Goed gaat het nog altijd niet met de wereld, maar wel steeds beter. Dat komt door de globalisering, zo houdt de Zweedse activist Johan Norberg, de antiglobalisten in boeken, debatten en tv-optredens onvermoeibaar voor. “Kapitalisme, democratie, toename van welvaart en welzijn gaan altijd en overal hand in hand”.

Het gaat de wereld met de dag beter, zegt hij zelfverzekerd. “En dat is geen toeval. Want dat is het resultaat van vrijheid, kapitalisme, globalisering. De geschiedenis is altijd een rommeltje geweest en niemand zal beweren dat het tegenwoordig goed gaat. Maar evenmin kan ontkend worden dat het beter gaat dan ooit. Er is minder honger in de wereld, minder armoede, betere scholing, meer democratisering. Groei is een zegen. Vrijheid en vrijhandel zijn in het belang van iedereen. Er is geen enkele reden pessimistisch te zijn. Kortom, leve de globalisering.”

Aldus de 29-jarige Zweed Johan Norberg, een van de meest fervente en meer interessante voorstanders van de wereldwijde en alomvattende ontwikkeling die globalisering wordt genoemd. Interessant is Norberg vanwege zijn leeftijd en omdat men, gezien de opstanden in Seattle, Genua, Florence en elders, veronderstelt dat politiek actieve jonge mensen veelal antiglobalisten zijn. Jong inderdaad zijn de bekendste theoretici van het antiglobalisme zoals Naomi Klein (32,’No Logos’) en Noreena Hertz (35,’De stille overname’). Nog jonger is Johan Norberg, maar hij is het met beide vrouwen volstrekt oneens. En zijn visie op de globalisering is des te boeiender, omdat hij niet tot nieuw rechts behoort maar omdat hij geschoold is in een linkse, anarchistische traditie. Zo oogt Norberg ook, als een licht verdwaasde anarchist uit de dagen dat deze stroming nog aanhangers kende. Brilletje, lang haar, rustige ogen, milde stem. Hoe anders zijn overtuiging. Die is welhaast blind te noemen. Norberg ziet in de globalisering niets dan voordelen en hij vindt het onbegrijpelijk dat er mensen zijn die daar anders over denken. Schaalvergroting, kapitalisme, democratie, toename van welvaart en welzijn, dit alles gaat volgens hem hand in hand. Altijd en overal. Ontsporingen, mislukkingen, armoede en ellende zijn niet het gevolg van neoliberale schaalvergroting maar juist van het ontbreken daarvan, van dictatoriaal optreden, onvolmaakt kapitalisme en onvoldoende vrijhandel.

Zowel in woord als geschrift illustreert Norberg deze overtuiging meteen schat aan feiten, met succes. Zijn iets meer dan een jaar geleden in Zweden verschenen boek kreeg in de Engelse editie al een prestigieuze Amerikaanse prijs, de Antony Fisher international Memorial Award, genoemd naar de oprichter van de London Institute of Economic Affairs. Vorig jaar ging deze prijs naar niemand minder dan de ervaren Peruaanse economische filosoof Hernando de Soto. Zijn boek werd ook in het Nederlands vertaald (‘Leve de globalisering’) en staat op het punt ook in andere talen uit te komen.

Ondertussen reist Norberg, werkzaam bij de Zweedse uitgeverij Timbro, de wereld rond en spreekt, preekt moet je bijna zeggen. Zo ook onlangs in Gent, in een gebouw waar – o ironie – ooit de Vlaamse, socialistische pers was gevestigd (‘De Vooruit`). Daar vond een confrontatie plaats tussen een amusante, plaatselijke pastoor, een wereldwijd actieve zakenman, een vakbondsleider en, niet te vergeten, de Belgische premier Guy Verhofstadt. Net als Norberg is Verhofstadt een overtuigd voorstander van globalisering en hij komt daar als een van de weinige vooraanstaande Europese politici ook rond voor uit. Dat deed hij onder meer met de publicatie van twee open brieven, de eerste eind 2001, de tweede in oktober van 2002. Verhofstadts broer Dirk, raadgever van de Vlaamse minister-president en naar verluidt ideologisch met Guy op één lijn, publiceerde eerder dit jaar zelfs een boek over het onderwerp, ‘Het menselijk liberalisme. Een antwoord op het antiglobalisme’. Dirk Verhofstadt was het ook die Uitgeverij Houtekiet op het werk van de jonge Zweed opmerkzaam maakte: een zoveelste stem in het koor van voorstanders van een verdergaande globalisering.

Op alle gebied is het de wereld in de afgelopen decennia beter – wat, niet hetzelfde is als goed – gegaan, zegt Norberg. Het is onmogelijk dat te ontkennen. Zet de feiten maar op een rijtje. Zo kwam het Development Program van de Verenigde Naties tot de conclusie dat, omgerekend naar huidige koopkracht, in 1820 85 procent van de wereldbevolking van één dollar per dag moest leven. In 1950 was dat 50 procent, in 1980 30 procent, en tegenwoordig is het 20 procent. Een dergelijke vooruitgang geldt ook voor de levensverwachting. Begin 20ste eeuw was die nog een jaar of dertig, tegenwoordig ligt die op 65 jaar. Kindersterfte is wereldwijd afgenomen, van 18 per 1000 rond 1950 naar 6 per duizend in 1995. Volgens de FAO waren in 1970 960 miljoen mensen in de ontwikkelingslanden ondervoed, in 1991 waren dat er 830 miljoen, in 1996 760 miljoen – en dat ondanks de bevolkingsexplosie.

Ook het analfabetisme in die landen is afgenomen, van 75 procent in 1926 via 52 procent in 1948 naar zo’n 20 procent tegenwoordig. Dergelijke feiten staan volgens Norberg in direct verband met de voortschrijdende democratisering -lees liberalisering, globalisering. In 1950 leefde 30 procent van de mensheid in een democratisch regime, tegenwoordig is dat aantal bijna verdubbeld; in 1950 was slechts 14 procent van alle landen democratisch nu is dat 60 procent. Ondertussen is het inkomen gemiddeld spectaculair toegenomen en de arbeidstijd spectaculair afgenomen. Verdiende iemand in een ontwikkelingsland in 1950 ongeveer 10 procent van wat een Amerikaanse fabrieksarbeider verdiende, veertig jaar later was dat 30 procent. In 1870 had de gemiddelde werknemer in het Westen tegenover één uur werk twee uur vrije tijd (l:2). In 1950 was de verhouding één uur werk tegenover vier uur vrije rijd (l:4).

Elders in de wereld zie je eenzelfde tendens. Tegenwoordig, zegt Norberg in navolging van een Amerikaans onderzoek van Michael Cox en Richard Alni (‘Myths of Rich and Poor. Why We’re Better Off Than We Think’) is die verhouding nog eens verdubbeld (l:8). Aan cijfers en argumenten geen gebrek. En inderdaad, ze ziin in alle soorten en maten en in overstelpende hoeveelheid te vinden, bij de Verenigde Naties, bij de Wereldbank, op lnternetsites, in de rapporten van onderzoeksinstituten en in studies van specialisten. Hoe aanvechtbaar op zichzelf wellicht ook, over de tendens laten ze volgens Norberg geen twijfel bestaan. “Niemand kan ontkennen dat onze wereld met gigantische problemen kampt, maar de verspreiding van democratie en kapitalisme [nogmaals, lees: globalisering) hebben die problemen niet groter maar kleiner gemaakt. Overal waar al een liberaal beleid wordt gevolgd,zijn armoede en ontbering uitzondering geworden. En dat terwijl het vroeger regel was.”

Kinderarbeid

Om zijn overtuiging uit te dragen, knutselde johan Norberg aan de vooravond van de conferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle, in november 1999, een website in elkaar. Daarop (www.frihandel.nu) pleitte hij voor liberalisme en daagde hij de Zweedse antiglobalisten uit tot een debat. Deze actie kwam niet uit de lucht vallen. Na een tijdje actief te zijn geweest als anarchist, ontdekte Norberg dat het liberalisme (‘libertinisme’) een rationele variant was van deze stroming en dat hij zich daarbij beter thuis voelde. Vanaf dat moment wierp hij zich met de energie van een 25-jarige op alles wat liberaal was. Zo schreef hij zijn eerste boek over de in eigen land beroemde maar hier zo goed als onbekende romancier Wilhelm Moberg (1898-1973), schrijver van onder meer een vierdelig epos over de Zweedse migratie naar de Verenigde Staten die veelal wordt beschouwd als een linkse, zo niet proletarische schrijver. Onzin, betoogde Norberg in ‘Motstándsmannen (‘verzetsman’) Vilhelm Moberg’. De zogenaamde arbeideristische Moberg was een liberaal in hart en nieren. Vanuit die liberale principes verzette hij zich tijdens de oorlog tegen de nazi’s. Een polemiek was het gevolg, omdat de linkse beweging in Zweden op deze manier een van haar voormannen ontnomen werd. Ondertussen creëerde Norberg zijn eigen traditie, van mensen zoals hijzelf, die telkens opnieuw op de bres sprongen voor de enige waarde die ertoe zou doen: vrijheid – van denken, handelen en bewegen.

In een tweede, algemener werk volgde Norberg dit spoor verder. In ‘Den svenska liberalismens historia'(De geschiedenis van het Zweeds liberalisme, 1998) zette hij de verworvenheden van het Zweedse vrijheidsdenken op een rijtje, beschreef hij het leven van zijn voorgangers en, belangrijkste van al, gaf hij een ook in Zweden stoffig en conservatief geworden stroming nieuw clan.

Terug naar de principes van weleer, was zijn boodschap. Weg met een liberalisme dat steeds meer is gaan lijken op het socialisme, weg met een schijn ideologie die meer reguleert dan liberaliseert, terug naar de basis, terug naar, inderdaad, laisser faire, laisser passer. Het wekt dan ook geen verbazing te wekken dat Norberg aan de vooravond van de conferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle (1999) met een internetsite kwam over de zegeningen van de vrijhandel. Deze actie werkte als peper in de ogen van de Zweedse antiglobalisten die, net zoals hun medestanders overal elders ter wereld, in Seattle hun finest hour dachten te beleven. Geen wonder dat ze vervolgens geen gelegenheid voorbij lieten gaan om Norberg uit te dagen. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen, reisde door het land, sprak op bijeenkomsten, verscheen in de media. Steeds weer kreeg hij hetzelfde te horen, even zo vaak gaf hij hetzelfde antwoord. Een voorbeeld: de veelgehoorde klacht over kinderarbeid, die schandvlek van het internationale bedrijfsleven. Norberg verdedigt dergelijke arbeid niet. Dan citeert Norberg de Mexicaanse ambassadeur in de Verenigde Staten, Jesus Reyes-Heroles, die stelt dat een alternatief voor slecht betaald werk niet goed betaald werk is, maar gewoon geen werk. Een stichting als Redt de Kinderen (althans in Zweden) is daardoor noodgedwongen genuanceerder over kinderarbeid gaan denken.”De ervaring leert dat kinderen die als gevolg van [Westerse boycot-] maatregelen hun baan verliezen, vaak in nog moeilijker omstandigheden terechtkomen en genoegen moeten nemen met een nog schadelijker beroep.” Lees, bijvoorbeeld, prostitutie.

Een ander boutade waarmee Norberg volgens eigen zeggen werd gebombardeerd, is de opvatting dat 51 van de 100 belangrijkste economische machten ter wereld bedrijven zouden zijn. Hij noemt dat gegoochel met cijfers, en wel om de simpele reden dat appels met peren worden vergeleken. In het ene geval, bedrijven, worden de verkoopcijfers geteld, in het andere geval, staten, de toegevoegde waarde. Wat is dat voor een vergelijking? Iets dergelijks gebeurt volgens hem ook in de discussie over de schuldenlast van de Derde Wereld. Die last is groot, beaamt hij, te groot, maar het is onjuist daarop alle nadruk te leggen. Tegenover de schuld (aan het Westen) staan immers investeringen (door datzelfde Westen) en die zijn altijd nog groter. Ten einde raad doordat hij telkens hetzelfde moest herhalen, besloot Norberg een en ander in een boek bij elkaar te zetten. Dat werd ‘Leve de globalisering’. Een van de verklaringen voor het succes ervan is de lichte toon, die het boek fundamenteel onderscheidt van de meeste andere geschriften over het onderwerp. De boeken van de tegenstanders zijn veelal loodzwaar en drammerig, die van de voorstanders niet minder zwaar en onbegrijpelijk. Het boek van Norberg daarentegen is zoals zijn theorie: open, lichtvoetig, optimistisch. Het is zonder twijfel aanvechtbaar, maar ook een genot om te lezen.

Wat een onzin om te klagen over de ongelijke verdeling op de wereld, vindt Norberg. De critici doen alsof de rijken rijk zijn, omdat de armen arm zijn. Maar het een heeft niets met het ander te maken. De werkelijke oorzaak van de ongelijke verdeling in de wereld is dat het kapitalisme ongelijk verdeeld is. Kijk maar naar de verschillen tussen de Afrikaanse en de Aziatische landen. Veertig jaar geleden lag Zuid-Korea economisch op hetzelfde niveau als Zambia en stond Taiwan op één lijn met Kongo. Tegenwoordig liggen er werelden van verschil tussen de Aziatische en de Afrikaanse landen. Laatstgenoemde landen zijn sindsdien nauwelijks verder gekomen. Zo is het inkomen per hoofd van de bevolking in Zambia (cijfers van 2000) nog slechts 880 dollar per jaar en in Congo 1.500 dollar, maar in Taiwan 16.500 en in Zuid-Korea 12.600 dollar. Deze verschillen kunnen volgens Norberg geen toeval zijn: de economie in de Aziatische landen is open, terwijl die in de Afrikaanse landen wordt gekenmerkt door sturing en protectionisme.

Hoewel Norberg dus een fanatiek pleidooi houdt voor liberalisme en kapitalisme, is hij allerminst een blind bewonderaar van de Westerse politiek. Het tegendeel is eerder het geval. Die politiek verkondigt immers wel de liberale gedachte, maar handelt er allerminst naar. Neem de migratie. Wat dat betreft is het Westen volgens Norberg op onaanvaardbare wijze inconsequent. Ten tijde van de Koude Oorlog bekritiseerde men de communistische regimes, omdat ze de bevolking niet vrij lieten. Nu zijn die regimes verdwenen, maar houdt het Westen voor diezelfde bevolking zijn grenzen gesloten. Wat is dat voor dubbelhartige politiek? En dat niet alleen, een dergelijke politiek is ook onhoudbaar én onverstandig, aldus Norberg. Onhoudbaar omdat de migranten toch binnenkomen, zij het niet via openbare maar heimelijke en dus vaak criminele weg. En het is onverstandig, omdat we migranten nodig hebben. in dat verband komt Norberg met de bekende cijfers van de afdeling van de Verenigde Naties die zich bezighoudt met demografische ontwikkelingen, de UNFPA. Als de landen van de Europese Unie hun bevolking in 2050 op het huidige peil willen houden, moeten ze per jaar zo’n 1,6 miljoen migranten opnemen; en als ze de verhouding tussen de beroepsbevolking en niet-werkenden (vooral gepensioneerden) willen handhaven, zijn er nog veel meer mensen nodig: 13,5 miljoen per jaar.

Norberg heeft ook forse kritiek op de handelsbarrières van het Westen. De armere landen mogen ons alles verkopen wat wijzelf niet produceren, maar o wee als zij iets brengen dat wij ook bezitten. Koffie komt zonder noemenswaardige heffing op de Westerse markt, net zoals cacao en katoen. Maar vlees, landbouwproducten, textiel en zeker geavanceerde eindproducten worden soms wel door een heffing van 100 procent getroffen. Ondertussen worden de Westerse producenten ook nog eens met subsidies geholpen. Erger nog: die subsidies leiden in het geval van de landbouw tot gigantische voedseloverschotten die vervolgens voor een appel en een ei op de markten in de Derde Wereld worden gedumpt, soms zelfs onder de hypocriete noemer van ‘ontwikkelingshulp’. De economie in deze landen wordt zo volledig kapotgemaakt. Hoezo neoliberalisme? Een ernstiger vorm van protectionisme is nauwelijks denkbaar.

De schatrijke valutahandelaar George Soros, ook een voorstander van globalisering en een man die daarvoor een deel van zijn vermogen inzet, zou Norberg een typisch ‘marktfundamentalist’ noemen, iemand die alleen de voordelen van de markt ziet en van de tekortkomingen niets wil weten. in zijn recent verschenen boek ‘Globalisering’ schrijft Soros dat marktfundamentalisten beweren “dat financiële markten naar evenwicht neigen en daarmee zorgen voor een optimale verdeling van middelen. Hoewel ze erkennen dat markten niet helemaal perfect zijn, menen marktfundamentalisten dat het toch beter is de verdeling van middelen aan die markt over te laten, beter in leder geval dan om via nationale of internationale regelgeving tussenbeide te komen.”

Soros vindt dit een onhoudbaar standpunt, omdat een samenleving volgens hem zonder moraal niet kan bestaan. Markten echter hebben slechts oog voor de productie van particuliere goederen (‘consumptie’), en niet voor de productie van sociale ofwel publieke goederen (sociaal vangnet, milieu, veiligheid, infrastructuur, scholing). Markten zijn dus amoreel. Daarom is er behoefte aan instellingen die zich om die sociale goederen dan wel de moraal bekommeren. Anders gezegd: globalisering en verzorgingsstaat leven op gespannen voet met elkaar. De voorstanders van globalisering moeten ervoor waken dat zij het kind (de goede kanten van de verzorgingsstaat) niet met het badwater (de slechte of onhoudbare aspecten) weggooien.

Norberg is het hiermee slechts zeer ten dele eens. Hij wijst erop dat het bedrijfsleven zich, in tegenstelling tot de gebruikelijke opvatting, wel degelijk bekommert om publieke zaken. Neem het milieu. Vervulling en economische groei zijn volgens hem het beste te beschrijven in een omgekeerde U-curve. Aanvankelijk neemt de vervuiling met de groei inderdaad toe, maar als de groei aanhoudt (en bedrijven dus meer winst gaan maken), dan neemt de vervulling weer af. De winst wordt immers gebruikt om nieuwe, meestal schonere machines aan te schaffen, productietechnieken te verbeteren, om te investeren in arbeidsomstandigheden, leefklimaat en infrastructuur. Bedrijven zijn niet gek, zegt Norberg. Naarmate hun rol groter wordt, neemt ook het verantwoordelijkheidsbesef toe. Dat ze daaruit vervolgens ook nog de consequenties trekken, komt niet omdat ze er op filosofische gronden een moraal op nahouden, maar omdat ze inzien dat ze zonder principes hun krediet verspelen, in een kwaad daglicht komen te staan en de concurrentieslag kunnen verliezen. Minder winst is het gevolg. Voor een dergelijke manier van optreden kent het bedrijfsleven maar één kwalificatie: slecht zakendoen. in het neoliberale denken is dat de grootst denkbare fout. Met de voortschrijdende globalisering zal die fout minder vaak gemaakt worden.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in het NRC, op 4 Januari 2003.

Leve de Globalisering
Johan Norberg

De bestseller die de Zweedse discussie over de mondialisering een nieuwe wending gaf.

Bekroond met de Antony Fisher International Memorial Award

Bezoek de officiële website voor meer informatie.

Uitgeverij Houtekiet, ISBN: 905240688X
Te bestellen bij BOL voor 19.95 EUR.