tot je eigendomsbelangen (cfr. supra, nvdr). Een goede test voor onze verbondenheid ten opzichte van de vrijheid, kan gevonden worden in onze bereidheid om respect op te brengen voor het gezag van elk van onze buren over hun eigen indiviuele leven en bezit. Vaak valt dit ons zwaar, vooral wanneer we zien dat anderen gedrag vertonen dat sterk ingaat tegen onze eigen smaken en gevoeligheden. Laat ons een nagaan hoe ver dat respect voor de vrijheid van anderen ons kan of zal voeren.

Omdat het eigendomsprincipe per definitie uitsluit dat een andere persoon zich moeit met het leven en de eigendomsbelangen van een eerste persoon, zijn alle zogeheten victimizing crimes of alle overtredingen die een inbreuk vormen op de eigendom van de eerste, niet verdedigbaar als zijnde een uitoefening van de individuele vrijheid. Hij die een andere slaag geeft, vermoordt, of verkracht, is NIET zijn individuele vrijheid aan het beleven, maar is de eigendomsrechten van zijn slachtoffer aan het schenden.

Maar wat doen we dan met praktijken die we als aanstootgevend ervaren, maar die niet gepaard gaan met een schending van de eigendomsrechten van een andere persoon? Laat ons hier het voorbeeld nemen van een mannenclub, die geen vrouwen wil toelaten als lid, en die aan de ingang een bordje zet, waarop staat dat vrouwen niet toegelaten zijn. Stel nu dat een vrouw probeert om binnen te gaan in deze club, en de toegang ontzegd word. Kan dit? Ik vraag u niet of u dit goedkeurt, maar gewoon of dit, vertrekkende vanuit het eigendomsrecht, en het recht van eenieder om geen zaken te doen met iemand anders, kan, of ook, of u, om de ongehinderde uitoefening van uw eigen vrijheden veilig te stellen deze club zou steunen in de beslissing die ze genomen heeft? Begrijpt u dat de ongelimiteerde vrijheid om te beslissen met wie je deelt, of wie je juist uitsluit, de essentie van uw eigendomsrecht raakt? Kan u, niettegenstaande u het misschien dom vindt, of onjuist, dat deze club geen vrouwen toelaat, respect opbrengen voor het feit dat ze geen vrouwen toelaten?

Als u deze vraag ontkennend beantwoordt, dan heeft u eigenlijk zojuist net zoveel zeggenschap over uw eigen leven en eigendom opgegeven als anderen bereid zijn over te geven aan de Staat. Je kan evenwel geen beperkingen, remmen of voorbehouden op de vrijheid plaatsen, hoe beperkt ook, zonder dat je de deur opent voor anderen om hun voorkeuren, en daaraan gekoppelde beperkingen, aan u op te dringen. Zij die tegen discriminaties zijn, zoals in het voorbeeld, zijn natuurlijk vrij om geen zaken te doen met dergelijke clubs, of met de leden ervan. Maar door een beroep te doen op de Staat om die club te verplichten ook vrouwen toe te laten, komen we algauw terecht in een wereld zoals we die vandaag beleven, namelijk een wereld van aanspraken op de levens en eigendommen van anderen, en zonder respect voor de onaantastbaarheid van die levens en eigendommen.

De idee van een beperkte vrijheid, van grenzen aan de vrijheid, is even contradictorisch als een beetje zwanger zijn, vierkante cirkels of droge regen. Vrijheid, net zoals bijvoorbeeld liefde, is ondeelbaar en onvoorwaardelijk, en niet onderworpen aan kwalificaties zoals: ‘op voorwaarde dat,’ of ‘zolang als.’ Om dezelfde reden dat voorwaardelijke liefde eigenlijk niet meer is als affectie, is voorwaardelijke vrijheid eigenlijk niet meer dan een aantal privilegies die door de Staat worden verleend. Besluitend kunnen we dus stellen dat zij die pleiten voor begrensde vrijheid, eigenlijk niet meer doen dan pleiten voor onvrijheid.

© Butler Shaffer is Docent aan de Southwestern University School of Law

Vrij vertaald door Dirk Moyaert

Dit artikel verscheen eerder op de website van Liberales, een onafhankelijke liberale denktank. Zij verspreiden elke week een gratis nieuwsbrief met columns, interviews en boekbesprekingen. Inschrijven kan gratis op www.liberales.be.