Dorien Pessers, docente vrouwenstudies aan de universiteit van Amsterdam en columnist voor de Volkskrant, is wat je noemt een ‘maatschappijkritisch’ denker. Zoals dat meestal gaat met maatschappijkritische denkers, worden haar geschriften vooral gekenmerkt door een heftige afkeer van wat de Amerikaanse filosoof Robert Nozick aanduidde met de uitdrukking ‘capitalist acts between consenting adults’. De vrije uitwisseling van goederen en diensten is in Pessers’ ogen misschien niet verantwoordelijk voor alle kwaad op de wereld, maar dan toch in ieder geval voor een zeer groot deel: van armoede tot discriminatie, van kinderarbeid tot milieuvervuiling, van werkloosheid tot het falen van het ministerie van justitie – keer op keer weet Pessers de vrije markt te ontmaskeren als de grote boosdoener.

Pessers ergert zich ook bijzonder aan de ‘exorbitante’ inkomens die in het bedrijfsleven, de topsport en de showbusiness worden verdiend, inkomens die volgens haar in geen relatie meer staan tot de geleverde prestaties. Pessers schaart zich met deze kritiek aan de zijde van de Stichting Max Havelaar: ook daar menen ze in het bezit te zijn van de magische formule waarmee berekend kan worden wat de ‘eerlijke prijs’ is voor arbeid. Deze prijs wijkt uiteraard af van de prijs waar de betrokken partijen zelf vrijwillig mee accoord gaan. Jammer genoeg laat Pessers, net als de Stichting Max Havelaar, na om deze formule, en de manier waarop die verkregen is, bekend te maken.

De ‘exorbitante’ inkomens in bedrijfsleven, topsport en showbusiness staan in schril contrast tot het inkomen van ‘de mensen die door hun arbeid een algemeen maatschappelijk belang behartigen ‘, zoals arbeid ‘in de wetenschap, het onderwijs, en de gezondheidszorg’. Pessers vraagt zich vervolgens af of niet ‘aan die mensen de hoogste beloning moet worden toegekend wier arbeid het meeste bijdraagt aan de sociale en immateriele rijkdom van onze samenleving’ – kortom, aan mensen zoals Dorien Pessers in plaats van die vervloekte Patrick Kluivert en Marco Borsato.

Pessers’ betoog doet denken aan de uitlatingen van Rudy Kousbroek in een zelfportret in dit blad, waarin hij de ‘disproportie’ tussen zijn eigen inkomen en het inkomen van juristen, artsen en mensen uit het bedrijfsleven als ‘eigenlijk onaanvaardbaar’ betitelde. Het is inderdaad een schande: hordes mensen zijn bereid flink geld neer te tellen voor het nieuwste album van Borsato, of om de kunsten van Kluivert te aanschouwen, maar naar de wijsheden van miskende genieen als Pessers en Kousbroek is nauwelijks vraag. Gelukkig bestaat er een beproefde methode om dit onaanvaardbare misstand uit de wereld te helpen. Als mensen niet bereid zijn vrijwillig over de brug te komen, dan kunnen ze natuurlijk altijd gedwongen worden te betalen, door middel van belastingheffing; de opbrengsten daarvan kunnen naar onze ondergewaardeerde intellectuelen worden gesluisd in de vorm van overheidsbaantjes, subsidies, prijzen, enzovoorts.

Het anti-markt-denken van zoveel intellectuelen, en hun steun voor de machtige, ‘herverdelende’ staat, is zo bezien niet echt onbegrijpelijk.

Je kunt je afvragen hoe Pessers eigenlijk tot de conclusie komt dat de bezigheden van mensen in het bedrijfsleven, de topsport en de showbusiness niet in het ‘algemeen belang’ zijn, en haar eigen vrouwenstudie-wijsheden wel. Zoals wel vaker het geval is, duikt bij Pessers de term ‘algemeen belang’ vooral op wanneer ze anderen wil laten opdraaien voor de kosten van haar eigen prive-belangen.

Zo maakt ze zich 600 woorden lang druk wanneer de overheidssubsidie voor het ‘Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging’ dreigt te worden gestopt (De Volkskrant, 18-6-1996). Dit is volgens Pessers een grote schande, vanwege ‘de voorbeeldige behartiging van het algemeen belang’ door dit instituut.

‘Algemeen belang’? Dat door zo’n instituut de belangen van feministes als Pessers uitstekend worden behartigd, mag duidelijk zijn, maar de anti-feministen zullen toch anders aankijken tegen deze instelling – evenals het leger mensen dat het hele feminisme worst zal wezen, maar dat desondanks gedwongen wordt te betalen voor Pessers’ hobbies.

In navolging van de sociaal bewogen miljonair Youp van ’t Hek gaat Pessers ook tekeer tegen de toenemende commercie in de voetballerij. Pessers weet hier verbluffende verbanden te leggen. Hoe het geweld van de voetbalsupporters te verklaren? Pessers ziet de oorzaak in de commercie: “Het zijn de clubdirecties die van voetbal handel, van voetballers kapitaalgoederen, en van wedstrijden een alibi voor de verkoop van beeldrechten hebben gemaakt. Daarmee hebben ze supporters tot figuranten gedegradeerd.” Hooliganisme, aldus Pessers, “lijkt een gezonde, in ieder geval voorspelbare reactie” op de commercialisering van de voetbalcompetitie (De Volkskrant, 27-06-2000).

De hooligans als stoottroepen van de socialistische contra-revolutie!

Als de spelers en clubs maar eens ophielden zoveel geld te verdienen, dan houdt het supportersgespuis vanzelf op met hun vernielingen en geweldplegingen. Opmerkelijker dan de onzinnigheid van Pesser’s theorie is haar openlijk goedpraten van het supportersgeweld: niet het geweld rond het voetbal is verwerpelijk, maar het feit dat spelers en clubs goed geld verdienen door een product te leveren waar veel vraag naar is.

Pessers klaagt ook, zoals zovelen met haar, de luxueuze ‘skyboxen’ aan. De prijzen van deze skyboxen zijn voor de oorspronkelijke Ajax-supporters onbetaalbaar, aldus Pessers: “de tweedeling in de maatschappelijke arena zet zich in de Arena voort” (de Volkskrant, 24-02-1998). Een troost voor Pessers: de tweedeling tussen zitplaatsen (de bourgoisie) en staanplaatsen (het proletariaat) is in de Arena tenminste opgeheven. Alle toeschouwers zitten, in heerlijke egalitaire eenvormigheid.

Waarom precies het bestaan van de skyboxen zo verwerpelijk is, blijft verder in het duister gehuld. Wat is er mis mee dat mensen die het kunnen betalen, lekker kunnen zitten? De skyboxbezitters zijn blij met hun mooie skyboxen, de club is blij met de extra inkomsten, en, tenzij je ervan uitgaat dat de gemiddelde voetballiefhebber wordt verteerd door afgunst, hebben ook de overige supporters er baat bij: van het extra geld kunnen betere spelers worden betaald, enzovoorts. Kortom, iedereen is blij, behalve intellectuelen als Pessers, die mokkend en kankerend de pret bederven. Ook is het raadselachtig waarom de anti-skybox-intellectuelen zich wel druk maken over de tweedeling tussen de skyboxen en de gewone zitplaatsen, en niet over bijvoorbeeld de tweedeling tussen mercedessen en dafjes, of de tweedeling tussen eerste klas treinkaartjes en tweede klas treinkaartjes, of de tweedeling tussen grachtenpandbezitters en flatbewoners (hoewel, in het geval van Youp van ’t Hek is dat laatste eigenlijk wel begrijpelijk.)

Dat Ajax naar de beurs is gegaan, zint Pessers uiteraard ook niet. Er is volgens Pessers sprake van ‘exploitatie’ van supporters: er worden ‘uit de supporters miljoenen geperst om het bedrijfskapitaal uit te breiden’. Voor wie het nog niet begrepen had: dit is Pesseriaanse newspeak voor: ‘de supporters van Ajax worden in de gelegenheid gesteld om aandelen Ajax te kopen’. Want in Pesser’s universum wordt wie vrijwillig ergens voor betaalt, uitgeperst, terwijl wie gedwongen wordt te betalen voor zaken waar ie niet om gevraagd heeft – docenten vrouwenstudies bijvoorbeeld – niet wordt uitgeperst.

Dit blijkt ook uit Pesser’s reactie op het verschijnsel van bedrijven die genoeg krijgen van de hoge belastingen, en die dreigen te vertrekken naar landen waar de staat een minder groot deel van de bedrijfswinst opeist. Pessers spreekt van een ‘verwerpelijk machtsmiddel’ en van ‘fiscale chantage’ (‘Hedendaags narcisme’, p 128). Let wel: Pessers doelt met deze termen niet op het gedrag van degenen die meer dan de helft van andermans inkomen confisceren om dat vervolgens, na een deel in eigen zak te hebben gestoken, naar believen her te verdelen – nee, ze doelt op degenen die dreigen voor dit gedrag op de vlucht te slaan.

Het is trouwens merkwaardig dat Pessers de neiging van het grootkapitaal om naar streken met minder inhalige overheden te vertrekken zo verwerpelijk acht – gezien het destructieve karakter van de kapitalisten zou je verwachten dat ze juist blij zou zijn wanneer die eindelijk vertrekken. Misschien wil de sociaal bewogen Pessers het buitenland niet opschepen met deze verwerpelijke figuren, en wil ze daarom liever zelf de lasten blijven dragen?

Orwelliaans gebruik van begrippen, zoals ‘uitpersen’ en ‘fiscale chantage’, is rijkelijk aanwezig in het Pesseriaanse gedachtegoed. Zo gaat Pessers ook tekeer tegen het feit dat ‘de vrijheid van ouders om voor hun zieke kinderen te zorgen, wettelijk wordt beknot’. Krijgen ouders werkelijk de politie aan de deur als ze besluiten voor hun zieke kinderen te zorgen? Nee, Pessers bedoelt hiermee dat de contractvrijheid nog verder moet worden ingeperkt, en dat werkgevers voortaan door de staat gedwongen moeten worden tot het verstrekken van zorgverlof. Dat volgens Pessers werkgevers ook nog eens gedwongen zouden moeten worden om tijdens het zorgverlof het salaris door te betalen, spreekt al bijna vanzelf.

Behalve van economische vrijheid toont Pessers ook opmerkelijk vaak een grondige afkeer van persoonlijke vrijheden. Ze heeft zelfs een honende term bedacht voor mensen die menen dat ze recht hebben over hun eigen leven te beschikken: ‘zelfbeschikkers’.

Het enige alternatief voor het recht over jezelf te beschikken, is natuurlijk dat sommige mensen het recht hebben over anderen te beschikken, en het is duidelijk dat Pessers zichzelf vooral ziet in de rol van beschikker over andermans leven; ze heeft een aantal creatieve plannetjes met het leven van haar medemensen. Zo stelt ze voor een ‘sociale dienstplicht’ in te voeren – het feit dat na afschaffing van de militaire dienstplicht in Nederland geen dwangarbeid meer bestaat, is voor Pessers een onwenselijke toestand, die snel moet worden opgeheven door een nieuwe vorm van dwangarbeid in te voeren. Tot de meer vermakelijke voorstellen in dit genre behoort Pessers’ voorstel tot het invoeren van ‘verplicht filosofie-onderwijs voor dochters’.

Maar het is de combinatie van seks en handel die Pessers’ grootste toorn oproept.

H.L. Mencken definieerde puritanisme eens als ‘the haunting fear that someone, somewhere may be happy’. Seks is plezierig, geld verdienen is plezierig, dus geld verdienen met seks is dubbel schandalig.

Pessers richt zich uiteraard tegen pornografie, maar vooral tegen prostitutie. Instemmend verwijst ze naar het in ‘le Nouvel Observateur’ verschenen manifest van een aantal Franse (voornamelijk vrouwelijke) opiniemakers, die in navolging van de Deense regering van mening zijn dat prostitutie verboden moet worden. Wie, zoals Pessers, de onbedwingbare behoefte voelt om z’n medemensen de eigen wil op te leggen, doet er altijd goed aan om zoveel mogelijk het onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig, tussen vrijheid en dwang, te verdonkeremanen. Pessers beseft dat. Het manifest maakt, aldus Pessers, ‘korte metten met het onderscheid tussen gedwongen en vrijwillige prostitutie. Van de vrouwen die zeggen vrijwillig in de prostitutie te werken, kent 95 procent een tragische geschiedenis van seksuele geweldservaringen, van ernstig verstoorde gezinsverhoudingen en drugsverslaving’ (De Volkskrant, 30-5-2000).

Laten we er voor het gemak van uitgaan dat dit geen feministisch sprookje is, en dat 95% van de prostituees het inderdaad erg zwaar heeft gehad. De vraag luidt nu: waarom is dat een reden om hen het werken onmogelijk te maken? De omgekeerde conclusie lijkt meer voor de hand te liggen: die vrouwen hebben het al zo moeilijk gehad, laat ze nu dus eindelijk met rust, en ga zeker niet hun broodwinning afpakken.

De onuitgesproken vooronderstelling luidt natuurlijk dat geen vrouw die goed bij haar verstand is er ooit vrijwillig toe zou besluiten zijn om op een betrekkelijk eenvoudige manier vele malen meer te verdienen door seksuele diensten te verlenen dan mogelijk is door bijvoorbeeld achter de kassa bij Albert Heijn te gaan zitten. Aan de vrouwen die hiertoe toch besluiten, moet dus wel een steekje los zitten. En nadat geconstateerd is dat die vrouwen inderdaad niet toerekeningsvatbaar zijn (ze hebben immers een ongelukkige jeugd gehad, etc.), kan de conclusie worden getrokken dat die vrouwen, net als kinderen, niet het recht hebben om zelf over hun eigen leven te beschikken, maar dat de staat daarover kan bepalen.

Maar het gaat nog verder, want niet alleen de vrouwen die een zware jeugd hebben gehad, en die daarom volgens Pessers c.s. niet in staat zijn over hun eigen leven te beschikken, wordt verboden in de prostitutie te werken – nee, alle vrouwen wordt dit verboden. Misschien denkt Pessers stiekem dat geen enkele vrouw toerekeningsvatbaar is? Ze zou niet de eerste zijn.

Het vermakelijkste aan dit pleidooi om de seksuele vrijheid van hoeren en hoerenlopers af te schaffen, is wel de fantastische hypocrisie ervan: ‘Het gaat ons niet om een kruistocht tegen de seksuele vrijheid’, aldus het door Pessers met instemming geciteerde manifest, ‘maar juist om de verdediging daarvan. Daarom wijzen wij een systeem af dat vrouwen en kinderen onontkoombaar tot seksuele slaven maakt.’ Mensen die zelf bepalen of ze al dan niet met seksuele dienstverlening hun brood verdienen, zijn slaven; maar mensen die tegen hun wil door de staat gedwongen worden op te houden met hun broodwinning, zijn vrij.

Tot slot: je verdiepen in Pesser’s autoritaire gedachtenwereld is niet alleen maar kommer en kwel. Er valt af en toe ook wel wat te lachen. Zo prijst Pessers koningin Beatrix, die er op haar paleis jaarlijks vele tientallen miljoenen guldens aan belastinggeld doorheen jaagt, voor haar ‘sobere stijl’ en ‘sociale orientatie’. Maar Pessers is vooral vermakelijk wanneer ze indruk probeert te maken door geleerd klinkende krompraat over de lezer uit te storten. Een voorbeeld: “Het huwelijk is dus primair een antropologisch instituut dat de biologische grondstof omzet in culturele verhoudingen”. Nog eentje: “Maar nu wordt het subject zelf ontworpen door een autonoom geworden technologie die de rede overstijgt.” En wat dacht u hiervan: “Het humanisme kent geen ethiek van het ontworpen subject, het kent zelfs geen ethiek van het ontwerp, laat staan een ethiek van het subject op wiens genetische eigenschappen intellectueel eigendom van anderen berust”. Zo had ik het nog niet bekeken!