Milieu-activisten moeten arme landen met rust laten, meent Hans Labohm, publicist en internationaal econoom bij Instituut Clingendael.
Milieu-activisten moeten arme landen met rust laten, meent Hans Labohm, publicist en internationaal econoom bij Instituut Clingendael. Hun eco-imperialisme remt de economische ontwikkeling van de Derde Wereld af en speelt protectionisten in de kaart. Een gesprek over kongsi’s, zendingsdrang en de waanzin van Kyoto.
Labohm: Ik zeg veel onaardige dingen over de milieubeweging, maar ze hebben per saldo veel goeds gedaan voor het milieubewustzijn in westerse landen in de afgelopen veertig jaar. Alleen is die positieve rol nu omgeslagen in radicale zendingsdrang die naast gevestigde economieën ook de ontwikkeling van arme landen ondermijnt.
Wat bedoelt u met eco-imperialisme?
Het gedram van groene activisten die allerlei milieu-eisen stellen, zogenaamd in de naam van mensen in ontwikkelingslanden. Maar die landen stellen zelf economische groei boven milieunormen die alleen rijke landen zich inmiddels kunnen permitteren. In Nederland werden rokende fabriekspijpen vlak na de Tweede Wereldoorlog nog geassocieerd met groeiende welvaart. Milieu was een luxe die pas in de jaren zestig in het vizier kwam.
Maar dat verschil in ontwikkelingsniveau deert radicale milieu-activisten niet. Dus strijden Greenpeace en andere clubs tegen de onveilige manier waarop schepen worden gesloopt in India, en bedreigen daarmee de broodwinning van een miljoen Indiërs die er direct of indirect van afhankelijk zijn. Of lopen ze te hoop tegen het gebruik van DDT, dat cruciaal is bij de bestrijding van malaria. Sinds het middel eind jaren negentig in India en Sri Lanka, waar malaria eerder dankzij DDT was uitgeroeid, werd verboden zijn er in die landen weer miljoenen mensen geïnfecteerd geraakt.
De grootste gotspe is misschien wel de irrationele tegenstand tegen genetisch gemodificeerde gewassen. Voor GM-gewassen heb je minder pesticiden nodig en de opbrengst per hectare is hoger. Voor de, vaak agrarische, economieën in ontwikkelingslanden snijdt het mes aan twee kanten. Ze kunnen meer en goedkoper voedsel voor bun eigen bevolking produceren en houden meer over voor eventuele export. Maar rabiate tegenstanders in de milieubeweging houden de voedselprijzen liever kunstmatig hoog en produktie kunstmatig laag.
En zo kom je dan uiteindelijk in de treurige situatie dat Afrikaanse landen voedselhulp uit de VS weigeren omdat er gemodificeerde gewassen in verwerkt zitten; voedsel dat mensen in het rijkste, technologisch meest geavanceerde land ter wereld al jaren zonder problemen eten. Al die principiële stellingnames over het milieu voldoen helemaal aan wat Max Weber ‘Gesinnungsethik’ noemde. Maar Weber had het ook over ‘Verantwortungsethiek’; wat zijn de negatieve gevolgen en zijn je heilige principes dat wel waard?
In dat licht kun je ook de arbeidsnormen ontleden die anti-globalisten ontwikkelingslanden willen opleggen; eisen op het gebied van arbeid en milieu gaan meestal hand in hand. Neem bijvoorbeeld kinderarbeid, een prettig politiek correct onderwerp, waar ook Sylvia Borren van de NOVIB, waar ik overigens donateur van ben, zich erg druk over maakt. Kinderarbeid moet verboden worden, vindt zij en met haar veel anderen. Die kinderen moeten naar school. Maar wat als er helemaal geen geld is voor school en misdaad, prostitutie of armoede de enige alternatieven zijn? Ik vraag me af namens wie mevrouw Borren eigenlijk spreekt.
Maar je kunt toch moeilijk standhouden dat een groepje NGO’s en milieuorganisaties milieu- en arbeidsnormen aan ontwikkelingslanden opdringen. Hun argumenten vinden breed gehoor in de publieke opinie en, misschien nog belangrijker, bij de politiek die uiteindelijk het beleid maakt.
De publieke opinie wordt bewerkt door een kongsi van milieubeweging, anti-globalisten, NGO’s, bedrijven en politiek die om verschillende reden een gesloten front vormen als het gaat over normen voor milieu en arbeid in ontwikkelingslanden. De eerste drie partijen schuiven hun principes naar voren zonder over negatieve gevolgen voor de economische groei in ontwikkelingslanden na te denken. Bedrijven uit rijke landen die de meeste concurrentie uit ontwikkelingslanden te duchten hebben, zoals de textielsector en de landbouw, sluiten zich er uit protectionistische motieven graag bij aan.
De politiek, altijd gevoelig voor de gevestigde orde, kan dan niet achterblijven en neemt de standpunten van milieubeweging, NGO’s en het ‘groene’ front van de landbouw over. Dat mondt dan bijvoorbeeld weer uit in restrictieve wetten ten aanzien van gemodificeerde gewassen of waarschuwingen aan het adres van ontwikkelingslanden dat als ze OM-voedsel importeren de export van vlees naar Europa gevaar loopt als hun beesten direct of indirect gemodificeerde gewassen hebben binnengekregen. Dat proces noem ik eco-imperialisme.
Zijn milieubeweging en andere NGO’s dan eigenlijk verkapte protectionisten?
Nee, nee. Ze zijn te goeder trouw, daar twijfel ik niet aan. Maar hun opstelling speelt protectionisten wel in de kaart. En hoe je het ook wendt of keert, economische groei is de belangrijkste factor om progressie te maken op het gebied van milieu en arbeidsomstandigheden. Zo blijkt uit onderzoek dat als het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking boven de 8000 dollar per jaar uitstijgt, landen op aandrang van hun bewoners in milieubescherming gaan investeren. Maar eerst moet er een basisniveau aan welvaart zijn.
Valt het klimaatverdrag van Kyoto voor u ook onder eco-imperialisme?
Zeker. Neem het meest recente hoofdstuk in het Kyoto-drama, de bijeenkomst in Johannesburg vorig jaar. Daar probeerde de milieulobby in het verdrag vastgelegd te krijgen dat landen in 2010 10% van hun energiebehoefte uit alternatieve energiebronnen moesten halen. Arme landen hebben daar terecht een stokje voor gestoken. Ze hadden helemaal geen zin om zich deze peperdure vormen van energie door de strot te laten duwen. Windmolens en zonnecollectoren zijn leuke speeltjes voor rijke landen, daar moet je gebieden in ontwikkeling niet mee lastigvallen.
Maar als het gaat om het terugdringen van CO2-emissies – het hart van het Kyoto-verdrag – worden ontwikkelingslanden juist ontzien. Hun milieu wordt zelfs gratis en voor niks verbeterd aangezien rijke landen een deel van hun doelstelling in ontwikkelingslanden mogen behalen. En dat leidt dan ook nog eens tot felbegeerde technologie-overdracht.
Het is maar de vraag of die landen daar zo blij mee moeten zijn. Ik heb jarenlang in de Development Assistance Committee gezeten van de OESO, waarin alle rijke landen vertegenwoordigd zijn. In die tijd heb ik ontwikkelingsbudgetten alleen maar zien afkalven. Ik durf wel te voorspellen dat rijke landen de kans niet zullen laten liggen om die budgetten nog verder te verlagen door de technologie-overdracht die met CO2-reducties in arme landen gepaard gaat, als ontwikkelingshulp in te boeken.
Er vindt trouwens al veel technologie-overdracht plaats dankzij energiezuinige technieken die multinationals gebruiken bij hun activiteiten in arme landen. Maar de technologie-overdracht die via multinationals en het marktmechanisme tot stand komt vindt de milieu1obby natuurlijk weer verdacht.
Een tweede manier waarop het Kyoto-verdrag als een boemerang bij ontwikkelingslanden kan terugkomen is via handelsbelemmeringen die de huidige gedeeltelijke deelname aan het verdrag uitlokt. Nu circuleren er in Europa al voorstellen om producten uit de VS, die het Kyoto-verdag hebben verworpen, een energiebelasting op te leggen. Er is weinig reden om aan te nemen dat de mileulobby de politiek daarna niet zal proberen over te halen haar pijlen op andere ‘vervuilende’ landen te richten, zoals China bijvoorbeeld.
Dat eigenlijk alleen Europa meedoet aan het Kyoto-verdrag is niet voor niets, het hele verdrag is namelijk op wetenschappelijk drijfzand gebouwd. Kyoto is een collectieve vorm van verstandsverbijstering die Europa in haar greep houdt en wordt gevoed door wetenschapsactivisten in het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties. De conclusie van hun laatste rapport van 2001 luidde dat menselijke activiteit de hoofdoorzaak is van verhoogde CO2-uitstoot in de wereld en dat zonder ingrijpen de aarde tussen de 1.4 en 5.8 graden Celsius warmer zal zijn in 2100.
Critici van binnen en buiten de IPCC zijn het erover eens dat die conclusie veel stelliger is dan de inhoud van het rapport. In het rapport zelf wordt er bijvoorbeeld op gewezen dat van de 12 mechanisme die bepalend zijn voor de warmtebalans van de aarde er slechts over één voldoende harde wetenschappelijk kennis bestaat. Verder moesten de klimatologen het doen met inschattingen naar eer en geweten, maar niet meer dan dat.
Die slagen om de arm verdwenen echter om politieke motieven uit de conclusie. Er kwam nog eens een cascade aan nuanceverlies overheen toen de pers en de milieulobby met de conclusie uit het IPCC-rapport aan de haal gingen. Dat doorgeschoten alarmisme heeft het huidige politiek correcte klimaat geschapen waarin vrijwel iedereen het een goed idee vindt om een miljarden verslindende operatie in gang te zetten om CO2- emissies terug te dringen, terwijl critici als verdwaasde zeloten worden weggezet.
Maar de Amerikaanse National Academy of Science (NAS), een zeer prestigieus wetenschappelijk instituut, onderschreef de conclusies van het IPCC in een eigen rapport. Dit overtuigde zelfs het liberale blad ‘the Economist’ dat het verband tussen menselijke CO2-uitstoot en temperatuurstijging nu als wetenschappelijk geaccepteerd kon worden beschouwd.
Ik heb ‘The Economist’ hoog zitten, maar dit keer hebben ze zich toch in de verkeerde richting laten meeslepen. En dat is ook verleidelijk als er weer een wetenschappelijk rapport uitkomt. Maar ook de conclusie van het NAS-rapport dekte de lading niet. S. Lindzen een in de wereld van de klimatologie zeer gerespecteerde professor meteorologie bij het MIT in Boston, was bij beide rapporten betrokken en protesteerde in beide gevallen tegen de tendentieuze conclusies in de samenvatting. De twintig jaar data die klimatologen ter beschikking staat zijn volgens Lindzen simpelweg niet genoeg om klimaatveranderingen aan CO2 toe te schrijven of te voorspellen hoe klimaatveranderingen in de toekomst zullen lopen.
De aandacht voor wat klimatologen erover te zeggen hebben is bovendien buitenproportioneel groot. Klimaat is een multidisciplinair fenomeen dat wetenschapsgebieden bestrijkt van geologie en astrofysica tot oceanografie. Stuk voor stuk wetenschappen die veel ouder zijn dan klimatologie en vaak met radicaal andere verklaringen komen voor klimaatveranderingen maar nooit zijn doorgedrongen tot het IPCC.
Waarom niet? Waarom hangt alles af van het oordeel van klimatologen die een wetenschap beoefenen die nog in haar puberteit zit, compleet met een heilig geloof in modellen. Dat geloof hadden economen zo’n dertig jaar geleden ook, maar die weten inmiddels dat modellen maar beperkt bruikbaar zijn. Bovendien is het klimaat een nog veel gecompliceerder fenomeen dan de economie. De kwaliteit van de data en modellen in de klimatologie zijn nu nog volstrekt onvoldoende om zulke verstrekkende conclusies te trekken.
Volgens u zal het Kyoto-verdrag leiden tot een totale omwenteling van de neo-liberale economische orde in de wereld.
Ik heb nog steeds goede hoop dat het hele Kyoto-verdrag in elkaar stort, ook in Europa, dus zo alarmistisch ben ik ook weer niet. Maar als Europa het wel gaat implementeren zal dat inderdaad honderden miljarden kosten in directe en indirecte schade aan de economie. Er zullen handelsoorlogen uitbreken, Europese bedrijven zullen roepen om protectionistische maatregelen om de hogere kosten die ze moeten dragen te compenseren. Europa zal economische groei mislopen, waardoor mensen geen baan kunnen vinden.
Bovendien zijn de zo marktconform ogende verhandelbare emissierechten een verkapte overheidsinterventie. Er wordt een waarde gecreëerd uit het niets, zoiets als bij veilingen van radiofrequenties. Eerst heb je ze gewoon en dan moet je er opeens voor betalen. En wat gebeurd er als een bedrijf onverhoopt zijn CO2-doelstelling niet haalt? Wie gaat dat allemaal controleren? Wat voor boetes worden er uitgedeeld? Een grotere rol van de overheid in het economisch proces is zelden goed nieuws voor de economische groei.
Twijfelt u wel eens? Wat als tien jaar onderzoek verder blijkt dat de alarmistische berichten toch klopten?
Je kunt je geld maar een keer uitgeven, dus kun je dat maar beter doen aan iets waarvan je vrij zeker weet dat het ergens goed voor is. Maar ik zou er niet tegen zijn om het geraamte van het Kyoto-verdrag in stand te houden, zodat je dat eventueel later kunt invullen mocht dat door het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht nodig blijken te zijn.
In de jaren zeventig was ik diep onder de indruk van het rapport ‘Grenzen aan de groei’ waar wetenschappers uit de Club van Rome mee kwamen. Zeker in Nederland sloeg dat rapport in als een bom. Maar tijdens discussies daarover met twee collega’s op het ministerie van Buitenlandse Zaken bekroop mij het gevoel dat iets niet klopte aan het zwarte toekomstbeeld van de Club van Rome.
Zo ontstond het idee om een boek te schrijven over de wetenschappelijke uitgangspunten van het rapport. Ik begon als de enige scepticus van het trio auteurs, maar gaandeweg bleef er weinig heel van de stellige conclusies van de Club van Rome. Daarin hebben we achteraf ook gelijk gekregen, denk ik, volgens de Club had de wereld nu wel zo’n beetje moeten zijn vergaan.
Die drang om de waarheid boven tafel te krijgen, ook al is het tegen de stroom van de publieke opinie in, is altijd mijn belangrijkste motivatie geweest Toch begon ik ten aanzien van het verband tussen CO2-emissies en klimaatverandering als een gelovige. Maar zo’n anderhalf jaar geleden begon ik te twijfelen en ben ik alles wat er over geschreven was gaan lezen en heb ik iedereen die er mee te maken had gesproken.
Ik ben natuurlijk econoom en geen wetenschapper op klimaatgebied, maar ik kan meningen van wetenschappers die zich met klimaat bezighouden wel naast elkaar leggen en mijn bevindingen en meningen toetsen bij mensen die er verstand van hebben. Ik denk dat de historie over twintig jaar op dezelfde manier over het Kyoto-verdrag zal oordelen als over het eerste rapport aan de Club van Rome.
Dit artikel verscheen eerder in ‘Onze Wereld’ (NOVIB), juni 2003.