Wat zich voor onze ogen voltrekt is een vertoning schaduwboksen, die ons moet sterken in de illusie ‘dat wij de toekomst kunnen beheersen’
Een beschouwing over de naderende pensioencrisis 1 Hoewel geschreven vanuit Belgisch perspectief, zijn veel van de aangehaalde voorbeelden en wantoestanden ook van toepassing op Nederland.
|
Het Zilverfonds—dank u Johan!—en de Wet op de Aanvullende Pensioenen—dank u Frank!—zouden onze pensioenen moeten veilig stellen. In werkelijkheid zijn zij lapmiddelen, symptoombehandelingen. Zij veranderen niets aan de onderliggende problematiek van de pensioenvoorzieningen. Ik bedoel niet dat zij niet effectief zullen zijn, wel dat hun effectiviteit op een geheel ander vlak dan de pensioenvoorzieningen ligt. Zij zijn middelen om mensen nog afhankelijker te maken van de overheid en diverse grote organisaties (de ‘sociale partners’, verzekeringsmaatschappijen, banken en dergelijke). Het Zilverfonds en de WAP zijn bijkomende steunpilaren voor de bestuurs- en beleidsstaat waarin een handvol apparatsjiks en particraten onbeperkt met mensen, middelen en miljarden kunnen spelen. Zij zijn uitbreidingen van het dolfinarium van de ‘actieve welvaartsstaat’, waar wie plichtsgetrouw door de hoepel springt een visje toegeworpen krijgt—en nog eentje als hij zijn verzorgers een kusje geeft. Aan de toestand van België op het moment waarop Johan Vande Lanotte en Frank Vandenbroucke in het zorgtehuis voor het eerst een high-tech luier aangemeten krijgen, veranderen zij echter niets.
Wat zich voor onze ogen voltrekt is een vertoning schaduwboksen, die ons moet sterken in de illusie ‘dat wij de toekomst kunnen beheersen’ (een letterlijk citaat van Herman Deleeck—voor wie hem zich nog herinnert). Dat wij—maar wie zijn ‘wij’?—de toekomst kunnen beheersen is inderdaad de grote illusie die de twintigste eeuw tot onomstotelijk dogma heeft uitgeroepen. Niemand gelooft het echt—maar dat is wat een dogma tot dogma maakt: Credo quia absurdum.
Het Zilverfonds
Op de SP.A-Spirit verkiezingssite konden wij het volgende lezen:
« Geen risico met uw pensioen: wij beleggen het in het Zilverfonds, niet op de beurs. Het Zilverfonds is onze spaarpot voor de toekomst. Die spaarpot moeten we verder aanvullen. En omdat wij met uw pensioen geen risico willen nemen, kan er geen sprake van zijn dat het Zilverfonds op de beurs belegd wordt. Een stevige spaarpot moet ook toelaten dat we de pensioenen op tijd en stond een beetje aanpassen aan de algemene stijging van de welvaart. »
Wat een leugen! De toelichting bij de Zilverfondswet voorziet uitdrukkelijk dat het fonds in aandelen kan beleggen zodra de Europese normen aandelenbezit toestaan als een middel om de openbare schuld te verminderen. 2
En wat een onzin! Pensioenvoorzieningen treffen is er nu voor zorgen dat er later voldoende producten en diensten beschikbaar zijn voor mensen die dan zelf geen toegevoegde waarde meer produceren. Dat vereist investeringen in de productie van goederen en diensten—kortom beleggingen in aandelen of obligaties van productieve ondernemingen. Volgens het Stevaert-Anciaux kartel zal het Zilverfonds precies daar niet voor gebruikt worden. Wat is dan de bijdrage van het Zilverfonds aan de pensioenvoorzieningen? Nul! (Let wel: ik pleit er niet voor dat de overheid het Zilverfonds zou gebruiken om in aandelen te beleggen. Dat zou leiden tot nog meer vermenging van economie en politiek en nog meer corruptie dan wij nu al kennen. Waar ik wel voor pleit is dat de demagogische link tussen het Zilverfonds en de pensioenproblematiek geheel verbroken wordt.)
Wat doet het Zilverfonds dan wel? Veronderstel dat Johan tienduizend euro vindt. Hij stopt die in zijn Zilverfonds. Veronderstel dat u in uw kluis een staatsobligatie hebt liggen. Het fonds gebruikt zijn tienduizend euro om uw obligatie te kopen. U bent uw obligatie kwijt maar bezit nu tienduizend euro. Het fonds bezit een staatsobligatie.
Wat doet het fonds met die obligatie? Het zou ze door de papierversnipperaar kunnen jagen. Dan vermindert de Belgische staatsschuld met het bedrag van de obligatie—tenminste, als u met het ontvangen geld niet gewoon een nieuwe staatsobligatie koopt. De schatkist is dan tevens bevrijd van de verplichting de jaarlijkse rente (coupon) te betalen. Dan zou het fonds weliswaar niet de pensioenvoorziening veilig stellen maar wel de openbare schuld verminderen. Dat is een goede zaak, ook voor de toekomstige productie die van een deel van de overgeërfde schuldenlast bevrijd wordt. Dat is evenwel niet de strategie van het Zilverfonds.
Het fonds stopt de obligatie die zij van u gekocht heeft in haar kluis. Zolang de obligatie daar blijft, is er weinig verschil met het vorige scenario, behalve dat de schatkist in principe de rente van de obligatie in het fonds moet blijven storten. De rentelast voor de overheid vermindert dus niet—zij blijft wegen op de toekomstige productie.
Het is echter officieel niet de bedoeling dat uw obligatie in het fonds blijft. De officiële bedoeling is dat het fonds in 2010 en daarna uw obligatie gaat verkopen ‘om de pensioenen te betalen’. Op dat moment wordt de koper (normaliter iemand buiten de overheid) de eigenaar van de obligatie. De overheidsschuld gaat dus opnieuw stijgen. Daarom is voorzien dat het fonds pas mag beginnen verkopen als het effect daarvan niet is dat de openbare ‘structurele’ schuldgraad boven de zestig procent stijgt.
Afgezien van het feit dat ‘structureel’ hier betekent dat de overheid zelf bepaalt of zij de zestigprocentgrens zal respecteren dan wel ‘conjuncturele factoren’ zal inroepen, is het niet zeker dat ooit aan de voorwaarde voldaan zal zijn. Maar geen nood: de Zilverfondswet is gewoon een wet; elke toekomstige meerderheid kan die naar hartelust wijzigen (of afschaffen). Dat geldt overigens ook voor de Maastrichtnormen zelf, waar het Zilverfonds aan opgehangen is. Ook die staan niet in de sterren geschreven, maar alleen in de politieke zakrekenmachientjes van de Europese staatslieden.
De officieuze verklaring voor de charade van het Zilverfonds is dat het de toekomstige politieke meerderheden moeilijk wordt gemaakt de door de vorming van de Europese Unie in gang gezette schuldafbouw te onderbreken. Het idee is dat de kiezers dan in paniek over hun pensioenen geraken en zo’n onderbreking dus ‘politiek niet haalbaar’ is.
Daarbij moeten wij evenwel bedenken dat niet de huidige meerderheid bepaalt wat in de toekomst al dan niet politiek haalbaar zal zijn. De huidige politici doen er goed aan de sluwheid van hun opvolgers niet te onderschatten. Het Zilverfonds is een grote pot. Wat daar in zit kan voor vele doeleinden gebruikt worden. Wat Stevaert en Anciaux ook mogen beweren, het Zilverfonds kan gebruikt worden om een sluipende nationalisering van industrie, handel en financiële instellingen door te voeren (via de aankoop van aandelen). Het is dus afwachten of hun opvolgers politiek brood zullen zien in een terugkeer naar een orthodoxer socialisme.
Bovendien is het nu nog totaal onduidelijk wat in 2010 of 2015 de politieke betekenis van de EU zal zijn, wie daarin de meerderheid zal hebben, en welke dictaten, voorschriften en richtlijnen zij aan de lidstaten zal opleggen voor het gebruik van hun eventuele ‘reserves’.
De WAP
De WAP is een aanpassing van de Wet Colla op de aanvullende pensioenen. Zij voert ‘sectoriële pensioenstelsels’ in voor alle werknemers in een sector—alle werknemers die onder een bepaalde CAO vallen. Die sectorstelsels dienen ter aanvulling van de wettige pensioenen, die langzaamaan evolueren naar een voor iedereen gelijk minimum. Zij worden fiscaal en sociaal aangemoedigd, als ze alle werknemers dekken en een zekere solidariteit bevatten (bijvoorbeeld voor zieke werknemers). De propaganda rond de WAP legt grote nadruk op de gebreken en het risico van bedrijfsgebonden pensioenplannen. Terecht, maar de fundamentele keuze voor de pensioenvoorzieningen is niet die tussen ‘bedrijf’ en ‘sector’, zoals wij nog zullen zien.
De WAP is in feite de zoveelste erkenning door de overheid van het failliet van het oorspronkelijke stelsel, dus van de leugenachtigheid of de roekeloosheid en de overmoed waarmee vroegere politici de welvaartsstaat aan hun kiezers verkocht hebben. Het rendement (als het ooit zinvol geweest is daarover te spreken) van de premies betaald voor de eerste pijler is nu geheel verdwenen. Maar geen nood, voor onze meesters van het gladde woord heeft die eerste pijler niet meer met zekerheid of verzekering te maken, wel met die vrijbrief voor politieke willekeur die ‘solidariteit’ heet. Het volstaat te bepalen dat mensen ‘solidair’ zijn en alles wordt politiek mogelijk: de onschuldigen straffen voor de misdrijven van de schuldigen; de spaarders doen opdraaien voor de schulden van de verkwister; de passieven een aanspraak geven op de opbrengsten van ondernemers; de verzekerden het risico laten vergoeden dat anderen niet de moeite van een verzekering waard vonden; enzovoort. Dat gebeurt dan met een beroep op ‘de menselijke waardigheid’, alsof het miskennen van wat de ene mens onderscheidt van de anderen de erkenning inhoudt van ook maar iemands ‘waardigheid’.
Wij zitten nu al geruime tijd met een situatie waarin de zogeheten ‘eerste pijler’ niets meer met pensioenvoorziening te maken heeft. Hij is geen ‘voorziening voor later’ maar een ‘omslagstelsel’, een fiscale transfer van de actieven naar de bij wet als zodanig genoemde ‘gepensioneerden’. Het werkelijke pensioenstelsel begint bij de tweede pijler. Daar worden—laat ons hopen—premies belegd en investeringen mogelijk gemaakt die wel aan de latere behoeften tegemoetkomen. Dat zijn dan weliswaar geen beleggingen in het Zilverfonds maar speculatieve beleggingen ‘op de beurs’—waar de demagogentandem Stevaert-Anciaux dus niet van wil weten. Gelukkig houdt Frank Vandenbroucke zich niet aan de verkiezingsretoriek van zijn partij.
De WAP voert echter meteen tal van gebreken in die ook de eerste pijler onderuit hebben gehaald. De wet handhaaft immers de regel dat een groot deel van de door de werknemers toegevoegde waarde niet aan hen mag worden uitbetaald. Het wordt integendeel naar allerlei financiële en verzekeringsconstructies afgeleid, waar de overheid en corporatistische organisaties een dikke vinger in de pap houden. Dat is een systeem waarin de overheid precies weet waar de grote geldpotten zitten en hoeveel die bevatten. Zij kan er dan ook, wanneer de lust daartoe haar bekruipt of de politieke druk te groot wordt, gemakkelijk beslag op leggen.
De werknemers winnen geen controle over de door hen geproduceerde toegevoegde waarde. Zij moeten dulden dat allerlei grote heren (m/v) over een aanzienlijk deel daarvan blijven beschikken. De WAP maakt het dus nog moeilijker voor individuele werknemers om zelf hun pensioenvoorzieningen te treffen en zich daarbij te laten bijstaan door mensen en organisaties die zijzelf vertrouwen. Pensioenvoorziening en ‘goed huisvaderschap’ blijven gescheiden. Voor uw pensioen zorgt iemand anders—wanneer het moment daar is, zult u wel zien wat die daarvan terechtgebracht heeft.
De WAP kiest tegen persoonlijke verantwoordelijkheid voor de eigen toekomst; hij opteert voor wettelijk georganiseerde dwang en, daarmee samenhangend, geïnstitutionaliseerde onverantwoordelijkheid. Hij creëert grote afstanden tussen de mensen om wier geld het eigenlijk gaat en de voogden die, zorgvuldig afgedekt door het wettelijke kader, dat geld beheren.
Een gezond pensioenstelsel
Het is geen geheim hoe een gezond pensioenstelsel werkt. Het gaat zo:
Tijdens hun actieve loopbaan sparen mensen voor hun oude dag. Zij doen dat door geld opzij te leggen, of door activa te kopen (duurzame goederen, obligaties uitgegeven door betrouwbare schuldenaars, of aandelen die hun recht geven op deelname in de winsten van productieve bedrijven). Daarbij houden zij rekening met hun persoonlijke prioriteiten, plannen en omstandigheden, hun gezinstoestand, gezondheid en levensverwachting.
Wie spaart door zijn geld onder een matras te leggen, bewaart goederen en productiefactoren (die hij anders met dat geld gekocht zou hebben) voor het moment waarop het nodig is om zijn spaarcenten aan te spreken. Wie spaart door zijn geld te beleggen of te investeren stelt middelen ter beschikking van productieve ondernemingen die later voor meer, betere en goedkopere producten en diensten zullen zorgen. Die producten kan de spaarder, wanneer hijzelf geen toegevoegde waarde meer produceert, kopen met zijn opzij gelegd geld of met de opbrengsten van zijn beleggingen en investeringen.
Wie spaart produceert dus onrechtstreeks zelf wat hij later nodig zal hebben. Hij is niemand tot last, maar ook niet van iemand afhankelijk. Daarom zijn spaarders de publieke vijand nummer één van de politici, die sowieso niet van onafhankelijke mensen houden. Daarom blijven politici de koek van Keynes, met of zonder Chicagosaus, lekker vinden. Voor Keynes was sparen niet meer dan een ‘lek’ in het economische systeem—een incivieke daad—die ten volle hun jacht op ‘de rentenier’ rechtvaardigde.
Men zegt soms dat een gezond pensioenstelsel berust op kapitalisatie. Dat is ten dele juist, maar dan moet men wel de economische en niet de politieke of journalistieke betekenis van ‘kapitalisatie’ in gedachten houden. Er is inderdaad ook een politieke vorm van beleggen, die niets met sparen voor later van doen heeft. Wie zijn geld belegt in schulden van de staat of andere openbare en geprivilegieerde instellingen draagt niet bij tot de toekomstige productie. Die instellingen geven dat geleende geld vrijwel onmiddellijk uit, meestal voor onmiddellijke consumptie, soms ook voor dingen die zij weliswaar ‘investeringen’ noemen maar die dat bijna nooit zijn. Wie degelijke obligaties koopt, creëert in feite een schuld die door latere generaties van belastingbetalers zal moeten worden betaald. In de plaats van de toekomstige productie te stimuleren, gaat hij haar belasten. Zeker, hij kan daar persoonlijk wel bij varen—zoals ook politici er wel bij varen—maar wat hij doet is wat anders dan sparen. Een fonds dat uitsluitend of grotendeels staatsobligaties bevat, is geen onderdeel van een economisch verantwoord kapitalisatiestelsel.
Sparen – en niets anders – is de sleutel voor een goed pensioenstelsel. Een sleutel is echter waardeloos als er geen slot is waar hij in past. Sparen veronderstelt vooruitzien en vooruitzien kan alleen in een redelijk stabiele omgeving. In een geldeconomie betekent dat in de eerste plaats monetaire stabiliteit. Of men zijn geld nu onder de matras legt of belegt in activa die men later hoopt te kunnen verkopen, de onvermijdelijke kosten van het sparen zijn dat men een tijdlang zijn geld niet gebruikt. Dat houdt het risico in dat het geld ondertussen in waarde vermindert.
Het is uiteraard een illusie te geloven dat de waarde van het geld constant kan blijven—zij zal onvermijdelijk stijgen of dalen. Zolang echter geld zelf een economisch goed (goud, zilver) was, waren de waardeveranderingen ervan vrij gering en alleen afhankelijk van relatief gemakkelijk te begrijpen economische factoren (vraag en aanbod). In het bijzonder het aanbod was vrij stabiel en voorspelbaar. Iedereen wist dat men geen goud of zilver ‘uit het niets kan scheppen’. Bijgevolg was er geen risico dat mensen hun vertrouwen in het geld (in goud of zilver) zouden verliezen.
In zo een monetaire omgeving is sparen een zinvolle en, bij afwezigheid van grote natuurrampen en oorlogen, een vrijwel zeker succesvolle activiteit. Zij is dus een essentiële voorwaarde voor een gezond pensioenstelsel. Als onze politici dat weten, dan is het des te merkwaardiger dat zij geen stappen ondernemen om een dergelijke monetaire omgeving tot stand te brengen. Zij doen precies het tegenovergestelde van wat nodig is, met het vriendelijke verzoek dat wij hen op hun woord zouden geloven wanneer zij zeggen dat zij alles onder controle hebben.
Ontmoediging van het sparen (I)
Reëel geld (goud, zilver) is niet effectief manipuleerbaar. Daarom houden politici niet van reëel geld, zoals zij ook niet van reële mensen houden. Zij houden wel van virtueel, papieren geld, zoals zij ook van virtuele, papieren mensen houden (officieel heten die ‘burgers’). Omdat de twintigste eeuw de eeuw van de politici was, zitten wij nu al lange tijd met een ‘papieren standaard’ zowel voor mensen als voor geld.
Papieren geld kunnen de monetaire autoriteiten naar willekeur vermeerderen (of vernietigen), zoals men ook met een pennentrek eensklaps miljoenen ‘Europese burgers’ kan creëren. Zo’n papieren geldstandaard is dus helemaal geen standaard maar een manipuleerbaar beleidsinstrument. (Wie daaraan twijfelt, vindt bijna dagelijks voldoende bewijzen in de krant.) Omdat vrijwel iedereen een geldgebruiker is, is papieren geld ook en vooral een instrument voor het manipuleren van mensen.
Het gebeurt regelmatig dat mensen hun vertrouwen in het beleid verliezen, ook al worden zij van in hun prilste jaren via ‘verplicht onderwijs’ systematisch geïndoctrineerd—sorry, maatschappelijk gevormd—tot dociele burgers die alles zouden moeten geloven wat hun ‘vertegenwoordigers’ hun voorhouden (op grond van een volmacht die de vertegenwoordigers zichzelf verleend hebben). Het gebeurt ook regelmatig dat mensen het vertrouwen verliezen in het ‘papieren’ geld. Dat is niet zonder reden. De geschiedenis van de twintigste eeuw is er niet alleen een van oorlogen maar ook een van monetaire instabiliteit en chaos.
Die monetaire instabiliteit en chaos waren een gevolg van de ‘politisering van het geld’ in de Eerste Wereldoorlog en zijn lange nasleep. Zij zullen niet verdwijnen zolang het geld gepolitiseerd blijft. Van een depolitisering van het geld is er echter nog geen sprake.
Laten wij ons geen zand in de ogen strooien door de mythe van de zogeheten ‘onafhankelijke centrale bank’. Zo’n bank is een politieke instelling, een door de politieke overheden ingesteld monopolie dat alleen bij de gratie van die overheden en volgens de door hen opgelegde spelregels kan werken. Dat geldt zeker voor de Amerikaanse Federal Reserve, de belangrijkste motor van de rollercoaster van economische cycli van de twintigste eeuw. Het geldt ook—en hoe!—voor de Europese Centrale Bank.
De ECB zal geen weerstand kunnen of zelfs willen bieden aan politieke druk, evenmin als de Europese Commissie de Maastrichtnormen voor de begrotingstekorten en de overheidsschuld kan handhaven tegen politieke druk. Daar zijn zij ook niet voor opgericht. Politici creëren geen grondwetten en ‘onafhankelijke instellingen’ om hun macht en willekeur aan banden te leggen, wel om hun optreden te legitimeren en om bij gelegenheid een ‘onafhankelijke’ zondebok bij de hand te hebben. ‘Sorry hoor, maar het is volstrekt grondwettelijk; het moet van Europa; en over de centrale bank hebben wij niets te zeggen.’
Ondertussen weet iedereen wel hoeveel ervan afhangt of de ECB of de Commissie in de ene of de andere zin beslist. Daarom proberen althans de sterkere spelers, al dan niet gewapend met op bestelling geleverde ‘resultaten van wetenschappelijk onderzoek’, die beslissingen met man en macht te beïnvloeden. Het grootste deel van dat beïnvloedingswerk speelt zich achter de schermen af, wat uiteraard zeer bevorderlijk is voor de transparantie van het beleid en de stabiliteit van de omgeving waarin men plannen op langere termijn moet maken.
In die omstandigheden gaat sparen lijken op wilde speculatie en wordt het, onder die noemer, een gemakkelijke prooi voor de demagogie en hebzucht van de politieke klasse.
Ontmoediging van het sparen (II)
Dat het de overheid echt niet om de vrijwaring van de pensioenvoorzieningen te doen is, blijkt voldoende uit de actualiteit. In de plaats van het sparen gemakkelijker en veiliger te maken doet zij net het omgekeerde. Sparen is een vermogen vormen. De voortdurende dreiging met het instellen van een vermogensbelasting (boven op de vermogensbelastingen die al onder een andere naam bestaan, bijvoorbeeld de erfenisrechten) is niet van aard het sparen aan te moedigen. Bovendien heeft de regering het land doen toetreden tot het schaamteloze belastingkartel van de EU, waardoor extra-territoriale belastingen van inkomsten uit… jawel, spaargelden mogelijk worden.
Alsof dat niet genoeg is, loopt de Belgische regering voorop in de parade om de EU te uit te breiden en te hervormen tot een ‘reële politieke unie’. Zo moeten gewone meerderheidsbeslissingen de regel worden in de plaats van consensusbeslissingen onder de lidstaten. Consensusbeslissingen houden een vetorecht in. Dat mag niet, dat is inefficiënt. Beter is het (voor de politici althans) om via een meerderheid, hoe klein ook, hun wil door te drijven. Het is wonderlijk hoe snel men met wat touwtrekken een meerderheid in elkaar kan flansen. Daartoe volstaan wat onderhandelingen, intimidaties, beloften voor het toekennen van lucratieve postjes en vestigingsplaatsen voor een van de vele ‘nieuwe Europese instellingen’ en ander politiek loodgieterwerk. Daarna zien we wel. Wie herinnert zich de krantenkoppen van gisteren?
Wat dat alles betekent voor de spaarders of would-be spaarders is duidelijk. Boven op de willekeur van de nationale politici komt de willekeur van de Europese politiek. Sparen veronderstelt denken op langere termijn en dat veronderstelt ‘rechtszekerheid’. Evenwel, zoals Harold Wilson het ooit zei, in de politiek is een week al een lange termijn. Of in de Europese context, met zijn onoverzichtelijk vlechtwerk van politieke, juridische, technische en administratieve bevoegdheden en instellingen, het woord ‘termijn’ enige betekenis heeft, valt nog af te wachten. Poolse stokken in Portugese wielen, Maltezer vliegen in de Vlaamse soep? En een goed huisvader zou in staat moeten zijn met enig vertrouwen te voorspellen welke coalities, agenda’s en regelgeving zijn planning kunnen doorkruisen?
Rechtszekerheid? Vergeet het dus maar! ‘Het recht is dat het recht op elk moment kan veranderen’, schreef Ivor Jennings een halve eeuw geleden al. De nobele ziel had nog niet eens geproefd van ons turbotijdperk van vernieuwings-, verjongings- en verruimingsneuroten. (Het logische eindpunt van de huidige verruimingsdrift is een eenpartijstaat—maar dit gewoon even terzijde.)
Ontmoediging van het sparen (III)
Ondertussen gaat de politieke strijd tegen een duurzaam pensioenstelsel ook op andere vlakken voort. De gezondheidszorg en de ouderenzorg blijven budgettaire troetelkindjes die ervoor zullen zorgen dat voor veel mensen het leven kunstmatig gerekt wordt tot ver na het moment waarop zij al hun spaarcenten hebben opgebruikt. Hun ‘pensioenen’ moeten dan wel uit de belasting van de inkomsten en de vermogens van de actieve bevolking of de spaarders komen. Of zijzelf daar dan nog wat aan hebben, is nog maar de vraag—althans tot het moment waarop de bevoegde commissie van experten toestemming geeft om hen ‘menswaardig af te voeren’. Voor de alsmaar groeiende medische, farmaceutische en zorgsectoren is het antwoord wel duidelijk. Zij zijn ondertussen aanzienlijke, zij het vaak indirecte consumenten van belastinggelden geworden, die het vermogen van de actieve bevolking om voor haar toekomst te sparen zwaar onder druk zetten.
Hierbij past het even te bedenken dat in het recente verleden ‘overleven op kosten—en dus uiteindelijk ten koste—van anderen’ is uitgeroepen tot een fundamenteel mensenrecht, althans voor zover die ‘anderen’ niet de kinderen of de familieleden van de rechthebbende zijn. De ‘anderen’ zijn dus andermans kinderen, die niet uit liefde en genegenheid of zelfs plichtsbesef handelen maar omdat zij er door de trafikanten in solidariteit toe verplicht worden.
Wat het gevolg is van een maatschappij waarin de eigen kinderen (familie en gezin) geen waarborg voor continuïteit meer zijn, is ondertussen wel duidelijk geworden. Waarom nog investeren in gezinsopbouw en familiebanden als men de voordelen daarvan toch bij anonieme ‘anderen’ kan wegnemen? Alsof die anderen niet dezelfde vraag stellen en bij hetzelfde antwoord uitkomen. Gevolg: geen continuïteit maar een golf van ach-het-is-maar-een-contract-maar-wat-een-fantastisch-feest huwelijken en een vloed van ach-het-was-maar-een-contract-maar-wie-krijgt-de-rottweiler echtscheidingen. Geen continuïteit door natuurlijke afvloeiingen (sorry voor dit misbruik van een arbeidsrechtelijk begrip) maar toenemende vergrijzing en gesubsidieerde morbiditeit. Geen continuïteit door doelgericht sparen maar een, in de ene belastingverloging na de andere belastingverhaging verpakte, toenemende fiscale druk op de jongere generaties. Dat zijn de termen van het fameuze contract tussen de generaties waar de politici onze eer en ons geweten aan ophangen—een wel heel bijzonder contract, waarbij een partij ook voor de andere tekent.
Spektakelpolitiek
Waar onze politici fulltime mee bezig zijn is het organiseren van chaos en onzekerheid, wel wetende dat er geen gemakkelijker prooien voor charlatans zijn dan mensen die voelen dat zij geen controle meer hebben over hun eigen leven.
Is het niet hemeltergend dat een semi-professionele clown, zonder protest van enige politieke organisatie, kan voorstellen stemrecht toe te kennen aan zestienjarigen? Sedert wanneer heeft de opinie van een zestienjarige, die nog nooit een milligram verantwoordelijkheid heeft gedragen en nog nooit iets anders gedaan heeft dan geleefd op kosten van anderen, dezelfde waarde als die van een volwassene die de verantwoordelijkheid draagt voor zichzelf en zijn of haar kinderen? Mensen van om het even welke leeftijd maar met een restje zelfrespect kunnen alleen maar verbouwereerd het hoofd schudden bij het horen van dergelijke nonsens.
Wie in de politiek maalt er evenwel om mensen? Een slogan uit de recente verkiezingscampagne stelde het klaar en duidelijk: "Politiek gaat over mensen". ‘Inderdaad, en desnoods over hun lijken’, zou men daar nog niet zolang geleden aan toegevoegd hebben. Nu niet meer: men mag in de politiek nog alleen gedesinfecteerde politiek correcte slogans gebruiken. Voor het politieke discours—zo heet het gewauwel—bestaan er immers geen mensen, alleen burgers, maatschappelijk gevormde programmeerbare wettelijke ficties met ingebouwde applausreacties.
Vanuit het perspectief van de politici is het allemaal uiteraard heel zinvol. Hoe meer heterogeen en vooral hoe dwazer het kiezerspubliek, hoe meer ruimte zij hebben, hoe minder argumenten zij moeten bedenken, hoe meer zij kunnen blijven waar zij zijn door alleen maar charmant te doen, politiek correcte wartaal uit te kramen en hun naar rotte vis stinkende bescheidenheid via het geurloze medium van de televisie ten toon te spreiden.
Dwaal ik af? Nee, de op ons afstormende crisis van de pensioenvoorzieningen is het product van meer dan een halve eeuw wanbeleid—of, zo u wilt, succesrijke stemmenjacht. Nogmaals, een gezond pensioenstelsel steunt op individuele spaarzin in een omgeving die sparen zinvol maakt. Dat is geen omgeving waar een Steve ‘Laat de anderen maar betalen’ Stevaert—sorry, Steve ‘Gratis’ Stevaert—een politiek succesnummer is en het Stevaert-effect over de gehele breedte van het politieke spectrum bewondering en afgunst wekt.
De essentie van dat effect kwam onlangs markant naar voren in een discussie in mijn familiekring. Toen de stunts van Stevaert ter sprake kwamen, haalde een van de aanwezigen, een echt heel lieve oude dame, de schouders op en zei: ‘Ach, je moet er maar van profiteren… zolang als het duurt.’ Zij zei dat in aanwezigheid van mensen die haar kleinkinderen zouden kunnen zijn en die over minder dan tien jaar het volle gewicht zullen moeten dragen van de dwaasheden van een generatie die zichzelf heeft laten wijsmaken dat zij recht heeft op alles, als het maar tegen minder dan de marktprijs geleverd wordt. Zeker, zij zei dat zonder enig enthousiasme—zonder geloof—maar zij kon niet nalaten het toch te zeggen. Zij had indertijd niet meer dan het vierdegraadonderwijs gevolgd, maar dat kon niet de verklaring van haar opmerking zijn. Ik heb de jongste verkiezingscampagne gedurende exact twaalf seconden op televisie gevolgd, net genoeg om Prof. Dr. Etienne Vermeersch te horen verkondigen dat hij nu voor twee en een halve euro van Oostende naar Arlon kan sporen en dat dát belangrijk is. Zap!
Stevaert is uiteraard niet meer dan een symptoom van een politiek systeem dat de realiteit tot een anathema heeft gemaakt en zelfrespect tot een achterhaald cliché. Zolang de anderen er zijn, moet je er maar van profiteren. Als zij echt ‘solidair en sociaal voelend’ zijn, dan vinden zij dat immers niet erg. Waarom zouden zij ‘solidair en sociaal voelend’ zijn? Is het omdat zij erop rekenen dat er ook voor hen genoeg ‘anderen’ zullen zijn om van te profiteren?
Het piramidespel
Daarmee zitten wij de kern van het probleem: ons gepolitiseerd systeem van voorzieningen is een piramidespel dat veronderstelt dat er altijd genoeg anderen zullen zijn die veronderstellen dat er altijd genoeg anderen zullen zijn die veronderstellen dat er altijd… enzovoort tot in het oneindige.
Dat is geen parodie. In de jaren zestig noemde Paul Samuelson, toen de toonaangevende keynesiaanse econoom, de moderne staat in een adem een ‘actuarieel wangedrocht’ en ‘het grootste piramidespel ooit bedacht’. Dat was niet bedoeld als een kritiek maar als een lofzang van ‘het mirakel van de welvaartsstaat’. Zijn grond voor die lof was de tautologie dat er in een groeiende bevolking altijd meer jongeren zijn dan ouderen, waaruit hij afleidde dat het nationale product jaar na jaar met samengestelde interest aangroeit. Die andere tautologie, dat er in een afnemende bevolking altijd minder jongeren dan ouderen zijn, liet hij buiten beschouwing. Zij zou hem tot de conclusie hebben moeten leiden dat het nationale product jaar na jaar in versneld tempo zou kunnen dalen. Aan die conclusie had hij evenwel geen boodschap.
Dus ging hij—en met hem een hele generatie intellectuelen en politici, allen evenzeer verblind door de vruchtbaarheid van de ouders van de babyboomers—er maar vanuit dat er altijd meer dan genoeg anderen zullen zijn om de piramide te doen aangroeien. De ironie was dat precies die generatie zo vol was van zichzelf dat zij geen aandacht meer had voor kinderen—daar moesten de anderen maar voor zorgen. Die deden dat ook, alleen woonden zij in andere continenten en zelfs daar niet meer in ‘onze kolonies’. Zij bleven dus buiten het bereik van het fiscale cement dat de hele piramide moest rechthouden.
Niet alleen de babyboomers, ook hun kinderen—van in de kleuterschool geïndoctrineerd in de leer van de wonderlijke piramide en de beheersbare toekomst—lieten het afweten. De pensioenproblematiek is dus niet zonder meer ‘een fenomeen van de ouder wordende babyboomers’. Het is de problematiek van een politiek systeem waarin iedereen geleerd heeft dat hij of zij een tegenover alle anderen afdwingbaar recht heeft op een door die anderen te verzekeren toekomst. Kortom, een systeem waarin iedereen geacht wordt te menen dat iedereen behalve hijzelf verantwoordelijk is voor zijn lot. In zijn binnenste gelooft niemand dat, maar probeer eens een succesvolle politieke campagne te voeren onder de slogan ‘Wij bakken niet gratis, ook niet voor u’.
Ach ja, de oplossing ligt voor de hand. Volgens de deskundigen van de Verenigde Naties moeten de westerse landen een actieve immigratiepolitiek voeren om de veroudering van de bevolking te compenseren. Als er hier niet genoeg anderen zijn, dan moeten wij ze maar van elders invoeren. Heerlijk, toch? Belastingbetalers importeren en voor de rest alles zijn gewone gangetje laten gaan! Heerlijk, jawel, maar niet realistisch. Die geïmporteerde belastingbetalers wijzigen ook het politieke landschap, de politieke krachtverhoudingen en het gehele politieke systeem. Wat daar dan voor in de plaats komt, weet niemand. Dat is de keerzijde van de mythe van de ‘beheersbare toekomst’. Amen.
1 Een kritische beschouwing over pensioenen impliceert een kritiek van politiek correcte gemeenplaatsen en weinig pieteit tegenover tal van heilige koeien en dito huisjes. Ik probeer mijn kritiek hier zonder al te veel technische argumentaties te formuleren, wat niet wil zeggen dat ik niet bereid ben daarop nader in te gaan voor wie daar vragen bij heeft.
2 De belegging van de reserves van het Zilverfonds gebeurt: 1° bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product hoger dan 100 procent, in effecten en fondsen van de Belgische staat; 2° bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product onder 100 procent, in activa die, bij de berekening van de Maastricht-schuld, in mindering kunnen gebracht worden van de bruto-overheidsschuld.
|