Er is een polemiek aan de gang tussen twee wetenschappers die over het Ierse wonder opiniestukjes instuurden naar De Tijd. Eindelijk, zou ik haast zeggen. Want ik heb zo de indruk dat intelligent Vlaanderen haar taak om een brede en weldoordachte wereldvisie uit te dragen verwaarloost door zich te veel te focussen op de actueel populaire themata en faits divers of door zich te laten meeslepen door de opwinding van het dagdagelijkse politiek gekakel.

Maar in de stukjes waarin Professor Marc De Vos en Seth Maenen aan elkaar tegenge-stelde stellingen neerzetten, blijf ik toch op mijn honger. Marc De Vos begon met het scepticisme dat hier en daar geuit zou worden over de realiteit van het Ierse wonder te ontkrachten. Het Ierse wonder, dat erin bestaat om met het beproefde recept van deregu-lering de economische groei aan te zwengelen, zou toch voor een sociaal kerkhof zorgen en dat wordt bewezen door een hoog percentage armoede. Dat de marktwerking niet kan garanderen dat de economische groei aan iedereen ten goede komt is ook de stelling van Seth Maenen. De landen waar de markt het meest vrijgemaakt is zijn landen met de grootste groei in lagere inkomensklassen. De Vos ontkent dit door erop te wijzen dat je met relatieve inkomensvergelijking geen armoede kan kwantificeren. Ik betwijfel boven-dien dat dezelfde redenering opgaat voor landen als Hongkong en Dubai, waar de vrije markt nog veel vrijer is.

Maar laat ons even aannemen dat het waar is. Laat ons veronderstellen dat er grotere in-komensverschillen ontstaan in een vrije markt. Mijnheer Maenen concludeert daaruit dat “economische groei […] geen of nauwelijks kansen [biedt] aan de minst gefortuneerden”. Maar is dat wel zo? Is het niet zo dat de kansen wel geboden worden maar dat de zoge-naamd minder gefortuneerden ze gewoon laten liggen? Hun relatieve armoede mag er dan wel op achteruit zijn gegaan, in absolute termen is de situatie verbeterd (ik spreek hypothetisch) en dus hoeft een verdere verhoging van de productiviteit en de daarmee gepaard gaande levensritme voor hen niet. Zij bekijken het liever. Lekker een pint in de pub en laat de strebers zich maar uitsloven. Ik herhaal dat ik dit zuiver hypothetisch be-nader en alleen de logische valsheid van de redenering van Maenen wil aantonen.

Maenen probeert vervolgens zijn valse conclusie te verklaren. Hij geeft er twee, maar ei-genlijk komen ze op hetzelfde neer. De eerste is dat beloning en productiviteit aan elkaar gerelateerd zijn en de tweede dat waardevastheid van het loon en productiviteit aan elkaar gerelateerd zijn. De laatste omdat de hoogproductieven “beter in staat zijn een loon af te dwingen dat voor inflatie compenseert”. De beide verklaringen komen in essentie neer op “(goed) loon naar werk”. En dat is precies het principe dat deze onuitgesproken mar-xist verafschuwt. Geen loon naar werk, maar “van ieder volgens zijn mogelijkheden, voor ieder volgens zijn behoeften”.

Verder neemt Maenen het standpunt van De Vos over de zin en de vergelijkbaarheid van relatieve armoedegrenzen op de korrel. Dat relatieve armoedegrenzen een indicatie zijn van armoede wanneer armoede gedefinieerd wordt als ‘relatieve deprivatie’, het ‘onver-mogen om volwaardig deel te nemen aan de samenleving wegens een aanzienlijke achter-stand in de middelen’ (mijn cursief), dat is nogal wiedes. De point is precies dat dat lo-gisch een foute benadering is. De waarde van iets wordt altijd beïnvloed door van alles en nog wat waar wij geen direct vat op hebben. Dat is de onderliggende gedachte aan een gezegde als “de een zijn dood is de ander zijn brood”. Om een duidelijk voorbeeld te ge-ven: alleen al door mijn smaak inzake kleding aan te passen beïnvloed ik in zekere mate de waarde de kledingzaak die een stock heeft met kleren die niet (meer) aan mijn smaak beantwoorden. Als de eigenaar van de zaak recht zou hebben op de waarde van zijn zaak, dan zou ik mijn smaak niet mogen veranderen. Dat zou een schending van zijn recht zijn.

Dezelfde redenering – en dit zal menigeen shockeren omwille van de combinatie van onweerlegbaarheid, eenvoud en zijn flagrante strijd met het fundamenteel schuldgevoel dat de moderne ethiek in ieder van ons heeft ingeprent – dezelfde redenering kan worden aangehouden ten aanzien van de waarde van het leven zelf. Het leven heeft voor ieder van ons absoluut de hoogste waarde (ik laat de suicidanten even buiten beschouwing). Zonder leven heeft niets anders voor ons nog waarde. Voor de medemens is ons leven echter een marktartikel. De weinige tijd die we op deze aardkloot toegemeten krijgen rui-len we met anderen voor (producten van) hun tijd. En als we de productieve output con-stant veronderstellen, dan wordt een mens minder waard bij de geboorte van ieder kind. Gelukkig hoeft de output niet constant te blijven. Waar het mij hier eigenlijk om gaat is aan te tonen dat het onmogelijk is om voor het leven een waarde te claimen, omdat de waarde altijd beïnvloed zal worden door het handelen van anderen. Ayn Rand’s Anthem geeft ons het voorbeeld van hoe de uitvinding van de elektriciteit het leven van menig kaarsenmaker die leefde voor zijn ambacht, grotendeels waardeloos maakte.
Vooropgesteld dat er iemand zou kunnen opstaan die de onmetelijke wijsheid heeft om te bepalen welke waarde precies menswaardig is, dan nog zou dit het handelen van ieder ander mens volstrekt onmogelijk maken, omdat hij bij elke daad die hij wil stellen zich zou moeten afvragen, zonder het ooit met zekerheid te kunnen achterhalen, of de waarde van het leven van de ‘rechthebbende’ er niet zo door zou worden beïnvloed dat het niet langer als menswaardig kan worden beschouwd. Dat kan alleen wanneer de hele wereld vooraf geconsulteerd zou worden, maar dat lijkt zo onpraktisch dat zelfs Maenen dit niet ernstig zo bedoeld kan hebben. Een mens kan derhalve geen recht hebben op een mens-waardig leven. A fortiori geldt dit wanneer menswaardig in relatieve termen wordt uitge-drukt.

Maar wie zou denken dat Marc De Vos het Ierse wonder en zijn fundamentals door dik en dun zou verdedigen, komt bedrogen uit. Ook hij bekent dat hij voor sociale bescher-ming is, zij het dat hij daarvoor de “prijs” van meer ongelijkheid wil betalen. Door die meer ongelijkheid, zo redeneert hij, is er meer groei en meer budget voor sociale be-scherming. Dat die sociale bescherming juist echte ongelijkheid tot stand brengt, nl. die tussen de sociaal beschermenden en de sociaal beschermden, dat gaat aan hem voorbij. De beide heren schijnen bovendien niet te weten dat al tientallen economen hebben be-wezen dat (de graad van) kapitalisme volstrekt geen verband houdt met de sociale (on)ge-lijkheid en dat de kloof tussen arm en rijk nergens zo groot is als in het systeem met de valse naam: het socialisme.

Wat de Ieren de laatste jaren hebben gedaan is een klein stukje van de vrijheid die hen in de genen zit heroveren. Laat ons niet vergeten dat Ierland duizend jaar heeft gefunctio-neerd en gebloeid in volstrekte staatloosheid, met groot respect voor individuele vrijheid en in relatieve vrede, tot de Britten er in de zeventiende eeuw hun ongewijde poten op legden. Marc De Vos stelt dat wat de Ieren met hun herwonnen vrijheid hebben verwe-zenlijkt bij ons wordt bekeken met “een mengeling van bewondering, afgunst en onge-loof”. De combinatie lijkt mij niet voor te komen. Een enkeling heeft voor de Ieren op-recht bewondering, maar de grote massa wordt verteerd door afgunst. En dat is de echte kern van de Ierse kwestie.