De traditionele Amerikaanse waarden van individualisme, zelfvertrouwen, zelfdiscipline en hard werken hadden ten dele hun wortels in het feit dat dit land begon als een natie van pioniers waar alles gecreëerd moest worden.
De traditionele Amerikaanse waarden van individualisme, zelfvertrouwen, zelfdiscipline en hard werken hadden ten dele hun wortels in het feit dat dit land begon als een natie van pioniers waar alles gecreëerd moest worden.
De meeste Amerikanen lieten weliswaar een sterke gemeenschapszin zien en ze hielpen elkaar zeer zeker over en weer. Maar dit werd niet gezien als een substituut voor zelfverantwoordelijkheid. Onafhankelijke mensen hielpen elkaar wanneer ze maar konden, maar van iedereen werd verwacht dat zij hun eigen aandeel leverden. Mensen werden niet aangemoedigd te geloven dat zij speciale `voorrechten’ genoten.
De Onafhankelijkheidsverklaring verkondigde het revolutionaire idee dat een menselijk wezen recht had op leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Dit betekende niet dat anderen die persoon iets verschuldigd waren, maar eerder dat anderen – de regering inbegrepen – de vrijheid van het individu en diens onschendbaarheid moesten respecteren. Alleen door het gebruik van dwang of bedrog (wat een indirecte vorm van dwang is) kunnen de mensenrechten geschonden worden en het waren dus in principe dwang en bedrog die uit menselijke relaties gebannen werden.
Deze afwijzing van het als eerste dwang gebruiken in menselijke relaties was de vertaling in politieke en sociale feiten van de achttiende-eeuwse grondregel van de natuurlijke rechten – dat wil zeggen de rechten van het individu, die niet als geschenk van de staat gezien werden, maar gebaseerd zijn op het mens zijn. De idee was een van de grootste prestaties van de Verlichting.
Het principe van onvervreemdbare rechten werd nooit volledig consequent nageleefd. De Amerikaanse regering eiste vanaf het eerste begin het voorrecht van bepaalde uitzonderingen op. En toch bleef het principe de leidende visie van het Amerikaanse systeem. Lange tijd was dat waar Amerika voor stond: vrijheid, individualisme, privé-eigendom. Het recht om geluk na te streven. Zelfeigendom. Het individu als doel in zichzelf, niet als middel tot de doelen van anderen en niet als eigendom van familie, kerk, staat of maatschappij.
Lord Acton merkte op: `Vrijheid is geen middel tot een hoger politiek doel. Het is op zich het hoogste politieke doel.’ Amerika werd gezien als voorvechter en belichaming van dat idee. De Verenigde Staten waren het eerste land in de geschiedenis van de wereld, dat bewust werd gecreëerd uit een idee en dat idee was vrijheid.
Merk op dat de onvervreemdbare rechten waarop dit systeem was gebaseerd, negatieve rechten waren in die zin dat ze geen aanspraken waren op de energie of productie van iemand anders. In feite verkondigden ze alleen een `Afblijven!’. Zij stelden geen eisen aan anderen behalve om zich te onthouden van dwang. Ik mag mijn wensen of ideeën niet met dwang aan jou opleggen en jij mag de jouwe met aan mij opleggen. De menselijke omgang moet vrijwillig zijn. We moeten met elkaar omgaan door middel van overreding. Op het terrein van de politieke economie is de naam die aan dit systeem werd gegeven in zijn zuiverste meest consequente vorm laisser-faire- kapitalisme. Maar dit is slechts een synoniem voor vrijheid. `Kapitalisme’ is wat er gebeurt als vrijheid van keuze en handeling erkend en beschermd wordt door een regering.
In het negentiende-eeuwse Amerika, met de ontwikkeling van een vrijemarktgemeenschap, zagen mensen dat productieve energie die tevoren geen uitlaatklep had gehad, plotseling werd vrijgemaakt. Ze zagen dat het leven mogelijk werd gemaakt voor talloze miljoenen die weinig kans op overleving hadden gehad in de voorkapitalistische economieën. Ze zagen de sterftecijfers dalen en de bevolkingsgroei explosief toenemen. Ze zagen machines – de machines die velen van hen vervloekt hadden, waartegen ze zich verzet hadden en die ze getracht hadden te vernietigen – hun werkdag halveren terwijl de waarde en beloning van hun inspanning onnoemelijk vermenigvuldigd werden. Ze zagen zichzelf opgetild worden naar een levensstandaard die geen feodale baron had kunnen bevatten. Met de snelle ontwikkeling van de natuurwetenschappen, de technologie en de industrie zagen ze voor de eerste keer in de geschiedenis dat het bevrijde verstand greep kreeg op het materiële bestaan.
In het Amerika van de negentiende eeuw werden productieve activiteiten voornamelijk vrij van overheidsregels, controle en beperkingen gehouden. Toegegeven, er was altijd wel enige overheidsbemoeienis bij economische activiteiten en er waren wel eens zakenlieden die probeerden in de gunst van de regering te komen om hen te bevoordelen boven concurrenten, iets wat onmogelijk geweest zou zijn op een volledig vrije markt. (Zakenmensen zijn vaak allesbehalve enthousiast geweest over een echte laisser-faire- houding.) En er waren andere onrechtvaardige zaken die inconsequentie weerspiegelden in het beschermen van individuele rechten: het toelaten van de slavernij (tot aan de Burgeroorlog) en wettelijke discriminatie van vrouwen. Maar in de korte periode van anderhalve eeuw schiepen de Verenigde Staten een niveau van vrijheid, vooruitgang, prestatie, rijkdom en fysiek comfort dat ongeëvenaard is door de totale som van de ontwikkeling van de mensheid tot op dat moment.
Al naargelang verschillende andere landen overgingen op het kapitalisme, verdween de rol van de brute kracht uit het leven van mensen. Het kapitalisme schafte slavernij en lijfeigenschap in alle geciviliseerde naties af. `De westerse technologie maakte slavernij onnodig, de westerse ideeën maakten haar ontoelaatbaar.’ merkt de historicus Bernard Lewis op. Handel, niet geweld, werd het regerend principe van menselijke relaties. Intellectuele en economische vrijheid kwamen tegelijkertijd op en tot bloei.
Een systeem waarin rijkdom en positie geërfd werden of verworven door lichamelijke overwinning of politieke gunsten, werd vervangen door een systeem waarin beloningen door productieve arbeid verdiend moesten worden. Door de deuren te sluiten voor dwingende macht gooide het kapitalisme ze open voor prestatie. Beloningen werden gebonden aan productie, niet aan dwang; aan kunde, niet aan wreedheid; aan het vermogen het leven te bevorderen, niet aan het vermogen de dood te veroorzaken. Voor de eerste keer in de geschiedenis hadden intelligentie en ondernemerschap een brede sociale uitingsmogelijkheid: ze hadden een markt.
Er is veel geschreven over de moeilijke levensomstandigheden tijdens de vroege jaren van het kapitalisme. Als men het niveau van de levensstandaard beschouwt waaruit het kapitalisme de mensen optrok en de betrekkelijk kleine hoeveelheid rijkdom in de wereld bij het begin van de Industriële Revolutie, dan valt niet de traagheid op waarmee het kapitalisme mannen en vrouwen bevrijdde van armoede, maar de snelheid waarmee het dat deed.
Toen individuen eenmaal vrij waren om te handelen, verhoogden vernuft en inventiviteit vervolgens de levensstandaard tot niveaus die een eeuw eerder als uitzonderlijk beschouwd zouden zijn.
Maar het had een prijs. Een vrije maatschappij verbeeldt zich niet dat ze alle risico’s en onzekerheid uit het menselijke bestaan kan bannen. Ze verschaft een context waarin mannen en vrouwen kunnen handelen, maar garandeert de resultaten van iemands inspanningen niet, en ze kan deze ook niet garanderen. Wat ze van mensen vraagt is zelfverantwoordelijkheid.
Het verlangen naar zekerheid is volkomen redelijk als het de zekerheid betekent die wordt verkregen door de wettelijke bescherming van iemands rechten en door iemands eigen spaargelden, langetermijnplanning en dergelijke. Maar het leven is een intrinsiek riskante zaak en onzekerheid is inherent aan ons bestaan. Geen zekerheid kan ooit absoluut zijn. Dit wordt gemakkelijker aanvaard als je een redelijk niveau van zelfwaardering hebt , dat wil zeggen als je een fundamenteel vertrouwen hebt in je vermogen om de problemen in het leven aan te kunnen. Maar in die mate waarin zelfwaardering ontbreekt, kan de zelfverantwoordelijkheid die een vrije maatschappij vereist, angstaanjagend zijn. In plaats daarvan gaan we misschien verlangen naar een gegarandeerd paradijselijk bestaan waarin al onze behoeften vervuld worden door anderen.
We komen deze houding tegen in de twee voornaamste kampen die zich tegen een vrijemarktmaatschappij verzetten: de mediëvisten en de socialisten. Verlangend naar de een of andere versie van een herrijzende feodale orde droomden de mediëvisten ervan de Industriële Revolutie af te schaffen. Zij vonden het verval van de feodale aristocratie, de plotselinge opkomst van fortuinmakers met een armoedige en duistere afkomst, de nadruk op verdienste en productief vermogen en boven alles het na streven van winst weerzinwekkend.
Zij verlangden naar een terugkeer van een standenmaatschappij. `Handel of zaken doen van welke aard dan ook,’ schreef John Ruskin, `is misschien wel de uitvinding van de duivel.’ De socialisten wilden de Industriële Revolutie niet afschaffen maar overnemen, om de gevolgen, de materiële voorspoed, te behouden terwijl ze de oorzaak, politieke en economische vrijheid, wilden uitschakelen. Zij vervloekten de `koude onpersoonlijkheid’ van de markt en de `wreedheid’ van de wet van vraag en aanbod en bovenal vervloekten zij het nastreven van winst. Ze stelden voor de liefdadigheid van een volksverzekering daarvoor in de plaats te stellen.
In beider geschriften kan men het verlangen onderscheiden naar een maatschappij waarin ieders bestaan automatisch is gegarandeerd, waarin niemand verantwoordelijkheid draagt voor zijn bestaan en welzijn. Beide kampen kenschetsten hun ideale maatschappij als het vrijwaren van snelle verandering of uitdaging, of van een veeleisende concurrentie. Het was een maatschappij waarin iedereen zijn eigen voorgeschreven deel moest bijdragen aan het welzijn van het geheel, maar waarin niemand de noodzaak had om keuzen te maken die zijn leven of toekomst essentieel beïnvloedden. Het was een maatschappij waarin de vraag naar wat je wel of niet verdiende, niet opkwam, waarin beloningen niet met prestatie verbonden waren en waarin iemands welwillendheid verzekerde dat je nooit verantwoordelijkheid hoefde te dragen voor de gevolgen van je fouten. De zonde van het kapitalisme was in de ogen van de critici dat het deze bescherming niet bood.
Terwijl het kapitalisme spectaculaire verbeteringen in de levensstandaard bracht en ongedroomde kansen voor ambitieuze en avontuurlijke mensen, bood het geen verlichting van zelfverantwoordelijkheid. Het rekende erop. Het was een systeem dat paste bij individualisten die zichzelf vertrouwden, en die geloofden dat het nastreven van prestatie en geluk hun geboorterecht was. Het was een systeem dat samenging met zelfwaardering.
Als mensen in vroegere jaren van onze geschiedenis spraken over rechten, bedoelden zij de natuurlijke rechten die hierboven beschreven zijn of de afleidingen ervan, zoals die opgetekend staan in de Grondwet en de eerste tien Amendementen. Of ze bedoelden contractueel verkregen rechten, zoals het recht om een stak land in bezit te nemen dat men gekocht heeft. In de eerste twee situaties lag het voornaamste accent op het beschermen van de individuele burger tegen de regering. In zoverre deze rechten betrekking hadden op relaties in de privé-sector was de enige verplichting die de mensen hadden, het afzien van dwang of bedrog in hun omgang met anderen. In het geval van contractueel verkregen rechten was de enige verplichting het nakomen van hun overeenkomsten en verplichtingen. Er was geen grote belasting van de staatskas vereist om zulke rechten veilig te stellen, niets wat ook maar in de buurt kwam van een derde of de helft van iemands inkomen. De kosten van een regering die deze functie uitoefende, waren marginaal. Maar in de twintigste eeuw kwam een nieuwe opvatting over rechten in zwang die de eerdere opvattingen tenietdeed.
Ironisch genoeg was het juist het succes van het Amerikaanse systeem dat deze ontwikkeling mogelijk maakte. Toen onze maatschappij welvarender werd, begon men te redeneren dat mensen `recht hadden’ op allerlei dingen die vroeger ondenkbaar zouden zijn geweest. Tachtig jaar geleden zouden slechts weinigen geopperd hebben dat iedereen `recht’ had op `geschikte behuizing’ of op `de beste gezondheidszorg die voorhanden was’. Behuizing en gezondheidszorg werden gezien als economische goederen en ze moesten net als alle andere economische goederen door iemand geproduceerd worden. Het waren geen gratis geschenken van de natuur en ze bestonden niet in onbegrensde aantallen. Nu echter, bij het zien van onze groeiende voorspoed, schreven intellectuelen en politici de nieuwe weelde niet toe aan de vrijheid maar aan de regering. En ze begonnen te verklaren dat de regering meer kon doen dan slechts de bescherming van rechten te garanderen en een speelveld van min of meer gelijke kansen te creëren, wat het oorspronkelijke Amerikaanse idee was geweest maar dat nu een te bescheiden doel leek te zijn. De regering zou een instelling kunnen worden om elk sociaal doel te bereiken dat wenselijk geacht werd. In het groeiende enthousiasme voor wettelijke regelingen, planning en uitgebreide `diensten’, was het, vooral sinds de jaren dertig, geen grote stap van `het zou wenselijk zijn’ tot `de mensen hebben er recht op’. Verlangens werden op die manier rechten.
Als een man bijvoorbeeld boer wilde zijn, hoefde onder de filosofie van Roosevelts New Deal het feit dat zijn boerderij zichzelf niet kon bedruipen, geen belemmering te zijn: landbouwsubsidies zouden zijn verlangen bereikbaar maken. Natuurlijk werd politieke dwang noodzakelijk om de `fouten’ van het vrijemarktkapitalisme te corrigeren. Als rijkdom opnieuw moest worden `verdeeld’, moest zij eerst worden gecreëerd en daarna onteigend. Met de belastingen van de burgerij werden de boerderijsubsidies betaald. Deze subsidies hadden tot gevolg dat ze de kosten van zuivelproducten opdreven, waarvoor alweer de burgers betaalden. Hun rechten waren vervangbaar. Telkens als kunstmatige `rechten’ door een regering worden afgedwongen, worden echte rechten onvermijdelijk opgeofferd.
De romanschrijfster en filosofe Ayn Rand citerend in haar essay over de `Rechten van de mens’ in The Virtue of Selfishness:
Ayn Rand |
Merk op hoe nauwkeurig de Stichters dachten: ze spraken van het recht op nastreven van geluk, niet het recht op geluk. Het betekent dat een mens het recht heeft om de handelingen te verrichten die hij nodig acht om zijn geluk te verwerven; het betekent niet dat anderen hem gelukkig moeten maken. Het recht op leven betekent dat een mens het recht heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien door zijn eigen werk, het betekent niet dat anderen in zijn noodzakelijke levensbehoeften moeten voorzien. Het recht op eigendom betekent dat een mens het recht heeft om die economische handelingen te verrichten die nodig zijn om eigendom te verdienen, het te gebruiken en te verkopen. Het betekent niet dat anderen hem eigendom moeten verschaffen. Het recht op vrije meningsuiting betekent dat een mens het recht heeft om zijn ideeën te uiten zonder gevaar van onderdrukking, inmenging of strafmaatregelen door de regering. Het betekent niet dat anderen hem moeten voorzien van een collegezaal, een radiostation of een drukpers waardoor hij zijn ideeën naar buiten kan brengen. Iedere onderneming waarbij meer dan een mens betrokken is, vereist de vrijwillige toestemming van iedere deelnemer, maar geen een ervan heeft het recht om zijn beslissing aan anderen op te leggen.
Onder zuiver kapitalisme – dat wil zeggen een systeem dat gebaseerd is op de onschendbaarheid van individuele rechten – kan een boerderij die zichzelf niet kon bedruipen op een vrije markt, niet blijven bestaan. Onder een toenemende `gemengde economie’ werd het onmogelijke mogelijk door aan anderen de last van iemands nalatigheden over te dragen, wat alleen de regering bij machte was af te dwingen. Dit speciale programma werd door een Democraat geïntroduceerd maar gedurende zeer lange tijd was het uiterst moeilijk om een Republikeinse politicus te vinden – niettegenstaande alle vrijemarktretoriek – die de heilige koe van boerderijsubsidies (of een andere vorm van financiële hulp) durfde aan te pakken, omdat zovelen van deze boeren Republikein zijn.
George J. Stigler |
Dit is geen essay over politieke economie en ik zal niet proberen te herleiden welke stappen dit land heeft genomen om van een systeem dat dichter bij een laisser-faire-systeem lag, naar het buitengewoon gereguleerde systeem dat we tegenwoordig hebben, te gaan. Evenmin wil ik proberen de vele kwesties te behandelen die essentieel zouden zijn als ik het vrijheidsgezinde beeld van de goede maatschappij zou bepleiten. Het bepalende principe van het vrijheidsdenken is de afschaffing van het initiëren van fysieke dwang in menselijke relaties (ik zeg zelf `initiëren’ omdat dwang natuurlijk wel gerechtvaardigd kan zijn als zelfverdediging). Vrijheidsdenkers bepleiten vrijheid van productie en handel, vrijheid (om Robert Nozick aan te halen) van kapitalistische handelingen tussen instemmende volwassenen. En op dit punt is er uitgebreid bewijs voorhanden voor iedereen die bereid is zijn huiswerk te doen, dat los van het ethische vraagstak, overheidsregulering van onze economische activiteiten niet werkt. Zoals Peter Drucker opmerkt in The New Realities: `De econoom George J. Stigler (in 1982 winnaar van de Nobelprijs voor economie) heeft na jaren nauwgezet onderzoek aangetoond dat geen van de wettelijke bepalingen waarmee de Verenigde Staten jarenlang getracht hebben de economie te beheersen, te besturen en te reguleren, is geslaagd. Ze waren ofwel ineffectief of ze brachten het tegenovergestelde van de boogde resultaten teweeg.’ Hiervoor zijn redenen, waaronder dat het immorele niet praktisch is, maar dat valt buiten het bereik van deze discussie. Hier willen we ons richten, niet op de gemengde economie, maar op de rol die de regering heeft gespeeld in bet ondermijnen van hot respect voor zelfverantwoordelijkheid in onze maatschappij, en in het creëren van een volk van afhankelijken die zich niet langer een leven kunnen voorstellen zonder overheidssteun, -betrokkenheid en – regulering.
Onder een gemengde economie kan overheidsingrijpen vele vormen aannemen, van het beperken van de vrijheid van producenten in naam van het beschermen van de consumenten, tot het verlenen van monopolieposities aan bepaalde bedrijven om hen tegen concurrenten te beschermen, tot het geven van speciale subsidies aan een bevoorrechte sector die zegt bijzondere behoeften te hebben, tot welzijnsprogramma’s die sinds de jaren zestig het land overspoeld hebben in een aanhoudende aanval op de praktijk van zelfverantwoordelijkheid in de naam van compassie. Maar het essentiële patroon is altijd hetzelfde: de schending van de rechten van sommige (of alle) individuen terwijl beweerd wordt dat het in het belang is van een bepaalde groep.
Ik zeg `beweerd’ omdat de welzijnsprogramma’s bedoeld waren om problemen op te lossen die gestadig verslechterd zijn sinds de overheidsbepalingen werden ingesteld. Dit is vernietigend duidelijk geworden in krachtige kritieken op ons welvaartssysteem zoals Charles Murray’s Losing Ground.
De overheidswereld functioneert zeer verschillend van de zakenwereld. Als in een bedrijf miljoenen dollars zijn gepompt in een project dat geen enkele van de beloften van de voorstanders ervan inlost, dan wordt dat project gewoon stopgezet en wordt het oordeel van de voorstanders ervan opnieuw bekeken. Omdat ze geen onbeperkte bronnen hebben, is de zakenwereld verplicht op de resultaten te letten. Mislukking is een signaal om terug te gaan naar de tekentafel. In de wereld van welzijn, `sociale opbouw’ en uitkeringsprogramma’s die door bureaucraten geleid worden met het zakelijk inzicht van maatschappelijk werkers, is het resultaat minder belangrijk dan de intenties.
Het maakt niet uit dat de misdaad een nationale bosbrand is die onbeheersbaar voortwoekert en dat de feitelijke misdaadstatistieken aantoonbaar hoger zijn dan de officiële regeringscijfers. Het maakt niet uit dat de onderklasse zich uitbreidt en niet kleiner wordt. Het maakt niet uit dat de belangrijkste economische winsten door Afrikaanse Amerikanen allemaal plaats vonden voor president Lyndon Johnsons wetgeving op het gebied van de burgerrechten, dat veel zwarte leiders nu zeggen dat de situatie sindsdien verslechterd is, dat regeringsbeleid en -programma’s miljoenen mensen hebben aangemoedigd zichzelf te zien als hulpeloze kinderen voor wie afhankelijkheid van de staat een noodzaak is. Het doet er niet toe dat onze `humanitaire’ belastingwetten en ons welvaartssysteem een voorname rol spelen in het opbreken van zwarte gezinnen, door een gezin dat intact blijft, te beboeten en het gezin waarvan de echtgenoot vertrekt, te belonen (de afwezigheid van een mannenfiguur in het huishouden is verbonden met misdaadneigingen van jonge mensen, tienerzwangerschappen en drugsverslaving). Het doet er niet toe dat de mensen voor wie de hulpprogramma’s ontworpen zijn, steeds verder achterop raken. Het doet er niet toe dat onze welzijns/uitkeringsprogramma’s een volk van afhankelijken hebben geschapen en dat ze dreigen ons failliet te maken. Als ons motief mededogen met de ongelukkigen is,lijkt het alsof we ons geen zorgen hoeven te maken over hen wier rechten worden opgeofferd om daarvoor te betalen noch over de persoonlijke en sociale resultaten die we voortbrengen.
De boodschap van ons welzijnssysteem is dat we niet verantwoordelijk zijn voor ons leven en welzijn.De boodschap van ons rechtssysteem is dat we niet verantwoordelijk zijn voor onze handelingen. (Is het ongestraft plegen van moord ooit gemakkelijker geweest in een geciviliseerde maatschappij?) Gedurende het grootste deel van deze eeuw is de boodschap van onze politieke leiders dat als zij gekozen worden, er altijd wel wegen gevonden kunnen worden om de last van onze behoeften en onze vergissingen over te dragen op iemand anders.
Met betrekking tot dit laatste punt: dit is de kern van een gemengde economie. Zo’n systeem betekent een regering door pressiegroepen, een stand van zaken waarbij verschillende groepen (`speciale belangen’) om de macht van de regeringsmachine strijden om een wetgeving te krijgen die hun de speciale gunsten of bescherming verschaft waar ze op uit zijn. Onnodig te zeggen dat dit altijd gerechtvaardigd wordt door rituele verwijzingen naar `het nut van het algemeen’. De Stichters waren zich van dit gevaar terdege bewust. In de Federalist Papers nummer tien, waarschuwde James Madison voor de dreiging die gevormd werd door speciale- belangengroepjes als democratieën niet beperkt worden door individuele rechten. Speciale-belangengroepjes krijgen de overhand, waarschuwde hij, omdat de voordelen die zij van de regering ontvangen, geconcentreerd zijn terwijl de kosten die zij de belastingbetalers opleggen diffuus zijn.
Onze regering heeft in regulerende instanties, welzijnsprogramma’s en ieder mogelijk soort overheidsingrijpen in het leven van burgers, triljoenen dollars gepompt die in privé-handen productief gebruikt hadden kunnen worden. Wat we hiervoor kunnen laten zien is een maatschappij die gekenmerkt wordt door:
- Toenemende polarisatie tussen iedere soort sociale pressiegroep.
- Enorme, onuitgesproken woede en achterdocht tegen iedereen die niet onze standpunten deelt.
- Wijdverbreid cynisme.
- Escalerende misdaad en geweld van nooit eerder getoonde omvang.
- Escalerende conflicten tussen de jongeren en de ouderen (onder andere uitgelokt door ons stelsel van sociale zekerheid).
- Toenemende conflicten tussen verscheidene etnische groeperingen.
- Een onderklasse die steeds maar blijft groeien, gevoed door intellectuelen die pleiten voor meer van het gif dat hen de dood in jaagt, de politiek van slachtofferdom en recht hebben op.
- Een algemene verloedering van de kwaliteit van het leven.
De regering is niet de enige oorzaak van deze problemen, hoewel haar bijdrage eraan enorm is geweest. Een feit dat onze politieke wereld uit de weg gaat, is dat alle sociale kwaden die geacht werden door overheidsingrijpen te verbeteren, gestaag verslechterd zijn recht evenredig aan de mate van de interventie.
Suggereer ik dat de omstandigheden van geen een sociale groep verbeterd zijn de laatste zes decennia? Natuurlijk niet. Wat ik beweer is dat overheidsinspanningen daar niet verantwoordelijk voor waren, ondanks de zelfgenoegzame propaganda voor het tegendeel.
Tijdens de jaren tachtig bijvoorbeeld boekten vrouwen historisch gezien niet eerder vertoonde vooruitgang in salaris, in toelating tot traditioneel mannelijke beroepen als bedrijfskundige, jurist, medisch specialist en onderwijskundige. Volgens onderzoeken door drie vrouwelijke economen, waarvan in de New York Times verslag wordt gedaan door bedrijfsjournaliste Sylvia Nasar, boekten vrouwen in dat ene decennium bijna evenveel vooruitgang als in de voorafgaande negentig jaar. Mevrouw Nasar schrijft: `Verre van terrein te verliezen, wonnen de vrouwen in de jaren tachtig meer dan in het hele vooroorlogse tijdperk daarvoor. En bijna evenveel als tussen 1890 en 1980.’ Dit was voornamelijk te danken aan economische krachten die steeds meer vrouwen ertoe brachten de arbeidsmarkt op te gaan en ook aan verschuivingen in onze waarden ten aanzien van de rol van vrouwen in de wereld. Met andere woorden, deze vooruitgang was op het vrijwillige terrein, niet het afgedwongen (politieke) terrein.
West-Indische zwarte mensen in de Verenigde Staten met een achtergrond van niet-gebroken gezinnen, respect voor hard werken en een ethiek van zelfverantwoordelijkheid, hebben zich gewoonlijk niet tot de regering gewend voor speciale vormen van politieke bescherming en bevoorrechting. Zij nemen ieder werk aan dat voorhanden is, beginnen vaak op de laagste niveaus om in de economie maar te kunnen beginnen, ze beginnen dan wel op zo’n laag niveau maar ze blijven er niet. Ze stijgen even snel of sneller dan veel blanken. `Tweede generatie West-Indiërs hebben hogere inkomens dan blanken,’ meldt Thomas Sowell in zijn verhelderende onderzoek Ethnic America. Verder schrijft hij: `Wat 1969 betreft… terwijl autochtone zwarten een werkeloosheidspercentage hadden boven het nationaal gemiddelde, hadden de West-Indische zwarten een werkeloosheidspercentage onder het nationaal gemiddelde.’ Zij zijn een levende weerlegging van standaardverklaringen over armoede onder zwarten, voornamelijk in termen van rassendiscriminatie. Zij kijken soms neer op die Afrikaanse Amerikanen voor wie slachtofferschap, hulpeloosheid en noodzakelijke afhankelijkheid vanzelfsprekend zijn en die laagbetaalde baantjes van ongeschoolden beneden hun waardigheid achten, maar een uitkering niet. (Het is buiten kijf dat er ook veel Afrikaanse Amerikanen zijn die het West-Indische standpunt delen.)
Beide groepen zijn zwart, maar het verschil in hoe hoog en hoe snel ze stijgen, is een kwestie van verschillen in hun cultuur en waarden. Een zelfverantwoordelijke manier van denken is hier geen bijkomstige maar een centrale kwestie.
Sowell beschrijft in hetzelfde boek dat hierboven wordt geciteerd, de opvallende sociale en economische winsten die autochtone Afrikaanse Amerikanen tijdens deze eeuw hebben gemaakt, die veel meer te maken hebben met individueel initiatief dan met welke overheidssteun dan ook. Vervolgens gaat hij verder met:
`Naast algemene vooruitgang hebben zwarten in bepaalde gebieden achteruitgang ervaren. Het aantal zwarte eenoudergezinnen waarbij de moeder aan het hoofd staat, steeg van 18 procent in 1950 tot 33 procent in 1973, van twee keer het blanke percentage in 1950 naar meer dan drie keer bet blanke percentage in 1973. Ondanks pogingen om dit af te schilderen als een `erfenis van de slavernij’ waren zwarte eenoudergezinnen met een vrouw aan het hoofd een zeldzaam verschijnsel, zelfs tijdens de slavernij. Het aantal zwarten dat van een uitkering leefde, steeg ook tijdens de jaren zestig en zeventig, terwijl het aantal zwarten dat in armoede leefde, afnam. Het aantal werkenden van de zwarte bevolking is zowel in absolute als in relatieve zin afgenomen in vergelijking met blanken. De werkeloosheid onder zwarten is eveneens zowel in absolute als in relatieve zin gestegen in verhouding met blanken. De werkeloosheid onder zwarte tieners was in 1978 meer dan vijf keer zo hoog als dertig jaar ervoor. Dat was te wijten aan een aantal factoren, waaronder enkele overheidsprogramma’s – vooral de minimumloonvoorschriften – die het moeilijker maakten voor zwarten om een baan te vinden. En andere overheidsprogramma’s, vooral de bijstandsuitkering, hebben het minder noodzakelijk gemaakt.’
Ik besef dat de sociale kwesties die ik in deze paragraaf aanroer, gecompliceerd zijn, dat ze vele facetten hebben en moeilijk kort besproken kunnen worden. Ik besef ook dat mijn speciale standpunt radicaal is. Het vecht niet `de welzijnszorg zoals wij die kennen’ aan (bijna iedereen is het erover eens dat ons huidige systeem een puinhoop is). Het pleit niet voor hervorming. Het betwist alleen de onderliggende principes van de welzijnszorg op zich. Hiermee bedoel ik de theorie dat sommige mensen onverdiend beslag kunnen leggen op bet verstand, de energie en de inspanningen van anderen die geen keus hebben in deze. Deze theorie behandelt mensen niet als doel op zich maar als middelen tot de doelen van anderen en eist het morele recht op om dat te doen.
Nee, ik pleit niet voor de onmiddellijke afschaffing van alle uitkeringen. Ze moeten langzaam afgebouwd worden in combinatie met andere, politieke correcties om de overgang naar een echt vrije maatschappij zo gemakkelijk mogelijk te maken. Dat is in ieder geval waar ik voor zou pleiten als dit een boek over politieke filosofie was in plaats van een boek over zelfverantwoordelijkheid.
Hier kan ik alleen wijzen op het vrijheidsgezinde standpunt, zonder dat ik tijd of plaats heb om dat te verhelderen en uit te werken, laat staan de tientallen moeilijke vragen te beantwoorden die een redelijk mens geacht wordt te stellen. Waarom ik dat doe is om duidelijk te maken dat welke verdienste we ook toeschrijven aan ons huidige systeem, we niet kunnen volhouden dat dat systeem onafhankelijkheid of zelfstandigheid ondersteunt. We hebben bijna allemaal wel eens gesproken met jonge, ongehuwde moeders (blank of zwart) wier houding er een is van `Waarom zou ik niet nog een kind krijgen? De overheid zal wel voor ons zorgen. We hebben met mannen en vrouwen (blank en zwart) gesproken die zeggen `Waarom zou ik moeite doen om een baan te krijgen als ik een uitkering kan krijgen?’ Wie heeft hun geleerd op zo’n manier te denken?
Wat diegenen betreft die echt in de problemen zitten en niet alleen maar munt slaan uit de filosofie van het recht op uitkeringen, geloof ik dat het een passend menselijk doel is om lijden te verlichten en een helpende hand te bieden? Natuurlijk. Hoe zou men dat niet kunnen geloven? Er zijn echter een hoop dingen waar ik voor ben en die ik niet zie als passende functies van een regering. Liefdadigheid is er een van. De vraag is niet of men gelooft in welwillendheid en wederzijdse hulp. De vraag is of men denkt in termen van vrijwillige keuze of overheidsdwang. Goedheid is zeer zeker een deugd. Maar het is geen grondslag voor het opofferen van individuele rechten. Niets is daar een basis voor. En het is een van de vele intellectuele ironieën en schandelijkheden van onze eeuw dat degenen die tegen dwang protesteren, `wreed’ genoemd worden, terwijl degenen die dwang bepleiten `medelevend’ en `progressief’ genoemd worden.
Er is niets meelevends of progressiefs aan het onder dwang opleggen van je waarden aan anderen. En daar hebben we het uiteindelijk over, hoezeer het ook gerationaliseerd wordt en in een ander jasje gestoken wordt om `liberaal’ en `ver1icht’ te klinken.
Het ideaal van zelfverantwoordelijkheid verbiedt ons op geen enkele manier om elkaar binnen zulke grenzen te helpen in tijden van nood. Zoals eerder gezegd werd, hebben we hier een lange traditie in. We zijn de liefdadigste mensen ter wereld.Dit is geen tegenspraak maar een natuurlijk resultaat van het feit dat ons land het eerste en nog steeds het enige land in de geschiedenis is dat het recht op egoïsme bij `het nastreven van geluk’ heeft afgekondigd. Het geluk waar de Onafhankelijkheidsverklaring naar verwijst is het onze. In het afkondigen en verdedigen van ons recht om ons eigenbelang na te streven, voor ons zelf te leven, maakte het Amerikaanse systeem de aangeboren edelmoedigheid in iedereen los. Het is interessant vast te stellen dat gedurende de jaren tachtig, het zogenoemde `egotijdperk’, de Amerikanen meer dan twee keer zoveel uitgaven aan liefdadigheid als in het vorige decennium, ondanks veranderingen in de belastingwetgeving die het geven minder lucratief maakten.
Wat in ons land tegenwoordig betwist moet worden is niet de wenselijkheid mensen te helpen die in moeilijkheden verkeren (intelligent en zonder zelfopoffering). maar eerder de overtuiging dat het toelaathaar is individuele rechten af te schaffen om sociale doelen te bereiken. We moeten ophouden te zoeken naar een nieuw soort dwang telkens als we iets tegenkomen dat ons stoort of ons medelijden opwekt.
Als eerste stap naar een vrijere maatschappij, door het stimuleren van nieuwe denkwijzen over de beste manieren om sociale problemen op te lossen,volgt hier een suggestie. Laat ons de filosofie van het bedrijfsleven die aandacht aan resultaten besteedt, naar onze wetgevende praktijken overbrengen.Allereerst moet ieder stuk wetgeving en ieder regeringsorgaan precies aangeven wat ze willen bereiken in welk tijdsbestek. Vervolgens moet het periodiek gecontroleerd worden en het publiek moet geïnformeerd worden over de vooruitgang of het gebrek aan vooruitgang in het bereiken van het doel. Als het tijdsbestek voor het bereiken van de specifieke doelen om is, moet de wetgeving of de instantie zich verantwoorden voor haar voortbestaan, net zoals in het bedrijfsleven. Men moet niet toestaan dat ze in werking blijft, louter en alleen omdat ze bestaat. Ze moet resultaten laten zien en als ze gefaald heeft in datgene wat ze beloofd heeft te leveren dan moet ze worden afgeschaft. Dit beleid alleen zal ons niet naar een vrije maatschappij leiden en men hoeft geen onverdeelde pleitbezorger te zijn van laisser-faire, om de verdiensten ervan te waarderen. Wat het wel zal doen is het publieke bewustzijn verhogen wat de werking van ons huidige systeem betreft en misschien enkele elementen van verantwoordelijkheid introduceren. Zoals de zaken nu staan, is het notoir moeilijk, als een politieke instantie er eenmaal is, om haar kwijt te raken, zelfs als bijna iedereen het er over eens is dat het een ramp is.
We hebben veel gehoord over de behoefte aan `een groter gemeenschapsgevoel’. Regeren via pressiegroepen polariseert onvermijdelijk, het is de vijand van een gemeenschap. Als mensen elkaar bevechten voor het privilege om hun speciale agenda bij de wet op te leggen, is het dan gek dat hun houding naar anderen vijandig is? Regeren via pressiegroepen plaatst boeren tegenover stadsbewoners, de jeugd tegenover de ouderen, vrouwen tegenover mannen, de minder intellectuelen tegenover de meer intellectuelen, de gesubsidieerde of beschermde industrieën tegenover de onbeschermde industrieën, consumenten tegenover producenten en de armen tegenover iedereen.
Als mensen vechten voor speciale wettelijke bescherming en privileges omdat `ik een erger slachtoffer ben dan jij ooit zult zijn’, als niemand verantwoordelijk is voor iets en problemen altijd de fout van iemand anders zijn, is het dan redelijk te verwachten dat broeder- en zusterliefde zullen floreren? Duidelijk niet.
Dit is waarom ik benadruk dat individualisme en zelfverantwoordelijkheid het noodzakelijke fundament zijn voor een echte gemeenschap. Als we vrij van elkaar zijn, kunnen we elkaar met welwillendheid tegemoet treden. Dan hoeven we niet bang te zijn. Dan hoeven we elkaar niet te zien als potentiële voorwerpen van opoffering, noch onszelf te zien als potentiële maaltijden op het bord van iemand anders. Als we leven in een cultuur die het principe huldigt dat we verantwoordelijk zijn voor onze handelingen en de vervulling van onze wensen en als dwang geen optie is in het naderbij brengen van onze doelen, dan hebben we de best mogelijke context voor de overwinning van gemeenschapszin, welwillendheid en wederzijdse achting.
Zijn er nu en in de toekomst ernstige sociale problemen die een uitdaging vormen voor onze vindingrijkheid en creativiteit?
Ja. Zullen andere mensen soms kiezen voor andere waarden waar we noch mee instemmen, noch bewondering voor hebben? Onvermijdelijk. Dat is de aard van het1even. Maar een cultuur van zelfverantwoordelijkheid is niet de beste kans die we hebben om een behoorlijke wereld te scheppen. Het is de enige kans.
Er zijn veel redenen waarom mensen problemen hebben, zelfs maar met het denken over de mogelijkheid van het soort maatschappij die ik schets. Sociale metafysica is een van de redenen hiervoor. Ik opper een idee dat totaal buiten de hoofdstroom van de `overgeleverde wijsheid’ ligt. Er zijn geen beroemde `autoriteiten’ die het bekrachtigen. Er is geen in brede kringen gerespecteerde groep in onze cultuur waarmee zo’n idee geïdentificeerd wordt. Het is zeker geen `conservatisme’. Het heeft niets waardoor het gesteund wordt behalve, daar ben ik van overtuigd, de objectieve werkelijkheid.
Laat mij een voorbeeld geven dat misschien helpt om mijn standpunt te verduidelijken. Stel je voor dat we sinds het begin van dit land geloofd hadden dat het een taak was van de regering om de burgers schoenen te geven, omdat niemand kon hopen op een behoorlijk leven zonder schoenen. Stel je nu voor dat aan het eind van de twintigste eeuw een radicale (in deze context betekent dat consequente) voorstander van laisser-faire-kapitalisme zou suggereren dat schoenen voortaan behandeld zouden moeten worden als ieder ander economisch goed, wat betekent dat ze zonder overheidsbemoeienis gemaakt en verkocht zouden worden op de vrije markt. `Ben je gek geworden?’ zouden de meeste mensen zeggen. `Wil je dat de armen rond moeten lopen zonder schoenen? Heb je geen medeleven?’ En toch lopen er in ons land geen mensen rond zonder schoenen en de schoenenindustrie heeft een bewonderenswaardige prestatie geleverd om aan het publiek schoenen beschikbaar te stellen tegen redelijke prijzen.Inderdaad zijn er schoenen die voor minder dan twintig gulden worden verkocht en andere die voor meer dan duizend gulden worden verkocht, maar ik heb niet het idee dat iemand dat als een groot probleem ziet waarvoor overheidsregulering van de schoenenindustrie vereist is. In mijn denkbeeldige scenario moet iemand misschien een grote sprong voorwaarts in onafhankelijk denken maken om te kunnen begrijpen hoe een geprivatiseerde schoenenindustrie zou functioneren, vooral als iedere invloedrijke autoriteit het idee zou veroordelen als `barbaars’,’een stap achteruit’ en `onmenselijk’.
Tegenwoordig kan slechts een handjevol mensen begrijpen hoe een maatschappij die consequent gebaseerd is op het principe van individuele rechten, zou functioneren, of zich voorstellen hoe mannen en vrouwen vrijwillig en uit eigen initiatief middelen zouden kunnen ontwikkelen om de onopgeloste problemen van onze maatschappij het hoofd te bieden. Het zal een grote stap voorwaarts zijn als meer mensen bereid en in staat zijn om over zo’n mogelijkheid zelfs maar na te denken.
Uit `Persoonlijk verantwoordelijk. De sleutel tot een onafhankelijk en vreugdevol leven’ (oorspronkelijke titel `Taking Responsibility’) van Nathaniel Branden, Ph.D.
1. Eurocentrism Revisited, Commentary, December 1994
2. Bijvoorbeeld, met betrekking tot de invloed van de Industriële Revolutie en het kapitalisme in Engeland, gaf een onderzoek uit 1983 door Peter Lindert en Jeffrey Williamson te zien dat het reële loon van Engelse arbeiders tussen 1819 en 1851 verdubbelde.
3. Zie voor een belangrijk deel van het antwoord The Dream and the Nightmare. The Sixties’ Legacy to the Underclass, door Myron Magnet. In dit opmerkelijke sociaal-analytische werk levert de auteur bewijzen dat de rebellie van de jaren zestig tegen een ethiek van hard werken, zelfdiscipline en uitgestelde beloning – onder het motto: “Ik wil het nu en zonder inspanning? – een verschuiving van waarden teweegbracht die de onderklasse zich meer eigen maakte dan welke andere groep ook, met tragische, demoraliserende resultaten. Het sociale beleid van de overheid was niet do oorzaak van deze cultuurverschuiving maar een uiting ervan.
4. Sociale metafysica is de psychologische conditie van iemand die het verstand en de gezichtspunten van andere mensen, en niet de objectieve werkelijkheid, ziet als het uiteindelijke gezag en referentiekader.
Dit artikel verscheen eerder op: |