De ontluistering: de staat als anti-sociale macht.

In Nederland zijn de jaren negentig begonnen als de jaren van de ontluistering. Door steeds meer politici en opiniemakers worden de bewoners van het Nederlanse verzorgingsparadijs voorbereid op een ijskoude douche; de ontmanteling van de verzorgingsstaat, de terugkeer naar de vechteconomie. De maatregelen liegen er niet om; het bekende WAO-gat komt hard aan en veroorzaakt een algeheel gevoel van onzekerheid nu de staat als ‘sociale’ verzekeringsmaatschappij haar afspraken niet nakomt en denkbeeldige ‘contracten’ eenzijdig opzegt.

In Nederland zijn het de bewindslieden van de sociaaldemocratische PVDA die het nieuwe beleid moeten verdedigen; zij doen of deden dat met verve en met de nodige dosis lef (staatsecretaris Ter Veld), overtuigd van de noodzaak van deze als asociaal begrepen maatregelen om de overheidsmachine draaiende te houden. Het afgelopen halfjaar volgden de meest ‘wilde’ voorstellen elkaar op; zo deed het voorstel tot afschaffing van de bijstand voor jongeren veel stof opwaaien en het besef doordringen dat het met de goede zorgen van Moedertje Staat nu toch écht gedaan is. Hoe moet dit verder? Wie gaat er voortaan voor ons zorgen?

Het is misschien een beetje voorbarig om nu al met een visie over het tijdperk na de verzorgingsstaat te komen; toch wil ik op deze plaats twee schrijvers aan het woord laten die in de twintiger en dertiger jaren van deze eeuw de grote uitbreiding van de staatsmacht op sociaal gebied aanschouwden, analyseerden en zich tevens tot een voorspelling waagden over het verdere verloop van deze ontwikkeling.

Albert Jay Nock, in zijn boek ‘Our Enemy The State‘, schetste de opkomst van de staat als sociale macht, een macht die alle overige maatschappelijke sociale krachten uiteindelijk zou overnemen en uitschakelen. Nock benadrukte in zijn boek dat de staat door haar werkwijze in wezen een anti-sociale macht is; de geschiedenis heeft dit veelvuldig aangetoond. Wat gebeurt er met een maatschappij die haar sociale macht uit handen geeft aan de staat? Nock sloot in zijn pessimistische toekomstvisie over deze ontwikkeling aan bij de ideeën van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset, zoals verwoord in zijn wereldvermaarde boek ‘De Opstand der Horden‘ (La Rebelion de las Masas) uit 1930. In hoofdstuk 13 (El mayor peligro, el estado) staat de volgende alinea waarin Ortega y Gasset een toekomstbeeld optekent dat nu, in het Nederland van 1993, langzamerhand bewaarheid wordt. Ook Albert Jay Nock, in het Verenigde Staten van 1935, was zeer onder de indruk van deze alinea en geraakt door de visionaire kracht die eruit spreekt. Vrij vertaald: ‘Het gevolg van deze ontwikkeling zal fataal zijn. Spontane sociale actie zal telkens weer afgebroken worden door de interventies van de staat tot dat er geen voedingsbodem voor nieuwe acties meer zal zijn. De maatschappij kan voortaan alleen voor de Staat leven, het individu slechts voor de overheidsmachine. En achteraf zal blijken dat de Staat niet anders is dan een machine waarvan het bestaan en de werking afhankelijk is van de vitaliteit van zijn omgeving. De Staat zal, nadat hij het merg van de maatschappij heeft opgezogen, bloedeloos achterblijven als een skelet, dood zoals een roestige machine dood kan zijn, een dood erger dan dat van een levend organisme.

Zo was ook het klagenswaardige lot van de oude beschavingen‘.