Klassiek liberalisme of kortweg liberalisme, zoals het rond de vorige eeuwwisseling werd genoemd, is het kenmerk van de politieke filosofie van de Westerse beschaving. Aanwijzingen en kenmerken van de liberale gedachte kunnen ook worden gevonden in andere belangrijke culturen. Maar het was de kenmerkende samenleving, die onstond in Europa – en in de buitenposten van Europa, en bovenal Amerika – die als voedingsbodem heeft gediend voor het liberalisme. Op haar beurt was deze samenleving in doorslaggevende mate gevormd door de liberale stroming.

Decentralisatie en deling van macht hebben hun stempel gedrukt op de geschiedenis van Europa. Na de ondergang van Rome, is geen enkel rijk meer in staat geweest om het hele continent te kunnen domineren. In plaats daarvan werd Europa een ingewikkeld mozaïek van met elkaar concurrerende naties, koninkrijken en stadstaten. De verschillende heersers waren in onderlinge competitie met elkaar. Wanneer een staat zich te buiten ging aan buitensporige belastingheffing of het willekeurig in beslag nemen van eigendommen, dan kon het heel goed gebeuren dat hij zijn meest productieve burgers zou verliezen, die zouden weggaan, tezamen met hun kapitaal. De koningen vonden machtige rivalen in ambitieuze baronnen en religieuze autoriteiten die werden gesteund door een internationale kerk. Parlementen verschenen en beperkten de mogelijkheden van de koning om belasting te heffen. Vrije steden ontstonden met wetten, die de macht gaven aan een elite van handelslieden.

Tegen de Middeleeuwen had zich in grote delen van Europa, in het bijzonder in het westen, een cultuur ontwikkeld, die vriendelijk was voor eigendomsrechten en handel. Op het filosofische vlak werd de leer van het natuurrecht uitgedragen, deze leer die was afgeleid van de leer van de Stoïcijnse filosofen uit Griekenland en Rome leerde dat de natuurlijke orde onafhankelijk was van menselijk ontwerp en dat de leiders ondergeschikt waren aan de eeuwige wetten van rechtvaardigheid. De leer van het natuurrecht werd ondersteund door de kerk en uitgedragen door de belangrijke universiteiten, van Oxford en Salamanca tot en met Praag en Krakau.

Aan het begin van de nieuwe tijd begonnen de heersers zich los te maken van de oude beperkingen van hun macht. Koninklijk absolutisme werd de hoofdstroming van die tijd. De Europese koningen deden een nieuwe claim: Zij riepen zich uit tot door God aangewezen persoon om de bron te zijn van al het leven en alle activiteiten in de maatschappij. In overeenstemming daarmee probeerden zij richting te geven aan geloof, cultuur, politiek en in het bijzonder aan het economische leven van de mensen. Ter ondersteuning van hun enorme bureaucratieën en onophoudelijke oorlogen, hadden de heersers voortdurend stijgende belastingen nodig, welke zij uit hun onderdanen probeerden te persen op een manier die tegengesteld was aan de gewoonte die men er daarvoor op nahield.

Het eersten die tegen dit systeem in opstand kwamen waren de Hollanders. Na een tientallen jaren durende strijd wonnen ze hun onafhankelijkheid van Spanje en begonnen met het opzetten van een uniek staatsbestel. De Verenigde Provinciën, zoals deze radicaal gedecentraliseerde staat werd genoemd, had geen koning en kende weinig macht toe aan het federale niveau. Geld verdienen was de passie van deze ambachtslieden en handelaren. Ze hadden geen tijd voor de jacht op ketters of het onderdrukken van nieuwe ideeën. Er ontstond een opmars van religieuze tolerantie en een brede mate van persvrijheid. Toegewijd aan handel en industrie, werd door de Hollanders een rechtssysteem ingevoerd dat stevig was gebaseerd op de ‘rule of law’ en de heiligheid van eigendom en contract. De belastingen waren laag en iedereen werkte. Het Hollandse “economische wonder” was het mirakel van die tijd. Geïnteresseerde waarnemers uit heel Europa volgenden het Hollandse succes met grote belangstelling.

Een maatschappij die in veel opzichten leek op die in Holland, ontwikkelde zich aan de overzijde van de Noordzee. Ook Engeland werd in de 17e eeuw bedreigt door koninklijk absolutisme in de vorm van het huis van Stuart. Het antwoord hierop was een revolutie, een burgeroorlog, de onthoofding van een koning en het afzetten van een andere. In de loop van deze roerige eeuw verschenen de eerste bewegingen en denkers die duidelijk als liberaal kunnen worden aangemerkt.

Met het verdwijnen van de koning kwam een groep van radicale middenklassers naar boven die de Levellers werden genoemd. Zij betoogden dat zelfs het parlement niet de bevoegdheid had om zich de natuurlijke, door God gegeven, rechten toe te eigenen. Godsdienst verklaarden zij, is een zaak van ieders persoonlijke overtuiging: Het zou geheel los moeten staan van de staat. Door de staat toegekende monopolies zijn eveneens een inperking op de natuurlijke vrijheid. Een generatie later ging John Locke verder met de traditie van het natuurrecht, welke levend werd gehouden door de Scholastische theologen, en gaf de aanzet tot een krachtig liberaal beeld van de mens, de maatschappij en de staat. Hij stelde dat ieder mens geboren werd met bepaalde natuurrechten. Deze rechten bestaan uit het fundamentele recht op datgene dat zijn eigendom is: zijn leven, zijn vrijheid en bezit (of materiële goederen). De overheid is er simpelweg om het recht op eigendom te beschermen. Wanneer de overheid in plaats van de natuurlijke rechten te beschermen strijdt tegen deze rechten, dan zijn de mensen gerechtigd om haar te veranderen of af te schaffen. De theorie van Locke zou ook gedurende de volgende generaties haar invloed blijven uitoefenen in Engeland. In de tussentijd zou zij haar grootste invloed hebben in de Engelssprekende koloniën in Noord Amerika.

De maatschappij, die in Engeland opkwam na de overwinning op het absolutisme, begon verbijsterende successen te halen in het economische en culturele leven. Denkers van het continent, vooral uit Frankrijk, begonnen belangstelling te tonen. Sommigen, zoals Voltaire en Montesquieu, kwamen naar Engeland om daar de situatie te bekijken. Net zoals Holland voorheen als model had gediend, beïnvloedde Engeland nu de buitenlandse filosofen en staatslieden. De decentralisatie die Europa al sinds lange tijd had gekenmerkt stond de ontwikkeling van Engelse experiment toe en zorgde ervoor dat het succes als een aansporing voor andere landen kon dienen.

In de 18e eeuw ontdekten denkers een belangrijk feit over het sociale leven: In een gegeven situatie, waar mensen natuurrechten bezitten, regelt de maatschappij min of meer haar eigen zaken. In Schotland schetsten opeenvolgende briljante schrijvers, waaronder David Hume en Adam Smith, de theorie van een spontane ontwikkeling van maatschappelijke instituties. Zij gaven aan hoe ingewikkelde en nuttige instituties – taal, moraliteit, gewoonterecht en vooral de markt – waren ontstaan en hoe zij zich hebben ontwikkeld, niet als product naar ontwerp van de ideeën maatschappij planners, maar als het resultaat van de wisselwerking tussen alle leden van de samenleving, die hun eigen doelen nastreefden.

In Frankrijk kwamen economen tot dezelfde conclusies. De belangrijkste van hen, Turgot, bracht de voornaamste reden voor de vrije markt naar voren:

“Het te volgen beleid zou daarom een beleid moeten zijn, dat de dingen op zijn beloop laat, zonder dat men probeert om richting te geven aan deze dingen. Indien men richting wil geven aan productie en handel is het nodig om informatie te hebben over alle verschillen in behoeftes, interesses en wensen in zo’n grote mate van detail dat dit zelfs voor de meest omvangrijke, actieve en kundige overheid fysiek onmogelijk is. En zelfs als de overheid over zo’n hoeveelheid gedetailleerde informatie beschikken, dan zou het resultaat zijn dat zij de dingen precies zo liet gaan zoals ze vanzelf zouden gaan, door het handelen van mensen naar hun eigen belangen, gedreven door vrije concurrentie.”

De Franse economen bedachten een term voor dit beleid van vrijheid in het economische leven: Ze noemden het laissez-faire. In de tussentijd, begonnen in de 17e eeuw, hadden kolonisten van voornamelijk Engelse afkomst aan de oostkust van Noord Amerika een nieuwe gemeenschap gevormd. Onder invloed van de ideeën die de kolonisten meenamen vanuit Engeland en de instituties die zich hadden ontwikkeld, kwam er een nieuwe manier van leven tot bloei. Er was geen aristocratie en er was erg weinig bestuur in welke vorm dan ook. In plaats van de ambitie naar politieke macht werkten de kolonisten om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen voor zichzelf en hun familie.

Ze waren sterk onafhankelijk en in de dezelfde mate gehecht aan een vreedzame – en winstgevende – uitwisseling van goederen. Er ontstond een ingewikkeld handelsnetwerk en tegen het midden van de 18e eeuw waren de kolonisten al rijker dan alle andere gewone wereldburgers. Zelfredzaamheid was ook het leidende principe op het gebied van de geestelijke waarden. Kerken, hoge scholen, bibliotheken, kranten, opleidingsinstituten en culturele verenigingen floreerden door de vrijwillige bijdrage van burgers.

Op het moment dat bepaalde gebeurtenissen leidden tot de onafhankelijkheidsoorlog, was de heersende opvatting dat de samenleving voornamelijk zichzelf kon redden. Zoals Tom Paine betoogde:

“ Het wettelijk gezag maakt maar een klein deel uit van het burgerlijke leven. Het zijn de belangrijke en fundamentele principes van de samenleving en beschaving – door de onophoudelijke stroom van belangen, die zijn weg baant door miljoenen kanalen en de hele beschaafde mensheid versterkt – waaraan het individu en het geheel, oneindig veel meer dan door iets dat zelfs ook maar door de best uitgeruste overheid gedaan kan worden, hun veiligheid en welvaart aan te danken hebben. In zo’n maatschappij regelt de samenleving bijna al die dingen die worden toegeschreven aan de overheid. De overheid is alleen nodig om in die enkele zaken te voorzien waarvoor de samenleving en de beschaving niet voldoende zijn uitgerust.

In de loop van de tijd zou deze nieuwe maatschappij, die werd gevormd op basis van de filosofie van het natuurrecht, voor de wereld dienen als een nog veel duidelijker voorbeeld van het liberalisme dan Holland en Engeland eerder hadden gedaan.

Toen de 19e eeuw begon was klassiek liberalisme – of kortweg liberalisme, de naam waaronder de filosofie van de vrijheid toen bekend stond – het spook dat rondwaarde in Europa en de wereld. In ieder land was de liberale beweging actief.

Omdat zij voornamelijk was voortgekomen uit de middenklasse bestond zij uit personen met heel uiteenlopende religieuze en filosofische achtergronden. Christenen, Joden, deïsten, agnosten, utilitaristen, aanhangers van natuurrechten, vrijdenkers en traditionalisten, allemaal zagen ze een mogelijkheid om te werken aan één fundamenteel doel: Uitbreiding van het gebied waarin men vrij kan functioneren in de maatschappij en vermindering van dwang en de staat.

Het accent varieerde naargelang de omstandigheden in de verschillende landen. Soms eisten de liberalen, zoals in Oost en Centraal Europa, dat er een einde kwam aan de absolute staat en dat de overblijfselen van het feodalisme werden afgeschaft. Dienovereenkomstig concentreerde de strijd zich rond de rechten op eigendom, godsdienstvrijheid en de afschaffing van slavernij. In West Europa moesten de liberalen vaak vechten voor vrijhandel, vrijheid van pers en het ook van toepassing laten zijn van de “rule of law” op staatsfunctionarissen.

In Amerika, het liberale land bij uitstek, waren de voornaamste doelen om de inbreuken op de vrijheid door een groeiende macht van de overheid, zoals ingezet door Alexander Hamilton en zijn centralistische opvolgers, af te slaan en hoe uiteindelijk moest worden omgegaan met een grote zwarte vlek op de Amerikaanse vrijheid, de slavernij van de zwarten.

Vanuit het standpunt van het liberalisme had de Verenigde Staten vanaf het begin een bijzonder goede start. Haar stichtingsdocument, de Onafhankelijkheidsverklaring, was opgesteld door Thomas Jefferson, één van de leidende liberale denkers van zijn tijd. De Verklaring straalde een visie uit van een maatschappij bestaande uit individuen met natuurlijke rechten en die hun eigen zelfbepaalde doelen nastreven. Met de grondwet en de “Bill of Rights” creëerden de stichters een systeem waarin de macht zou worden gedeeld, begrensd en ingekapseld door een aantal beperkingen, terwijl individuen zich bezig hielden met hun zoektocht naar voldoening in werk, familie, vrienden, zelfontplooiing en een dicht netwerk van vrijwillige verenigingen. In dit land bestond de overheid – zoals de Europeanen met ontzag opmerkten – nauwelijks. Dit was het Amerika dat een voorbeeld werd voor de rest van de wereld.

Een erfgenaam van de traditie van Jefferson vroeg in de 19e eeuw was William Leggett, een New Yorkse journalist en Jacksoniaans anti-slavernij democraat. Deze Leggett verklaarde dat:

“Alle overheden zijn ingesteld voor de bescherming van personen en hun bezittingen; en de geeft alleen die macht aan hun heersers die onmisbaar is voor deze doelen. De mensen willen geen overheid die hun privé-leven regelt, die bepaalt hoe ze hun bedrijfsvoering moeten doen of voorschrijft wat ze met de winst uit hun bedrijvigheid zouden moeten doen. Bescherm de mensen en hun eigendommen, en de rest kunnen ze zelf wel.”

Deze laissez-faire filosofie werd de vaste overtuiging van ontelbare Amerikanen uit alle klassen. In de volgende generatie vond het weerklank in de werken van liberale schrijvers zoals, R.L. Godkin, Albert Jay Nock, H.L. Mencken, Frank Chodorov en Leonard Read. Voor de rest van de wereld was dit de kenmerkende Amerikaanse uitstraling.

Ondertussen won de economische vooruitgang langzaam aan kracht in de Westerse wereld en mondde uit in de grote sprong voorwaarts. Eerst in Groot Brittannië, en daarna in Amerika en West Europa, veranderde de Industriële Revolutie het leven van de mens, op een wijze die niet meer was voorgekomen sinds de Neolithische tijd. Nu werd het voor de grote meerderheid van de mensheid mogelijk om te ontsnappen aan de eeuwig durende ellende die ze hadden geaccepteerd als onveranderbaar lot. Nu waren tientallen miljoenen mensen, die anders waren weggeteerd in hun inefficiënte economie van de oude orde, in staat om te overleven. Terwijl de bevolkingen in Europa en Amerika opzwollen tot ongekende hoogte, bereikte de massa geleidelijk aan een levensstandaard die voorheen voor de arbeidersklasse onvoorstelbaar was.

De geboorte van de industriële orde ging samen met economische spanningen. Maar hoe kon het ook anders? De vrije markt economen preekten de oplossingen: bescherming van eigendom en een harde munt om de vorming van kapitaal te stimuleren, vrijhandel om de efficiëntie in de productie te maximaliseren en vrijbaan voor ondernemers die willen vernieuwen. Maar conservatieven, bedreigt in hun oude status, begonnen een geletterde aanval op het nieuwe systeem, waarbij de Industriële Revolutie een slechte naam werd gegeven. Van deze slechte naam heeft zij zich nooit volledig kunnen herstellen. Snel daarna werd de aanval met vreugde overgenomen door de in opkomst rakende groepen socialistische intellectuelen.

Niettemin behaalden de liberalen tegen het midden van de eeuw overwinning na overwinning. Grondwetten met daarin stevig verankerde fundamentele rechten, de “rule of law” en eigendomsrechten werden ingevoerd. Vrijhandel breidde zich uit en gaf het levenslicht aan een wereldeconomie gebaseerd op de goudstandaard.

Er was ook vooruitgang op intellectueel gebied. Na de campagne voor de afschaffing van de Britse Corn Laws te hebben geleid ontwikkelde Richard Cobden als basis voor vrede een theorie van non-interventie in de aangelegenheden van andere landen. Frederic Bastiat verdedigde de zaak van vrijhandel, non-interventie en vrede in de klassieke vorm. Liberale historici zoals Thomas Macaulay en Augustin Thierry legden de wortels van de Westerse vrijhandel bloot. Later in die eeuw kreeg de theorie van de vrije markt een wetenschappelijke basis door de opkomst van de Oostenrijkse School, welke werd ingeluid door Carl Menger.

De relatie tussen liberalisme en geloof vormde een apart probleem. In het continentale Europa en Latijns Amerika gebruikten liberale vrijdenkers soms de macht van de staat om de macht van de katholieke kerk te beperken, terwijl sommige katholieke leiders zich bleven vastklampen aan de verouderde ideeën van het theocratische bestuur. Maar liberale denkers zoals Benjamin Constant, Alexis de Tocqueville en Lord Acton keken verder dan deze futiele discussies. Zij benadrukten de cruciale rol die religie, gescheiden van staatsmacht, kon spelen in de beteugeling van de groei van een gecentraliseerde staat. Op deze manier troffen ze voorbereidingen voor een verzoening tussen vrijheid en het geloof.

Toen begon, om nog steeds onduidelijke redenen, het tij zich te keren tegen de liberalen. Een reden is zeker het ontstaan van een nieuwe klasse intellectuelen, die overal snel in opkomst kwam. Dat deze intellectuelen hun hele bestaan te danken hadden aan de rijkdom die werd gegenereerd door het kapitalistische systeem weerhield de meeste van hen er echter niet van om voortdurend te knagen aan het kapitalisme en haar aan te klagen voor alle problemen die ze in de moderne maatschappij konden aanwijzen.

Op datzelfde moment eigenden staatsfunctionarissen zich de vrijwillige oplossingen voor deze problemen toe om zo hun invloedssfeer te kunnen vergroten. De opkomst van de democratie kan ook bijgedragen hebben aan de neergang van het liberalisme door verergering van het eeuwenoude politieke gebruik: Het strooien met gunsten. Zakenlieden, vakbonden, boeren, bureaucraten en andere belangengroeperingen dongen naar de gunsten van de staat – en intellectuele demagogen schaarden zich aan hun zijde om hun roof te rechtvaardigen. Het terrein van de overheidsbemoeienis groeide, ten koste van, zoals William Graham Sumner aanstipte “de vergeten man” – de stille, hardwerkende burger die niet vraagt om gunsten van de overheid en door zijn werk het hele systeem draaiende houdt.

Tegen het einde van de eeuw werd het liberalisme van alle kanten aangevallen. Nationalisten en imperialisten verwierpen het vanwege het beijveren van saaie vrede in plaats van een krachtige en verkwikkende strijd tussen de naties. Socialisten vielen haar aan vanwege haar steun aan het “anarchistische” vrije markt systeem in plaats van de “wetenschappelijke” centrale planning. Zelfs kerkleiders veroordeelden het liberalisme vanwege haar vermeende egoïsme en materialisme. Aan het begin van de 20ste eeuw deden de sociale hervormers in Amerika en Groot Brittannië een bijzonder slimme zet. Overal in de wereld werden aanhangers van overheidsinterventie en agressieve vakbonden “socialisten en “sociaal-democraten” genoemd, maar omdat de Engelssprekenden om één of andere reden een afkeer hadden van deze labels kaapten ze de uitdrukking “liberaal”.

Ondanks dat ze tot het eind aan toe bleven strijden, versomberde de stemming van de laatste grote onvervalste liberalen. Toen Herbert Spencer in de jaren 1840 begon met schrijven, had hij vooruitgekeken naar een tijd van universele vooruitgang waarin het dwingende staatsapparaat praktisch verdwenen zou zijn. Rond 1884 zou Spencer een essay schrijven met de titel “The Corning Slavery”. Graham Sumner, een aanhanger van Spencer, zag in 1898 met afschuw hoe Amerika afgleed naar het imperialisme en verstrikt raakte in de Spaans-Amerikaanse Oorlog. Het boek dat hij als reactie op deze oorlog schreef kreeg de titel:”The Conquest of the United States by Spain.”

Overal in Europa was er een terugkeer naar de politiek van de absolute staat met zich steeds verder uitbreidende overheidsapparaten. Gelijktijdig leidde afgunst en rivaliteit tussen de Grote Mogendheden tot een waanzinnige wapenwedloop en een verscherpte oorlogsdreiging. In 1914 wierp een Servische moordenaar de vonk in het kruidvat van de opgekropte vijandigheid en achterdocht. Het resultaat hiervan was de tot dan toe meest verwoestende oorlog uit de geschiedenis. In 1917 leidde een Amerikaanse president, die dol was op een Nieuwe Wereldorde, Amerika in het meest moorddadige conflict. “Oorlog is de gezondheid van de staat”, waarschuwde de Amerikaanse radicale schrijver Randolph Bourne. En het bleek de waarheid te zijn. Tegen de tijd dat de slachting eindigde geloofden velen dat het liberalisme in zijn klassieke vorm dood was.

De Eerste Wereldoorlog was het keerpunt van de 20ste eeuw. Zij was het product van anti liberale ideeën en beleid, zoals militarisme en protectionisme. De Grote Weg voedde statisme in al haar vormen. In Europa en Amerika versnelde de trend naar overheidsinterventie. Overheden riepen mensen op voor de dienstplicht, censureerden, zorgden voor inflatie en bergen schulden, bepaalden handel en werk, en namen de controle over de economie over. Overal zagen “progressieve” intellectuelen hun dromen uitkomen. Het oude laissez-faire liberalisme was dood en de toekomst behoorde aan het collectivisme. De enige vraag leek te zijn: Welk soort collectivisme?

In Rusland stelde chaos een kleine groep Marxisten in staat om de macht te grijpen en er het hoofdkwartier te vestigen voor een wereldwijde revolutie. In de 19e eeuw had Marx een niet-kerkelijk geloof met een sterke aantrekkingskracht bedacht. Het beloofde een definitieve bevrijding van de mensheid door de complexe, vaak raadselachtige wereld van de markteconomie te vervangen door bewust “wetenschappelijk” bestuur. Het door Lenin en Trotsky in Rusland in praktijk gebrachte Marxistische economische experiment leidde tot een catastrofe. Gedurende de volgende 70 jaar, gebruikten de Rode leiders het ene lapmiddeltje na het andere. Maar hun terreur hield hen stevig in het zadel en de meest kolossale propaganda inspanning uit de geschiedenis overtuigde intellectuelen in zowel het Westen als in de opkomende Derde Wereld ervan dat het communisme de “stralende toekomst voor de mensheid” was.

De door president Woodrow Wilson en de andere Geallieerde leiders in elkaar gedraaide vredesverdragen lieten Europa een kolkende ketel van wrok en haat. Verleidt door nationalistische demagogen en doodsbang voor de communistische bedreiging, bekeerden miljoenen Europeanen zich tot staatsvormen genaamd, Fascisme, Nationaal Socialisme of Nazisme. Ofschoon bezaaid met economische fouten, beloofden deze doctrines welvaart en nationale macht door een algehele staatscontrole over de maatschappij, terwijl ze aanmoedigden tot meer en grotere oorlogen.

In de democratische landen waren mildere vormen van statisme de regel. Het meest verraderlijk was de vorm die in de jaren 1880 in Duitsland was bedacht. Aldaar, bedacht Otto von Bismarck, de IJzeren Kanselier, een serie van ouderdoms-, arbeidsongeschiktheids-, ongevallen- en ziektenkostenverzekeringen, opgezet en uitgevoerd door de staat. De Duitse liberalen uit die tijd betoogden dat zulke plannen simpelweg een terugkeer waren het paternalisme van de absolute monarchieën. Bismarck won en zijn uitvinding, de verzorgingsstaat, werd uiteindelijk overal in Europa gekopieerd, met inbegrip van de totalitaire staten. Met de New Deal kwam de verzorgingsstaat naar Amerika.

Privé bezit en vrije uitwisseling van goederen bleven de basisprincipes van de Westerse economieën. Competitie, winstmotief, de stabiele groei van kapitaal (inclusief menselijk kapitaal), vrijhandel, de perfectionering van markten en toename van specialisatie, allen werkten zij efficiency en technische vooruitgang in de hand en daarmee een hogere levensstandaard voor de mensen. Deze kapitalistische motor van productiviteit was zo krachtig dat wijdverspreide staatsinterventie, agressieve vakbonden en zelfs door de overheid veroorzaakte depressies en oorlogen de economische groei op lange termijn niet konden belemmeren.

De jaren 1920 en 1930 vormden het dieptepunt voor de klassiek liberale beweging in deze eeuw. Zeker nadat de overheidsbemoeienis met het monetaire systeem leidde tot de crash van 1929 en de Grote Depressie. De heersende opinie vond dat de geschiedenis het boek gesloten had voor competitief kapitalisme en daarmee ook voor de liberale filosofie.

Als een datum voor de wedergeboorte van het klassiek liberalisme zou moeten worden vastgesteld dan zou dat 1922 moeten zijn. In dit jaar werd het boek “Socialism” van de Oostenrijkse econoom Ludwig von Mises gepubliceerd. Von Mises was één van de meest opmerkelijke denkers van deze eeuw en een man met enorm veel lef. In “Socialism” daagde hij de tegenstanders van het kapitalisme uit. Eigenlijk zei hij: “Jullie beschuldigen het systeem van privé eigendom ervan de oorzaak te zijn van al het sociale onrecht, welke alleen door het socialisme genezen kan worden. Goed. Maar willen jullie nu eens iets doen wat jullie nog nooit de moeite waard hebben gevonden om te doen: Zouden jullie kunnen uitleggen hoe een complex economisch systeem in staat is te opereren in afwezigheid van markten, en dus prijzen voor kapitaalgoederen?” Von Mises toonde aan dat economische calculatie zonder privé eigendom onmogelijk was en ontmaskerde het socialisme als de hartstochtelijke illusie die zij was.

Von Mises uitdaging van de heersende opinie opende de geesten van denkers in Europa en Amerika. F.A. Hayek, Wilhem Roepke en Lionel Robbins waren onder degenen die Von Mises bekeerde tot de vrije markt. Gedurende zijn lange carrière heeft Von Mises zijn economische theorie en sociale filosofie verder uitgewerkt en verbeterd. Von Mises wordt erkend als zijnde de eerste klassiek liberale denker van de 20ste eeuw.

Verspreid in Europa, maar vooral in de Verenigde Staten hielden individuen en groepen iets van het oude liberalisme levend. Aan de London School of Economics en de University of Chicago waren er zelfs in de jaren 1930 en 1940 academici te vinden die tenminste de basisgeldigheid van het idee van vrij ondernemerschap verdedigden. In Amerika overleefde een groep strijdlustige briljante schrijvers, die voornamelijk bestond uit journalisten. Deze groep bestond onder meer uit Frank Chodorov, H.L. Mencken, Felix Morley en John T. Flynn. Tot actie aangespoord door de totalitaire implicaties van Franklin Roosevelt’s New Deal, brachten deze schrijvers het traditionele Amerikaanse geloof in persoonlijke vrijheid en van een groot wantrouwen in de overheid opnieuw onder de aandacht. Ook waren zij tegen Roosevelt’s politiek van wereldwijde bemoeienis. Zij beschouwden dit als ondermijnend voor de Amerikaanse Republiek. Gesteund door enkele moedige uitgevers en zakenlieden hielden zij de vlam van de ideeën van Jefferson door de donkerste dagen van de New Deal en de Tweede Wereldoorlog heen brandend.

Met het einde van de oorlog kwam een nieuwe beweging op gang. Eerst klein en later gevoed door een groeiend aantal stromingen. Hayek’s in 1944 gepubliceerde “Road to Serfdom”, attendeerde duizenden op de realiteit, dat door het nastreven van een socialistisch beleid, het Westen haar traditionele vrije samenleving dreigde te verliezen. Leonard Read stichtte in 1946, in Irvington, New York, The Foundation for Economic Education en publiceerde de werken van Henry Hazlitt en andere voorvechters van de vrije markt. Von Mises en Hayek, nu beiden in de Verenigde Staten, vervolgden hun werk. Hayek leidde met het stichten van de Mont Pelerin Society een groep klassiek liberale wetenschappers, activisten en zakenlieden uit de hele wereld. Von Mises, onovertroffen als docent, zette een seminar op aan de New York University en trok daarbij studenten aan zoals Murray Rothbard en Israel Kirzner. Rothbard koppelde inzichten van de economische theorie van de Oostenrijkse School aan die van de leer van het natuurrecht om zo een krachtige synthese te vormen die veel jongeren aansprak. Aan de University of Chicago waren het Milton Friedman, George Stigler en Aaron Director, die een groep klassiek liberale economen leidden, met als specialiteit het aantonen van falen van overheidsinterventie. De talentvolle schrijfster Ayn Rand nam nadrukkelijk libertarische thema’s op in haar geraffineerde bestsellers en stichtte zelfs een filosofische school.

De reactie op de vernieuwing van het authentieke liberalisme van de kant van links –“liberalen” – of om preciezer te zijn, de gevestigde sociaal democratische orde, was voorspelbaar en meedogenloos. In 1954 bijvoorbeeld voerde Hayek de redactie van een bundel getiteld “Capitalism and the Historians”, een verzameling van essays van bekende wetenschappers die ingingen tegen de heersende socialistische interpretatie van de Industriële Revolutie. Een wetenschappelijk tijdschrift stond Arthur Schlessinger Jr., Harvard professor en New Deal broodschrijver, toe om het boek aan te vallen met de volgende bewoordingen: “Wij Amerikanen hebben zonder de import van Weense professoren al genoeg problemen met onze McCarthy’s van eigen bodem.” Andere werken probeerde de gevestigde orde door stilzwijgen een stille dood te laten sterven. In 1962 koos geen enkel prominent tijdschrift of krant er voor om een recensie te schrijven van Milton Friedman’s “Capitalism and Freedom”. Niettemin vonden de schrijvers en activisten, die de herleving van het klassiek liberalisme hadden geleid, een groeiende weerklank onder het publiek. Miljoenen Amerikanen van alle leeftijden hadden altijd al stilletjes de waarden van de vrije markt en privé bezit gekoesterd. De groeiende aanwezigheid van een stevig corps van intellectuele leiders gaf nu aan veel burgers de moed om te staan voor de ideeën die zij al zo lang lief hadden.

In de jaren 1970 en 1980, na het overduidelijk falen van de socialistische planning en interventieprogramma’s, werd het klassiek liberalisme een wereldwijde beweging. In West-Europese landen, en daarna, ongelofelijk, in de landen van het voormalige Warschau Pact, verklaarden politieke leiders zichzelf volgelingen van Hayek en Friedman. Bij het naderen van het einde van de eeuw was het authentieke liberalisme springlevend en sterker dan het de afgelopen honderd jaar ooit geweest was.

En nu. In de West-Europese landen blijft de staat gestaag groeien en kolonialiseert zij het ene na het andere gebied van het sociale leven. In Amerika is de Republiek een vervagende herinnering nu federale bureaucraten en algemene planners meer en meer de macht naar het centrum trekken. De strijd gaat door en moet doorgaan! Twee eeuwen geleden toen het liberalisme nog jong was heeft Jefferson ons al geleerd wat de prijs van vrijheid is.

Ralph Raico is hoogleraar geschiedenis aan de State University College of New York in Buffalo. Dit artikel is ter nagedachtenis aan Roy A. Childs, Jr.

Vertaald door: Jeroen Slot