Het “recht op arbeid” is ongetwijfeld een vlag die men zonder veel tegenzin over de politieke scène laat wapperen. Elke werkloze wordt door politici en andere geïnteresseerden naar voren geschoven als bewijs dat “het systeem” niet in staat is het “fundamentele” recht op arbeid te waarborgen, en dat daarom de gehele arbeidsmarkt veel grondiger moet worden gecontroleerd..

Het recht op arbeid is uiteraard een fundamenteel recht, maar dan niet in de zin waarin de demagogen, ideologen en hun slachtoffers erover spreken. De meest dwazen onder hen hebben het over een alleen in hun vertroebelde verbeelding bestaand “arbeidsvolume” dat op “faire wijze” over de beschikbare arbeidskrachten verdeeld zou moeten worden. Wat men daarmee bedoelt is blijkbaar dat er een ge- geven hoeveelheid werk te verrichten valt, en dat “men” er maar voor moet zorgen dat ieder “zijn” deel daarvan kan doen.

Het “recht op arbeid” betekent dan dat er voor ieder die werk zoekt – of als “werkzoekend” is ingeschreven – een ander moet zijn die verplicht is hem “werk te geven”. Men moet dit natuurlijk niet te letterlijk nemen: het gaat niet om het werk, maar om het inkomen. Het is nogal duidelijk dat iemand die gratis wil werken, of wil betalen om te mogen werken, het helemaal niet moeilijk zal hebben om werk te vinden. Blijkbaar heeft “men” een excuus nodig om diegenen die goederen of diensten produceren die door niemand gevraagd worden aan een inkomen te helpen. Maar misschien ligt de ware reden toch nog elders.

Wordt het recht op arbeid geïnterpreteerd als een recht op inkomen in ruil voor een “symbolische” prestatie, dan is het niet meer dan een vlag waaronder de arbeidsplicht kan worden ingevoerd. Het is interessant op te merken dat niet zo heel lang geleden het “enfant terrible” van de Vlaamse linkerzijde, – Freddy Verbruggen -, in het weekblad Links, zich gedwongen voelde eraan te herinneren dat er ook zoiets ais het recht op luiheid bestaat.

Op wie rust de plicht om werk te geven? Volgens sommigen op de werkgevers. Men gaat dan uit van de idee dat er twee kasten in de samenleving zijn, de “werkge- vers” en de “werknemers”, en dat een de plicht heeft de anderen tewerk te stel- len. De werkgevers zijn dus verantwoordelijk voor de werklozen! De werkgevers die als groep negentig mensen tewerkstellen, wanneer er honderd mensen zijn die liever voor een loon werken dan zich als zelfstandige of als ondernemer/werkgever te vestigen, komen hun verplichtingen niet na!

Deze opvatting is uiteraard absurd. Men kan evengoed stellen dat de mensen die regelmatig naar een concert gaan – en die dus “musici” werk geven – de plicht hebben nog veel meer naar een concert te gaan, zodanig dat iedereen die “musicus” wil worden gegarandeerd werk zal hebben. Indien er iemand verwijten gemaakt moet worden voor het geringe concertbezoek, dan zeker niet diegene die nu reeds regelmatig naar een concert gaat.

Indien niemand de plicht heeft “werkgever” te worden, terwijl men diegenen die toch die keuze maken het verwijt toestuurt dat zij niet ieder ander tewerkstellen, dan mag men verwachten dat na enkele generaties de “kaste” der werkgevers uitgestorven zal zijn. Wie wil onder die omstandigheden nog energie en kapitaal investeren?

Iedereen klaagt over het slechte investeringsklimaat – behalve de overheid, die ervoor verantwoordelijk is: zij klaagt over het gebrek aan investeringslust, over een “privé-sector die weigert zijn verantwoordelijkheid te nemen voor het oplossen van de crisis” (d.w.z., die weigert zelfmoord te plegen).

Anderen stellen dat de plicht om “werk te geven” op de overheid zelf rust. Hier dient het “recht op arbeid” als voorwendsel om de gehele economie te socialiseren. De overheid kan zoveel werk geven als ze maar wil, maar ze kan er pas voor betalen indien ze over de nodige middelen beschikt. Maar wanneer de finaciering gebeurt door belastingheffing, dan gaat tewerkstelling in de overheidssector of in de zgn. gesubsidieerde sector altijd ten koste van de tewerkstelling in de privé-sector. In het beste geval gaan daar niet meer productieve plaatsen verloren dan de overheid schept – maar de overheidsadministratie die de transfer-operaties moet uitvoeren werkt natuurlijk nooit kosteloos. Wordt de tewerkstelling in de overheidssector gefinancierd door inflatie (geldschepping, goedkoop krediet), dan kan in een eerste stadium wel nieuwe werkgelegenheid geschapen worden, maar dan schept men ook de voorwaarden voor een massale werkloosheid die aan het licht zal komen zodra de mensen de inflatie in hun plannen gaan anticiperen. (Inflatie leidt op langere termijn altijd tot werkloosheid, of ze nu eindigt in een hyperinflatie dan wel voordien afgeremd wordt)

Ik heb erop gewezen dat het recht op arbeid een fundamenteel recht is. Het betekent gewoon dat wanneer twee mensen overeenkomen een arbeidscontract te sluiten, niemand hen dit mag beletten. Het recht op arbeid van A betekent helemaal niet dat er een X moet zijn die de plicht heeft A werk te geven. Het recht op arbeid is een recht van dezelfde aard als het recht om te huwen. Dat A het recht heeft om te huwen betekent niet dat er een X moet zijn die de plicht heeft met A in het huwelijksbootje te stappen – en zeker niet dat de overheid alle onbevredigde huwelijkskandidaten tot zich moet nemen.

Het kan nochtans niet ontkend worden dat het recht op arbeid, in deze juiste betekenis van die uitdrukking, constant geschonden wordt in ons politiek systeem. A en B willen een arbeidscontract sluiten, maar de wet zegt: “Neen, dat mag niet, want A is te jong”, of “Neen, want A is te oud”, of “Neen, want B is een buitenlander”, of “Neen, want B heeft geen erkend diploma”, of “Neen, want het loon is te laag” of “Neen, want B is niet aangesloten bij de erkende beroepsvereniging”, of “Neen, want C heeft het monopolie”, of “Neen, want er zijn geen stortbaden”, of “Neen, want de arbeidsduur is te kort”, of gewoon “Neen, dat mag niet”. Wie volledig ingelicht wil worden over al deze schendingen van het recht op arbeid, hij raadplege een deskundige op het gebied van de sociale wetgeving – dat is de verzamelnaam die men eraan geeft.

In al die gevallen heeft A de keuze: werkloos worden of de wet overtreden; in al die gevallen heeft B de keuze: zijn bedrijf niet uitbreiden of de wet overtreden. Diegenen die A en B voor die keuze stellen schenden het recht op arbeid, maar kunnen zich populair maken door hun bezorgdheid om het lot van de werklozen van de daken te schreeuwen, evenals door, bij wijze van sociaal dienstbetoon, ervoor te zorgen dat hier en daar iets door de vingers wordt gezien.