Met veel mediavertoon werd op de Europese top van staats- en regeringshoofden, op zaterdag 13…
Met veel mediavertoon werd op de Europese top van staats- en regeringshoofden, op zaterdag 13 februari jongstleden een akkoord bereikt over de toekomst van het Europees landbouwbeleid en het eraan verbonden probleem van de financiering van de E.G. Net op tijd om politici, ambtenaren en journalisten de mogelijkheid te geven nog wat van hun weekend te genieten.
Was deze show die ettelijke sommen kostte aan overuren van ambtenaren, journalisten van staatszenders, politiebewaking, verblijfskosten etc. echt noodzakelijk? Men kan eraan twijfelen aangezien, zoals steeds, het uiteindelijk akkoord grosso modo overeenstemt met de oorspronkelijke voorstellen. Doch, laten we niet vergeten dat de Europese politici, de romeinse spreuk “panem circencesque” indachtig, met deze mediahappening ook iets aan hun kiezers wilden gunnen. Dit was het duidelijkst voor wie eventjes naar de Franse zenders keek waar én Chirac én Mitterrand dankbaar van de gelegenheid gebruikmaakten om nogmaals voor de miljoenen Franse TV-kijkers te paraderen en te bewijzen hoe goed zij de belangen van Frankrijk verdedigd hadden. Dergelijke topontmoetingen bieden derhalve steeds de mogelijkheid aan de zittende minister-presidenten om zich in de media te profileren, ofwel, in staatsnationalistische richting, ofwel, en dit geldt vooral voor de regeringshoofden van de kleine staten,om hun Europese en internationale dimensie te bewijzen.
De lengte van de onderhandelingen kan ook anders verklaard worden. De regeringshoofden weten meestal wel lang op voorhand dat het compromis, uitgewerkt door de Europese Commissie, aanvaard zal moeten worden. Doch ze moeten de machtspositie van hun permanente vertegenwoordiger bij de gemeenschappen veilig stellen tegenover de bureaucraten van de Europese Commissie die in feite de sleutelpositie innemen. Zo kunnen de permanente vertegenwoordigers die zich in onderhandelingen nog altijd verschuilen achter het feit dat hun regering, om niet onmiddellijk te moeten toegeven, een bepaald compromis nooit zal aanvaarden, en extra-compensatie verkrijgen bij de voorbereidende gesprekken, waaronder niet zelden: benoemd te worden in een topfunctie bij de diensten van de Commissie.
* Een laatste verklaring voor de show-dimensie die aan de topontmoetingen van de regeringshoofden werd gegeven is dat zo de ware problemen voor de gemiddelde burger van de lidstaten kan verborgen worden. Het sensationele verdringt immers steeds het technische. Wat van de Europese top van februari zal bijblijven is vooral de uitlating van de Franse ministerpresident CHIRAC, die zich op een bepaald ogenblik over zijn Britse ambtsgenoot liet ontvallen met het Franse woord voor “klootzak”. Deze uitlating werd uiteraard gretig door de media verspreid, en uiteraard veel gretiger dan de praktische werking van de stabilisatoren, waar noch de journalisten, noch de lezers zich thuis in voelden.
Nochtans zijn het die technische mechanismen die zullen bepalen wat wij als consumenten en belastingbetalers zullen moeten afstaan aan de vraatzuchtige ambtenaren van de Europese gemeenschappen en aan de talrijke pressiegroepen die op de E G-begroting teren.
Conkreet bevat het Akkoord van Brussel 5 luiken: een verhoging van de middelen van de Europese gemeenschappen, de verdubbeling van de zogenaamde structuurfondsen, de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, uitgavenbeperkingen en het aanbrengen van correcties in de respectievelijke bijdragen van sommige lidstaten aan de Europese begroting.
De verhoging van de financiële middelen
De Europese regeringsleiders beslisten dat de Commissie in 1988 geld zal mogen uitgeven voor een bedrag gelijk aan 1,2 % van het gezamenlijk bruto nationaal produkt (BNP) van de twaalf lidstaten, wat ongeveer overeenstemt met f. 18,9 miljard, en contracten mogen afsluiten voor een totale waarde van maximaal 1,3% van het BNP van de lidstaten, wat overeenkomt met f. 19,4 miljard.
Die verhoging van de EG-begroting brengt uiteraard een verhoging van de bijdragen van de twaalf lidstaten met zich mee. De bijkomende bedragen die elke lidstaat verschuldigd is, worden berekend op 55% van het BNP van de betrokken lidstaat. 55% kan een gek bedrag lijken, doch die beperking werd ingevoerd onder druk van de Italiaanse regering, die anders dwars was gaan liggen, omdat een berekening van de bijkomende bijdrage op 100% van het BNP dat land ongeveer 200 miljoen ECU (2) per jaar meer had gekost.
Daarnaast blijft uiteraard de heffing van 1,4% op de BTW-grondslag van kracht. Dit betekent dat de Europese belastingbetaler in de toekomst naast de 1,4% die hij bovenop de prijs van al zijn aankopen van goederen en diensten aan de Europese ambtenaren moet afdragen, de duurdere landbouwprijzen, de invoerrechten op alle producten van buiten de Gemeenschap, nog extra daarboven via zijn belastingen aan het gulle beleid van de Europese Commissie zal mogen bijdragen.
Die berekeningswijze van de bijdragen van lidstaten op grond van het BNP is in wezen bedriegelijk. Het BNP is immers een optelling van -hoofdzakelijk- kosten die door alle onderdanen van een bepaalde staat gedurende één jaar worden gedragen. Hoe meer auto-ongevallen, hoe meer AIDS-patiënten in behandeling, hoe meer milieuvervuiling bestreden moet worden, des te hoger het BNP uitvalt. Daarboven zijn ook fictieve inkomsten in dat bedrag verrekend, zoals het genot van een eigen huis.
Als economische waardemeter is het BNP derhalve uiterst twijfelachtig. Realistischer ware een berekening geweest in verhouding tot de fiscale ontvangsten van de betrokken lidstaten. Waarom de EG-Commissie het BNP-maatstaf voorstelde aan de regeringsleiders is evenwel overduidelijk. De Europese ambtenaar die de argumentatie voor de begrotingsverhoging moest uitschrijven wist stellig dat aangezien het BNP de rekenkundige optelling is van alle mogelijke economische verrichtingen in de lidstaten, elke voorgestelde begrotingsverhoging steeds miniem zal lijken wanneer vergeleken met de gigantische omvang van het BNP-totaal. Bovendien zal het argument, eenmaal aanvaard, steeds opnieuw in de toekomst aangewend kunnen worden om verdere begrotingsverhoging te verdedigen. En welke politicus zal voor alle TV-cameras van Europa durven weigeren een begrotingsverhoging met 0,05% goed te keuren? Een vergelijking met de in de lidstaten geheven belastingen had stellig een andere indruk gegeven. Zo komt in België 1% van al de in dat land geheven belastingen (sociale zekerheidsbijdragen uitgezonderd). De Europese begrotingsverhoging had er veel omvangrijker uitgezien indien ze uitgedrukt geweest was in verhouding tot de belastingontvangsten. [ ] De regeringshoofden aanvaardden dat de middelen van de Commissie met bijna 24% zouden worden verhoogd over een periode van 4 jaar, te weten van 44,1 miljard ECU in 1988 tot 53 miljard in 1992. En dit terwijl de politici in alle lidstaten de mond vol hebben van de noodzaak van een nulgroei van de overheidsuitgaven.
In de praktijk zullen de toegevingen van premier LUBBERS de Nederlandse belastingbetalers in 1988 f. 350 miljoen meer kosten dan de op de rijksbegroting van dit jaar gereserveerde f. 6 miljard (waarvan meer dan de helft voor de EG geheven douanerechten zijn). De toegeeflijkheid van de Belgische eerste minister MARTENS zal de Belgen circa 4,5 miljard Bfr. kosten, bovenop de begrote 40 miljard Bfr. (douanerechten niet inbegrepen). Het zwaarst getroffen zijn evenwel de Duitse belastingbetalers die 4 miljard DM zullen moeten bijpassen in uitvoering van het compromis dat hun Bondskanselier wist te bereiken, boven hun reeds enorme bijdrage van 40 miljard DM. In 1992 wordt het zelfs 10 miljard DM meer.
Tabel EG BEGROTING (IN ECU)
Begrotingspost | 1988 | 1992 |
Landbouwprijzensteun | 29,6 | 29,6 |
Opslagkosten | 1,2 | 1,4 |
Set aside | 0 | 0,5 |
Structuurfondsen | 7,8 | 13 |
Onderzoek etc. | 1,4 | 2,4 |
Andere | 1,7 | 2,8 |
Lonen en terugbetalingen | 3,5 | 2 |
Monetaire reserve | 1 | 1 |
Totaal | 44,2 | 52,7 |
De verdubbeling van de structuurfondsen
Tegen 1993 zullen de middelen te besteden door het sociaal fonds, het regionaal fonds en het landbouw oriënteringsfonds verdubbeld worden tot een bedrag van meer dan 14 miljard ECU. Officieel heet het solidariteit met de achtergebleven regio’s van de gemeenschap of de “cohesie”.
In de praktijk zijn de eersten die van die sommen profiteren evenwel de EG-bureaucraten. Inderdaad, de planning en de verwezenlijking van de uitgaven moet door ambtenaren geschieden. Voor 1988 alleen vroeg de Commissie zo 15 miljoen ECU meer voor de extra personeelskosten gemoeid met de besteding van de extra-middelen die aan de structuurfondsen werden toegekend.
Voorts wordt het geld van de fondsen voornamelijk besteed aan doordeweekse projecten van plaatselijke besturen (rioleringen, bedrijvencentra, omscholing van werklozen, opbouwwerk en theoretische studies besteld door bevriende academici). Die projecten worden naar rato van een bepaalde percentage door de Commissie gesubsidieerd, wat uiteraard niet veel goeds voorspelt voor de doelmatigheid van de aanwending van het geld. Inderdaad, gemeentemandatarissen gaan nu reeds kwistig om met het uitdelen van subsidies en het uitbesteden van overheidsopdrachten – en niet alleen wanneer verkiezingen naderen -, omdat het bedrag van de als dusdanig geheven gemeentebelastingen meestal veel lager ligt dan de gemeenteuitgaven (het verschil wordt immers in alle lidstaten door de centrale regering bijgepast). Wanneer de EG-Commissie dan nog eens 50 of 80% van de kosten van de overheidsprojecten op zich neemt, zal de link tussen de door de gemeentepolitiek geleverde diensten en de geheven belastingen nog losser worden.
Anderzijds zullen de ambtenaren van de Commissie ook niet te kieskeurig zijn bij de selectie van projecten, aangezien ze koste wat kost hun door de regeringshoofden verhoogd budget tot de laatste cent zullen willen uitgeven, al was het maar om te bewijzen dat de verdubbeling ervan echt noodzakelijk was.
Tenslotte kan men nu reeds voorspellen dat het toekennen van overheidssteun het tegenovergestelde effect zal bereiken dan beoogd. De steun zelf zal de betrokkenen – inwoners van achtergebleven regio’s, gewezen landbouwers etc. – er inderdaad nog meer van overtuigen dat hun problemen alleen van buitenaf opgelost kunnen worden en verbergt het de rol van de verstikkende reglementering en fiscaliteit of van de corruptie van hun politici. Zoals elk “Kurieren am Symptom” laten subsidies immers de grondoorzaken van de problemen bestaan. Erger, ze versluieren die nog meer.
De hervorming van het landbouwbeleid
De aangenomen hervormingen zijn viervoudig. Vooreerst waren er “stabilisatoren” ingevoerd om de landbouwproductie te beperken. Er wordt met andere woorden, een productieplafond bepaald dat geldig blijft tot de prijs die door de Europese Gemeenschappen aan de landbouwers wordt gewaarborgd. Wordt dit plafond, garantiedrempel genaamd, overschreden dan wordt de prijs verlaagd. Zo werd voor alle graansoorten bij elkaar een drempel van 160 miljoen ton vastgelegd.
De eerste koper, meestal een coöperatie, is ertoe gehouden 3% van de aankoopprijs van het graan in te houden (in feite meer omdat de nieuwe maatregel boven de bestaande medeverantwoordelijkheidsheffing komt). Wordt de productiedrempel niet overschreden, dan krijgen de landbouwers de betrokken sommen aan het einde van het seizoen terug. Wordt het wel overschreden, dan zijn ze niet alleen die bedragen kwijt, maar wordt de prijs voor het komende seizoen automatisch met 3% verlaagd. Kleine landbouwers die minder dan 20 ton op de markt brengen zijn van die heffing vrijgesteld. Een dergelijke prijsvermindering kan op het eerste gezicht veel lijken. In werkelijkheid is die evenwel onbeduidend in acht genomen het feit dat de garantieprijzen gemiddeld 70% boven de wereldmarktprijs liggen.
Bovendien ligt de drempel hoger dan de productie van vorig jaar die 155 miljoen ton bereikte en tot de huidige overschotten leidde.
Voor koolzaad is de Commissie harder geweest. De drempel wordt op 4,5 miljoen ton vastgesteld, terwijl de productie in 1987 bijna 50% hoger lag. De prijsdaling bij overschrijding werd bepaald op 0,45% per percent boven de drempel. Voor erwten en bonen werd de drempel op 3,5 miljoen ton bepaald. Die drempels moeten leiden tot een prijsdaling van circa 15%. De regelingen voor olijfolie, wijn, lamsvlees en tabak waren reeds aanvaard voor de top van Kopenhagen.
Naast de producten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen, zijn er de zogenaamde “vrije producten” zoals uien en aardappelen. Tot heden zijn hun prijzen relatief hooggebleven omdat landbouwers, zodra de gewaarborgde prijzen van de andere producten betere winstvooruitzichten boden, uiteraard uitweken naar die andere producten. Prijsverminderingen in de gereglementeerde producten zouden derhalve aanstekelijk werken op het prijspeil van de vrije producten. Dit is uiteraard het grote argument van de landbouwerspressiegroepen om elke serieuze prijsvermindering tegen te houden. Daarom ook zoekt de EG-commissie naar middelen om te verhinderen dat de afbouw van de overschrijdingen in de graanproductie tot een daling van de prijzen van andere producten zou leiden en zo het landbouwersinkomen te veel zou aantasten.
Eén van de maatregelen die hiertoe bedacht zijn is de zogenaamde “set-aside” of braaklegging. Zoals in Amerika boeren betaald worden om geen varkens te fokken, zullen ze in de Europese Gemeenschap betaald worden om hun grond niet te bewerken. Om in aanmerking te komen zal de boer minstens 20% van zijn landbouwgronden gedurende 5 opeenvolgende jaren braak moeten laten. Wordt de grond voor beweiding gebruikt dan heeft hij recht op een halve premie. Volgens de persberichten zou die premie tussen 100 en 600 ECU per ha en per jaar moeten komen te liggen. De concrete uitwerking van de maatregel moet evenwel nog vastgesteld worden. Zeker is dat de maatregel pas in 1989 van start zal gaan.
Gevreesd wordt dat de nieuwe regeling weinig zoden aan de dijk zal zetten. De gemiddelde netto-opbrengst van een hectare ligt inderdaad hoger dan 600 ECU, behalve in minder rendabele gebieden. Bovendien zullen snuggere boeren – en is dit geen pleonasme – hun mestdieren op de braakgronden laten grazen om de (halve) “set-aside”-premie te cumuleren met de premie voor mestdieren.
Een derde maatregel is de steun aan landbouwers die vervroegd met pensioen gaan. De totale uitgaven voor die regeling zullen oplopen tot 600 miljoen ECU in 1992.
De vierde maatregel is het gebruik van landbouwproducten voor andere dan voedingsdoeleinden. De Commissie werd gelast de doenlijkheid van niet-alimentaire afzet te onderzoeken. Dit komt onder andere aan de Franse pleidooien tegemoet voor de subsidiëring van bio-ethanol.
Verder werd afgezien van de door de Commissie voorgestelde oliën- en vettenbelasting, beter bekend als margarinetax. De vraag is evenwel of het voorstel niet in een la van een Europese bureaucraat werd weggeborgen om er bij de volgende begrotingscrisis opnieuw de margarine-uitvoerende lidstaten zoals Nederland mee te chanteren.
De uitgavenbeperking
De landbouwuitgaven zullen in 1988 onder 27,5 miljard ECU moeten blijven. Hun bedrag zal over de volgende jaren slechts mogen stijgen met een fractie van de stijging van het BNP van de lidstaten en meer bepaald met 74% ervan. Groot-Brittanië en Nederland hadden een drempel van 60% gevraagd. Die beperking van de uitgaven zal evenwel bij loze woorden blijven indien de ingevoerde stabilisatoren niet voldoende de productie ontmoedigen.
Compensatie van bijdragen voor lidstaten
Nederland draagt thans voor ongeveer 5% van de EG-begroting bij, en ontvangt meer dan 6,5% van de EG-uitgaven, waarvan bijna 6% door de Nederlandse landbouwers wordt ontvangen en de rest via de structuurfondsen bij de overheid terechtkomt. Uiteraard kunnen niet alle lidstaten netto meer ontvangen dan bijdragen aan de EG-begroting. Daarom verkreeg Groot-Brittanië de verlenging van de sedert 1984 voorziene korting, beter bekend als de “check voor Maggie”. Duitsland krijgt nu ook een korting van 30% op zijn bijdrage terwijl Spanje en Portugal bijna niets hoeven bij te dragen dank zij de gunstmaatregelen bedongen in de artikelen 187,en 374 van het toetredingsverdrag.
Het scenario was elders geschreven
Bij het ondertekenen van het EG-verdrag hadden de stichtende lidstaten een overgangsbepaling bedongen voor het in werking treden van de gemeenschappelijke markt. Die overgangsbepaling liep einde 1972 af. Sedertdien bestaat die gemeenschappelijke markt in rechte. Maar in feite zijn er nog heel wat handelsbelemmeringen die in stand worden gehouden door de regeringen van de lidstaten ter bescherming van patronale en syndicale belangen.
Volgens het EG-verdrag zou de Commissie hiertegen moeten optreden en de betrokken regeringen voor elk van die inbreuken voor het Europees Hof van Justitie moeten vervolgen. Tevens had de ministerraad, het wetgevend orgaan van de Europese Gemeenschappen, voorstellen van richtlijnen moeten indienen om de nationale wetgevingen te harmoniseren waar dit nodig is om de handels- en vestigingsvrijheid in de praktijk waar te maken.
De praktijk heeft uitgewezen dat er hiervan bitter weinig van terecht gekomen is. Een mogelijke verklaring is dat de leden van de Commissie door de regeringen worden benoemd en ze derhalve weinig motieven hebben om deze laatsten als dank het leven zuur te maken, tenzij de betrokken regeringen op voorhand akkoord konden gaan met de voorgestelde maatregelen.
Welnu, 13 jaar na het einde van de overgangsperiode “herontdekte” de Commissie plotseling de gemeenschappelijke binnenmarkt en gaf er een nieuwe naam aan: “streefdoel 1992″. Was dit louter toeval? Wellicht niet als men weet dat die herontdekking door de Commissie juist samenviel met het bereiken van het plafond van de middelen die de lidstaten bereid waren aan de Commissie af te staan.
Was de verwezenlijking van de eengemaakte markt geen gedroomde pasmunt om nieuwe middelen binnen te halen? En meer bepaald om de Britse premier iets voor te spiegelen in ruil voor haar akkoord met de verhoogde begroting. Zijn de Britse financiële en industriële sectoren dankzij de aldaar gevoerde politiek van deregulering en beperking van de vakbondsalmacht, niet tot de meest concurrerende van Europa geworden, en zullen ze derhalve het MAGGIE niet kwalijk genomen hebben indien door haar houding de eenmaking van de Europese binnenmarkt enigszins vertraagd was geweest?
Het akkoord van Brussel lijkt wel een grote ruil. Maar iedereen haalde er niet evenveel voordelen uit. Vast staat dat alle politici en pressiegroepen iets verwierven op kosten van de Europese belastingbetalers. De grote winnaar is de Commissie, daar ze er nu van verzekerd is de komende vier jaren over genoeg middelen te beschikken om haar invloed te kunnen vergroten.
Daarentegen zijn de verworvenheden van bepaalde lidstaten eerder symbolisch. Zo lopen de landbouwdeskundigen niet met de landbouwstabilisatoren weg die aan Margaret THATCHER werden gegund. Inderdaad, een gelijksoortige maatregel werd in 1984 ingevoerd, die volgens de persberichten van toen de landbouwuitgaven had moeten terugdringen tot 23 miljard ECU in 1987. In werkelijkheid lagen die uitgaven dat jaar ongeveer 50% hoger!
Al bij al lijken de ingevoerde stabilisatoren enkel bedoeld te zijn om de Britse minister-president gezichtsverlies te besparen nadat ze in de steek gelaten werd door minister-president LUBBERS, die toen deze uiteindelijk met de commissievoorstellen instemde, voor het dilemma stond geïsoleerd te geraken of met de begrotingsverhoging in te stemmen.
Wat de eenmaking van de binnenmarkt betreft, zou de ijzeren lady er evenwel ook bekaaid van af kunnen komen. De eengemaakte markt is immers nog verre van verwezenlijkt. De Commissie heeft geschat dat hiervoor 300 richtlijnen noodzakelijk zouden zijn. Hiervan heeft de raad er tot heden slechts 60 aangenomen (20%) en dan nog de minst controversiële. Volgens alle waarschijnlijkheid zal de weestand tegen de harmonisering van de bankwetgevingen, de opening van de overheidsopdrachten en de eenmaking van de indirecte belastingen enorme problemen teweegbrengen, gezien de macht van de bedreigde belangengroepen. De Commissie heeft terzake zo weinig hoop ooit enig succes te zullen boeken dat ze de meest simplistische voorstellen durft maken.
Inzake indirekte belastingen stelde de Commissie het zo voor, het rekenkundig gemiddelde te nemen van de thans bestaande belastingtarieven in de lidstaten. Ze heeft er zelfs geen rekening mee gehouden dat de belastingbare basis van lidstaat tot lidstaat verschilde. Wat te doen bijvoorbeeld met de Duitse belastingvrijstelling op de productie van kleine wijnboeren? Welke Duitse politicus zou ooit een ontwerp van Europese richtlijn durven aanvaarden die een einde zou maken aan die vrijstelling?
Wachten dus op de volgende aflevering van de Europese variant van „Dallasty”, die door onze toppolitici zal worden opgevoerd in een regie van de Fransman DELORS in het Duitse Hannover.
(1) Dit artikel is een samenvatting van een uiteenzetting gehouden op 2 maart 1988 door C. HOCEPIED tijdens de kringbijeenkomst van het libertarisch centrum België te Erpe-Mere.
(2) 1 ECU is f. 2,32 is 43,3 Bfr is 1,2$.