Vervolg van vorige nummer. De milieubeweging (8) De hierboven geciteerde conclusies komen bij mij redelijk wereldschokkend over, gezien alle propaganda waarin het tegendeel wordt beweerd, en je zou denken dat ze toch minstens goed waren voor een redelijke voorpaginakop of in ieder geval een kopje verderop in de krant. Iets in de geest van “Geen verband tussen verzuring en vitaliteit van bossen”. Ik heb niets gezien. Overigens wil het feit dat er geen relatie is aangetoond tussen luchtverontreiniging en de vitaliteit van onze bossen, uiteraard niet zeggen dat onze bossen in blakende gezondheid verkeren. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat dit niet zo is. Maar wat de oorzaken daarvan zijn, is een ander verhaal: daar ben ik in de Vrijbrief van december 1990 al op ingegaan.

VII

De zure natuur

Een belangrijk aspect dat in de media vrijwel nooit wordt belicht is de vraag in hoeverre de uitstoot van zure stoffen toe moet worden geschreven aan menselijke bronnen en in hoeverre aan natuurlijke bronnen. Ook hier heb ik in mijn eerdere artikelen al aandacht aan besteed, maar er valt in dit verband nog wel het een en ander aan toe te voegen.

In de informatie die door de overheid, de milieubeweging en de media wordt verspreid, wordt zure regen consequent gepresenteerd als iets dat door de mens teweeg wordt gebracht. In de propagandafolder “Zure Regen, Oorzaken en Oplossingen”, van het ministerie van VROM, wordt een overzicht gegeven van de herkomst van zure stoffen. Over natuurlijke bronnen wordt daarbij helemaal niet gerept.

In het RIVM-rapport wordt er wel (vrij terloops) aandacht aan besteed. De totale depositie afkomstig van natuurlijke bronnen zou volgens dit rapport verwaarloosbaar zijn. De natuurlijke bijdrage wordt geschat op 1/16 van de totale depositie (300 zuureenheden bij een totale depositie van 4800 zuureenheden). Het is echter niet echt duidelijk waarop het RIVM deze schatting baseert. Er zijn ook goede redenen om aan te nemen dat hij niet klopt.

Om te beginnen is het vermeldenswaard dat regen van nature altijd in meerdere of mindere mate zuur is. Omdat water een zeer goed oplosmiddel is, lost regen, zelfs in de schoonste lucht, altijd enige (natuurlijk aanwezige) kooldioxide op waarbij koolzuur wordt gevormd. Regen is dus altijd “zuur”. Wanneer spreken we van een zuurgraad die schadelijk kan zijn voor het milieu? Daarvoor moeten we kijken wat zuurheid precies is. Watermoleculen kunnen, hoewel ze zeer stabiel zijn, in reactie Op intermoleculaire krachten zowel klonteren als ontbinden. Door ontbinding krijgen enkele waterstofionen een positieve lading (aciditeit of zuurheid) en een gelijk aantal OH-ionen (hydroxyl-ionen) een negatieve lading (alkaliteit of basiditeit). In puur, gedestilleerd water, zijn slechts enkele molekulen onderhevig aan ontbinding: ongeveer twee tiendemiljoensten van een procent. Om dit makkelijker te kunnen uitdrukken is de pH-methode ontwikkeld. De pH van puur water is 7. Een pH-waarde beneden de 7 duidt op aciditeit, een pH-waarde boven de, 7 op alkaliteit. De pH-schaal is logaritmisch, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld pH 5 tien maal zo hoog is al pH 6. Omdat regenwater, zoals gezegd, altijd enig koolzuur bevat, is de pH van schoon regenwater ongeveer pH 5 tot pH 5,5. Daarmee is schoon regenwater minder zuur dan bijvoorbeeld bananen (die een pH van 4,6 hebben) of cola (pH 2,2). Over het algemeen wordt aange-^ nomen dat een pH van water lager dan 5 schadelijk is vóór het milieu (4).

Als de industriële activiteiten van de mens primair verantwoordelijk zouden zijn voor verzuring zou je mogen aannemen dat er a) in pre-industriële tijden geen sprake zou zijn van verzuring en b) dat er anno 1991 een verband zou zijn tussen de zuurgraad van regenwater in gebieden waar veel industriële activiteit is en in gebieden waar dat niet het geval is. Beide veronderstellingen blijken niet te kloppen, zo blijkt uit het boek Trashing the Planet van Dr. Dixy Lee Ray, ex-voorzitter van de Amerikaanse Atomic Energy Commission, ex-onderminister in het U.S. Bureau of Oceans, en lid van de faculteit zoölogie van de universiteit van Washington.

Analyse van ijsmonsters op Antarctica en in de Himalaya’s heeft, volgens Ray, aangetoond dat de neerslag aldaar op gezette tijden over duizende jaren een pH-waarde van 4,4 tot 4,8 had.

Eveneens op basis van onderzoek naar ijsmonsters is aangetoond dat de neerslag op Groenland op gezette tijden in de laatste 7000 jaar een pH van 4,4 had. Deze perioden van hoge aciditeit blijken overeen te komen met perioden van grote vulkaanuitbarstingen. Van 1920 tot 1960 – toen er wel veel industrie was maar geen grote vulkaanuitbarstingen – vertoonden de ijsmonsters echter een lage aciditeit. (5)

Om meer systematische gegevens te verkrijgen werd in 1979 het Global Precipitation Chemistry Project opgezet, zo lezen we bij Ray. Er werden regenmonsters genomen op vijf locaties: in Noord- Australië, in Zuid-Venezuela, in Midden-Alaska, op Bermuda en op het eiland Amsterdam in het zuiden van de Indische Oceaan. De neerslag bleek overal zuur te zijn, met pH-waarden variërend van 4,8 tot 5,0. Daarentegen blijkt het regenwater op sommige plaatsen waar veel mensen wonen en veel in- dustriële activiteit is juist een hoge pH-waarde te hebben. Op twaalf plaatsen in Mexico werden pH-waarden gemeten van 6,2 tot 6,8. Negen plaatsen in het binnenland van India gaven pH-waarden te zien van 5,8 tot 8,9 met een gemiddelde van 7,5. Waarschijnlijk wordt de aciditeit hier geneutraliseerd door stofdeeltjes afkomstig van droge velden, zandpaden, en dergelijke. In China wordt 70 procent van de energie verwekt door het verbranden van kolen en is het zwaveldioxidegehalte, met name in stedelijke gebieden, extreem hoog. Toch ligt de pH-waarde van het regenwater in Peking tussen de 6 en 7. (6)

Ray vermeldt verder dat de bodemomstandigheden zure neerslag kunnen neutraliseren. Zo is de bodem van de Noordwestkust van de Verenigde Staten van nature vrij zuur – een normaal verschijnsel in gebieden die in het verleden overdekt waren door gletsjers. (Hier vind je veel bosbessen, veenland en, jawel, Douglassparren, die zuurrijke grond nodig hebben). De grond in het droge westen en zuidwesten van de Verenigde Staten is bijzonder basisch (pH-waarde meestal boven de 9). De bodem in het noordoosten van de V.S. behoort echter weer tot de zuurste ter wereld (in sommige gebieden met een pH-waarde van 3,4). Dit gebied was in het verleden overdekt door gletsjers en er is sprake van een dunne arme bovenlaag met daaronder zuurrijk, granietachtig materiaal.

IX

We weten inmiddels dat het “zuur” in de zure regen wordt veroorzaakt door zwavel- en stikstofverbindingen, ammoniak en ozon. Zoals gezegd zou volgens het, RIVM het aandeel van natuurlijke bronnen in de totale zure neerslag verwaarloosbaar zijn.

Het RIVM lijkt hierbij echter enige bronnetjes over het hoofd te zien. (8) Om te beginnen vulkaanuitbastingen.

Op 18 mei 1980, ’s morgens om een minuut over half negen (lezen we bij Ray), vond er in de VS een explosie plaats met de kracht van 500 atoombommen. Het betrof geen geheime opslagplaats van het Pentagon, maar de uitbarsting van de vulkaan Mount St. Helens (St. Helena). Gassen en stofdeeltjes werden de lucht ingeblazen tot een hoogte van meer dan 20 kilometer, boven de ozonlaag. De uitbarsting duurde twaalf uur, waarbij meer dan 4 miljard ton aarde werd verplaatst. In de zeven daaropvolgende maanden stootte Mount St. Helens 910.000 ton CO2 uit, 220.000 ton zwaveldioxyde, en onbekende hoeveelheden aërosolen. Daarnaast kwamen vele andere gassen vrij, waaronder koolmonoxide en methaan. Indrukwekkend? Geenszins. De uitbarsting van Mount St. Helens was maar een kleintje. Vergeleken bij de uitbarstingen van Mount St. Augustine en Mount Redoubt in Alaska in 1976 en 1989 en El Chicon in Mexico in 1982 stelde Mount St. Helens niet bijster veel voor. Bij de uitbarsting van El Chicon werd meer dan 100 miljoen ton (sic) zwavelgassen de stratosfeer ingeblazen. Vulkanen zijn verantwoordelijk voor de uitstoot van gigantische hoeveelheden zwavelverbindingen. Op basis van metingen van zwaveldioxide-uitstoot van vulkanen in Midden-Amerika hebben sommige wetenschappers (Stoiber en Jepson) berekend dat vulkanen ongeveer 100 miljoen ton zwavelverbindingen per jaar de atmosfeer in stoten (9). Ter vergelijking: volgens cijfers van het ministerie van VROM was de totale emissie van SO2 (door menselijke bronnen) in Nederland in 1980 465.000 ton, dus meer dan 200 keer zo weinig dan de (wereldwijde) bijdrage van vulkanen. In 1994 zou de emissie in Nederland teruggebracht moeten zijn tot 176.000 ton en in 2000 tot 75.000 à 90.000 ton. Je kunt je afvragen of dit soort reducties nog zinvol zijn (10).

Een ander natuurlijke bron van verzuring is bliksem. Bij bliksem komen enorme hoeveelheden stikstofoxiden en ozon vrij. Volgens een schatting uit 1977 is bliksem verantwoordelijk voor vijftig procent van de “wereldproduktie” aan stikstof- oxiden. (11) Volgens Ray produceren twee bliksemschichten over een vierkante kilometer grond genoeg salpeterzuur (HNO3) voor 2 centimeter regen met een pH van 3,5. Het is mogelijk dat bliksem alleen al voldoende salpeterzuur produceert om de globale neerslag op een gemiddelde van pH 5,0 te houden (12).

Stikstofoxiden worden verder onder meer geproduceerd door ioniserende kosmische straling bacteriën, door bosbranden, en door microorganismen in zeewater (13). Zwavelverbindingen komen verder nog vrij bij het vergaan van organisch materiaal in moeraslanden en ondiep oceaanwater (14).

Volgens Erisman van het RIVM kan zeezout indirect bijdragen aan verzuring, wanneer de natriumchloride reageert met HCI (zoutzuur), dat, zo beweerde hij, alleen vrijkomt door menselijke activiteiten, in het bijzonder bij de verbranding van afval. Maar volgens Ray zou bij de uitbarsting van de vulkaan Mount St. Augustine (Alaska) in 1976 289 miljard kilo zoutzuur direkt in de stratosfeer zijn gestoten. Dit is 570 keer de totale wereldproductie aan chloor en fluorkoolstofverbindingen in 1975, Mount Erebus, een andere vulkaan, stoot al honderd jaar lang dagelijks meer dan 1.000 ton chloor in de atmosfeer (15).

Aangezien van alle stofdeeltjes die in de atmosfeer terechtkomen, verreweg het grootste deel afkomstig is van zeezout, hebben we hier wellicht een hele grote veroorzaker van ‘verzuring’ te pakken (en dan bedoel ik met verzuring eenvoudigweg de aanwezigheid van zure stoffen in de atmosfeer).

Wat is nu het totale aandeel van de natuur in de productie van verzurende stoffen? De schattingen hierover lopen nogal uiteen. Volgens een rapport van de Wereldgezondheidsraad uit 1977 zijn de hoeveelheden NO en NO2 afkomstig van bacteriën, vulkanen en bliksem vele malen groter dan de hoeveelheden gegenereerd door menselijke activiteiten. (16). In een rapport van de Amerikaanse National Academy of Sciences wordt de bijdrage van de mens aan de hoeveelheid SO2 in de lucht geschat op ongeveer 35 tot 40 procent (17).

Deze gegevens maken duidelijk dat het milieuschuldcomplex dat ons door overheid en milieubeweging wordt aangepraat volkomen misplaatst is. De “stroom” berichten over zieke bossen, uitstervende vissporten, verdwijnende heidevelden, verstikkende smog en verontreinigd grondwater waar het ministerie van VROM over het heeft, is niet afkomstig uit wetenschappelijke bronnen. Er is geen reden om aan te nemen dat de luchtvervuiling een “bedreiging” vormt voor ons milieu, laat staan “een van de grootste bedreigingen”, zoals VROM beweert. En “de schade aan de natuur en cultuurgoederen” is best te “becijferen”: hij bestaat niet.

Noten:

1. G.J. Heij, T. Schneider (eds), Dutch Priority Programme on Acidification: Eindrapport Tweede Fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport no. 200-09, RIVM, Bilthoven, 1991. Het rapport is zowel in het Engels als in het Nederlands verschenen en is op 9 april aangeboden aan de minister van VROM, de heer J.G.M. Alders.

2. Dutch Priority Programme on Acidification, p., 3. In de rest van,dit hoofdstuk verwijzen alle paginanummers tussen haakjes naar dit rapport (de Nederlandse versie).

3. Interview 13 juni 1991, RIVM, Bilthoven.

4. Overgenomen uit D.L. Ray, Trashing the Planet (Washington D.C., 1990), p. 52-53.

5. Ray, p. 54.

6. Ray, p. 54-55.

7. Ray, p. 55-56.

8. Ray, p. 57. Zie verder hoofdstuk 7 voor meer gegevens over vulkanen.

9. “Zure Regen: Oorzaken en Oplossingen”, p. 18, Ministerie van VROM, geen jaartal.

10. Efron, p. 166-170;. Zie ook J.C. v.d. Rhee, op. cit., p. 33-36.

11. Ray, p. 57.

12. Efron, The Apocalyptics (New York, 1984) p. 167-168.

13.?

14. Ray, p. 57.

15. Ray, p. 45. Zie ook het hoofdstuk over de ozonlaag.

16. World Health Organisation, Oxides, 1977, geciteerd in Efron, p. 169.

17. National Academy of Sciences, Tropospheric, 1978, geciteerd in Efron, p. J69.

2 REACTIES

Comments are closed.