Tijdens de korte oorlog tegen Saddam Hoessein werd Irak overspoeld door journalisten en cameramensen: ca. 700 volgden het Amerikaanse leger, 130 reisden mee met het Britse.
De oorlog van Amerikanen en Britten tegen Saddam Hoessein duurde niet lang: van
20 maart tot 9 april of uiterlijk 1 mei 2003. Het installeren van de Pax Americana daarentegen is een jaar nadien nog verre van geslaagd, integendeel: het lijkt uit te lopen op een catastrofe: oorlog gewonnen, vrede verloren. De beelden van de mishandeling en vernedering van Irakese gevangenen schokken heel de wereld.
Tijdens die korte oorlog werd Irak overspoeld door journalisten en cameramensen: ca. 700 volgden het Amerikaanse leger, 130 reisden mee met het Britse.
Deze “embedded” of ingelijfde verslaggevers hadden vooraf een korte oorlogstraining gekregen: E.H.B.O., veiligheidsvoorschriften en afspraken dat ze … enkel goed nieuws mochten brengen.
Alleen gezagsgetrouwe journalisten, afkomstig uit landen die de oorlog goedkeurden, waren welkom in de beschermde en bevoorrechte voorhoede.
Het VRT-team o.l.v. Rudi Vranckx (1) hoorde bij de veel kleinere groep “unilaterals”, de onafhankelijken, die geen enkele bescherming genoten, die op eigen kosten in Irak moesten proberen binnen te sijpelen, die het risico liepen dat ze niet enkel door Irakezen, maar ook door Amerikanen en Britten beschoten, gevangengenomen en uit het land gezet werden. Een Israëlische en een Portugese ploeg ondergingen dat lot, Vranckx en co glipten door de mazen van het net en gaven ook niet toe aan de druk van de Europese Radio Unie om zich te laten inlijven.
Als zwervers en overlevers trokken ze in een woestijnjeep naar het oorlogsgebeuren.
Zijn verslag is iets te sober uitgegeven, met hoop en al twee rudimentaire kaartjes van het Midden-Oosten en van Irak en een chronologie van 1990 tot 1 mei 2003,
zonder één foto, met een te slappe kaft, maar de inhoud is des te krachtiger.
Een schitterende inleiding zet meteen de toon en brengt de lezer in de sfeer van de vuile oorlog en in het leven van de onafhankelijke oorlogsjournalist, die bij momenten ook naast een vuilnisbelt moet slapen en misselijk wordt van de lijkengeur en de hitte. Het voedsel bestaat uit droge koekjes, overlevingspakketten en gerantsoeneerd water.
Toch wordt die oorlog een obsessie: al sinds 1990 is hij liever op pad, in de gevarenzone, in het Midden-Oosten, Afghanistan of ex-Joegoslavië, dan dat hij op de redactie moet werken, wat hij ervaart als een kwelling en een straf.
Ondanks de gevaarlijke omstandigheden, heeft hij nauwgezet zijn dagboek bijgehouden van zijn vele reizen in het Midden-Oosten. Hij beschrijft de naweeën van de Golfoorlog van 1990, de chemische vernietiging van Koerdische dorpen door Saddam, de sancties tegen Irak, de gevolgen hiervan.
Dan trekt hij naar Israël, waar het vredesproces van Oslo (1993) geen kansen krijgt en waar Rabin vermoord wordt (1995) en een tweede intifadah uitbreekt na het provocerend bezoek van Sharon aan de Tempelberg (sept. 2000).
In 2001 bezoekt hij ziekenhuizen in Irak, met kankerpatiënten en zwaar misvormde baby’s ten gevolge van bombardementen met verarmd uranium tien jaar eerder.
In nov. 2001 vallen de Amerikanen binnen in Afghanistan, waar Osama bin Laden te gast is bij Mullah Omar. Na 8 weken wachten aan de grens, geraken Vranckx en zijn makkers binnen en bereiken ze Kaboel. Ze voelen dan al aan dat Irak zal volgen, los van het resultaat van de wapeninspecties.
Hij trekt nog even naar Turkije, Egypte, Libanon, Jordanië en Irak, ontmoet er toonaangevende personen, voelt in Irak dat de oorlog nabij is.
In zijn verslag van de oorlog tegen Irak geeft hij niet enkel de pijnlijke gebeurtenissen in vele Irakese steden weer, maar ook zijn gevoelens, vrij objectief, maar toch anti-Amerikaans en tegelijk kritisch t.o.v. de Arabieren.
Hij betwist zowel de Amerikaanse argumenten voor de Golfoorlog van 1990 (sterk Irakees leger, wreedheden in Koeweit) als die voor de huidige (wapenvoorraden).
Van de Arabieren zegt hij dat ze geen vooruitgang meer maken, zichzelf achterlijk houden, al duizend jaar nauwelijks nog boeken vertalen uit de niet-Arabische wereld,
nauwelijks een computer of internet gebruiken (resp. 2 en 0,6 %, p. 75).
Hij heeft begrip voor de Irakezen, die moeilijk een keuze kunnen maken tussen hun verschrikkelijke dictator Saddam en veroveraar Bush. Hij vindt het een zegen dat Saddam en zijn zonen weg zijn, maar spaart vader en zoon Bush en hun oorlogskabinetten niet.
Hij oordeelt streng over de ingelijfde journalisten en betreurt diep dat zelfs de BBC collaboreert met de propagandamachine van de vernuftige psychologen en communicatiespecialisten van het Pentagon, die ook juichende Irakezen inhuurden om de zegetochten meer kleur te geven.
Details: “Vae victis”, wee de overwonnenen, komt niet van Caesar (p. 11), maar van de Galliër Brennus, die in 390 v.C. Rome veroverde.
En “Qui bono” moet Cui bono zijn (104).
Hij signaleert ook de vooruitgang in de oorlogsvoering: in 1991 werden 10 % van de Amerikaanse wapens geleid door laser of satelliet, in Afghanistan / 2001 was dat 60 %, in Irak 90 %. De Vierde Wereldoorlog, nl. tegen terroristen, dictators en fundamentalistische islamieten, is aan de gang en kan lang duren: de tegenpartij doodt teveel Amerikanen en vindt in eigen rangen genoeg lieden die niet bang zijn om dood te gaan.
Een heel ander verslag is dat van Reuters (2), het grootste nieuwsagentschap ter wereld. Het gaat enkel over de oorlog tegen Irak.
Zij hadden meerdere soorten verslaggevers: een paar heldhaftige durvers zoals Vranckx, een groter aantal voorzichtige volgelingen zoals de lieden van de BBC, nog anderen die al in Bagdad of elders in Irak woonden vóór en tijdens de oorlog.
Eén van hun cameramensen, nl. Taras Protsyuk, werd trouwens gedood door een Amerikaanse tank, toen hij van op het balkon van het Palestine Hotel dingen filmde die de veroveraar niet aanstonden. Anderen werden gewond.
Hun boek bevat 15 reportages van evenveel medewerkers van Reuters. Ze zijn geschreven in de ikvorm. Ze gaan over van alles: de soldaten, hun verwachtingen en angsten; het leven van verslaggevers en plaatselijke bevolking in Bagdad tijdens de Amerikaanse bombardementen; de dood van Taras, die de oorlogen in Congo, Afghanistan en Joegoslavië overleefd had, maar nu gedood werd door een tank van een bevriend land, op een relatief veilige plek: het balkon van het journalistenhotel; hij liet een vrouw en een zoon na.
Het relaas van een embedded reporter: hij beseft dat hij veel veiliger was dan de onafhankelijken, maar in zijn groep van 600 werden toch ook 4 collega’s gedood in zo’n korte gevechtsperiode; nadien sneuvelden er nog 20 en wie er nog was na het verschijnen van dit boek, liep het risico ontvoerd te worden.
Hij reflecteert ook over de betekenis van het door de Amerikanen bedachte woord “embedding” (p. 46); het impliceert dat zij een deel van het leger moesten zijn, bij het leger ingelijfd werden, dat ze daar hun bed hadden, dat ze moesten weergeven wat de woordvoerder van het leger voorlas, met alle consequenties daarvan.
Een andere opteert voor “unilateral journalist ” (49) en beseft pas nadien welke gevaren en praktische nadelen hieraan verbonden waren.
Nog een andere, Matthew Green, beschrijft de 50 dagen die hij doorbracht bij de Amerikaanse mariniers en met de luitenant die verantwoordelijk was voor de “bodybags”, de zakken met lijken, die hij en zijn collega’s niet mochten zien.
Nadim Ladki vertelt over het leven in het Palestine Hotel, waar ze 125 $ per dag mochten betalen voor voedsel in blik en flessenwater en waar ze dagelijks de verschrikkingen van de gevechten zagen.
Caroline Drees schrijft vanuit haar veiligere standplaats Cairo over de reacties in de Arabische wereld, o.a. in Libanon, Syrië en bij de Palestijnen.
John Chalmers bericht vanuit Doha, Qatar, op 600 km van Irak. Daar was het hoofdkwartier van de USA, waar generaal Tommy Franks van op het “platform van de waarheid” meer gepolijste verhalen dan echt nieuws doorspeelde. Chalmers was zeer onder de indruk van de komst van 800.000 soldaten naar het kleine emiraat. De Britse woordvoerder was een tikje soepeler, maar uiteindelijk werd het een propagandaoorlog
tussen Amerikaans – Britse en Arabische nieuwszenders.
Adrian Croft reisde mee met de mariniers die de Irakese haven Umm Qasr en de zuidelijke stad Nassiriya innamen. Sean Maguire was embedded bij de infanterieafdeling die bij de eersten Bagdad bereikte. Mike Collett-White vertoefde in Noord-Irak bij de inname van Kirkuk en Tikrit, het laatste bolwerk van Saddam Hoessein. In Kirkuk juichten de Koerden. In Tikrit zocht Collett vruchteloos naar de Republikeinse garde en de gevreesde fedayeen (zij die zich opofferen).
Christine Hauser en Michael Georgy spreken (in het Arabisch) met sjiieten in het zuiden, die niets van Amerika of Israël willen weten:”No, no, America ! No, no, Israel. Yes to Islam” (175). Saul Hudson verbleef als onafhankelijke in het noorden tijdens de eerste maand na de val van Saddam. Hij praat er vooral met gewapende Iranese rebellen van de terroristische Moedjaheddin e-Khalq. Rosalind Russell ten slotte versloeg als onafhankelijke de val van Um Qasr, Basra en de situatie in Bagdad na de oorlog.
Behalve deze 15 losse getuigenissen, biedt het boek ook nog een chronologie van de oorlog (p. XII – XIII), een kaart van het Tweestromenland met de plaatsen waar de 15 verslaggevers werkten, een andere kaart (115) met de voornaamste veldslagen, een chronologisch overzicht van Irak tijdens Saddam (1979 – 2003), 24 foto’s.
Deze staan tussen p. 114 en 115, ze zijn helaas niet genummerd en ze verwijzen niet naar de tekst. Ze tonen de journalisten van Reuters en hun werkomstandigheden in Irak.
De woordenlijst (229 – 231) is niet overbodig: hij verklaart een aantal militaire termen en Arabische woorden.
In zijn geheel is het dus geen systematische geschiedenis van deze Irak – oorlog, maar wel een gevarieerd en goed gepresenteerd verslag van ooggetuigen en een bezinning over de vraag hoe betrouwbaar onze oorlogsinformatie is.
Het boek oogt veel beter uit dan dat van Vranckx (1), maar inhoudelijk is dit laatste ruimer, beter, krachtiger, beklijvender.
Referenties:
1. Rudi VRANCKX,
Van het front geen nieuws.
Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam / Standaard, Antwerpen, 2004.
237 p.; chron., kaarten.
ISBN 90 5990 019 7; € 17,95.
2. REUTERS Correspondents,
Under Fire.
Untold stories from the Front Line of the Iraq War.
Uitgeverij Prentice Hall, Upper Saddle River / Pearson Education, Amsterdam, 2004.
XIV + 237 p. + 24 p. foto’s; kaartjes, chron., wdl.
ISBN 0 13 142397 5; adviesprijs: € 28,57.