Nederland is volkomen veranderd. Tot voor enkele jaren was het land een toonbeeld van verdraagzaamheid dat zich kantte tegen elke vorm van extremisme en onverdraagzaamheid. Sinds de moord op Pim Fortuyn, de moord op Theo Van Gogh en de doodsbedreigingen ten aanzien van Ayaan Hirsi Ali is de stemming omgeslagen. Voormalige tolerante socialisten hebben hun cultuurrelativistisch discours overboord gegooid en andere progressieve denkers geloven niet langer in de vanzelfsprekende evolutie naar een meer gematigde en westers gezinde islam. Zowat iedereen beseft nu dat er een levensgrote tegenstelling bestaat tussen de westerse waarden van democratie, vrijheid en verdraagzaamheid en islamitische waarden als dogmatisme, onderwerping en zelfcensuur. De Leidse literatuurwetenschapper René Marres schreef hierover een pamflet onder de titel De aanvallen op Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali en hun verdediging van westerse waarden. Daarin verdedigt hij de beide politici en betoogt dat kritiek op een godsdienst of een cultuur iets heel anders is dan racisme. Net kritiek op de godsdienst zorgde voor de westerse beschaving en de opkomst van de wetenschap. Toch kregen Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali heel wat tegenkanting. De auteur gaat in op de hetze die tegen de twee politici gevoerd werd en analyseert het recht op vrije meningsuiting.

De auteur herinnert eraan dat zowel Pim Fortuyn als Ayaan Hirsi Ali oorspronkelijk werden uitgemaakt voor racist en dat vooral de ‘kwaliteitskrant’ NRC-Handelsblad het voortouw nam om het cultuurrelativisme te beschermen. In feite stoelde dit cultuurrelativisme op een vorm van onverschilligheid, of zelfs op nihilisme. Kritiek op bepaalde mensonterende praktijken binnen de islam, zoals Fortuyn en Hirsi Ali aankloegen, had derhalve niets te maken met islamofobie, maar met een oprechte bezorgdheid voor het lot van medemensen die onderdrukt worden. Fortuyn ging fel tekeer tegen elke vorm van islamitisch fundamentalisme maar dat had niets te maken met racisme. Bart Tromp vergeleek Fortuyn omwille met Mussolini, maar Marres legt geduldig en overtuigend uit dat die vergelijking niet klopt. Mussolini greep de macht met geweld en intimidatie, Fortuyn keek uit naar de uitslag van de verkiezingen, maar werd net daarvoor geliquideerd.

Zelfverklaarde progressieven zoals Thom de Graaf legden een link tussen de uitspraken van Fortuyn met het nationaal socialisme en ook Marcel Van Dam stelde suggereerde dat het anti-islamisme een vorm van antisemitisme was. Absurde beschuldigingen want Fortuyn keerde zich tegen het antidemocratische karakter van de islam, de onmenselijke sharia als het na te streven rechtssysteem en de onderdrukking van vrouwen en homoseksuelen. Slechts enkele commentatoren zoals Sylvain Ephimenco zagen in dat het discours van Fortuyn terecht was en dat de ‘zich links afficherende multiculturalisten in feite rechtse concepten als segregatie, vrouwenonderdrukking en terugkeer naar orthodoxe religieuze waarden in de hand werken’. Het is inderdaad opvallend hoe de generatie van mei ’68 die streden voor burgerrechten in de VS, de vrouwenrechten en later de rechten voor homoseksuelen, nu zo terughoudend zijn tegenover mensonterende praktijken geïnspireerd vanuit de radicale moslimwereld.

Ook de Nederlandse politica van Somalische afkomst, Ayaan Hirsi Ali, kreeg het in de voorbije jaren aan de stok met het politiek correct denkende links. De Amsterdamse wethouder Ahmed Aboutaleb vind het ongepast dat zij in eigen nest pist. Daarmee probeert hij een kritische stem over de wanpraktijken binnen de moslimwereld te muilkorven. In plaats van de klokkenluider aan te pakken zou hij als bewindsman eerder de onaanvaardbare praktijken moeten aanklagen. Het sterkt het vermoeden dat tal van allochtone verkozenen in gemeenteraden niet zozeer bekommerd zijn over het lot van hun geloofsgenoten, maar over hun eigen machtspositie. En op een breder terrein gaat het bij gezaghebbende islamisten niet zozeer om een verbetring van het lot van de bevolking maar om de instandhouding van een patriarchaal systeem waarin vrouwen ten dienste staan van de man.

René Marres heeft het vooral gemunt op de populaire historicus Geert Mak die in zijn pamflet Gedoemd tot kwetsbaarheid enkele schokkende uitspraken deed. Zo beschuldigde hij Theo Van Gogh, die samen met Ayaan Hirsi Ali de film Submission maakte, van antisemitisme en iemand die aanvankelijk de joden als doelwit koos. Hij vergeleek de film van de vermoorde cineast zelfs met de beruchte film Der Ewige Jude geïnspireerd door nazikopstuk Joseph Goebbels. Opnieuw weerlegt de auteur deze absurde beschuldigingen. Goebbels gebruikte verzonnen citaten uit de talmoed, terwijl Hirsi Ali letterlijk citeerde uit de koran. En terwijl Goebbels de joden vergeleek met ratten, komt de politica op voor de slachtoffers van het systeem, namelijk de vrouwen die lijden onder het islamitisch fundamentalisme. In elk geval is de houding van Ayaan Hirsi Ali heel wat moediger dan die van zogenaamde progressieven die hun ogen afwenden voor de verschrikkingen die gebeuren in islamitische landen en ook binnen moslimgemeenschappen in het Westen.

Wat Mak en andere linkse woordvoeders weigeren te erkennen is het gevaar dat uitgaat van de radicale moslims waarvoor Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali waarschuw(d)en. Nochtans is dat gevaar enorm. Dat blijkt opnieuw naar aanleiding van de publicatie van enkele cartoons in Deense en andere westerse publicaties en de gewelddadige reactie ertegen in de islamwereld. Tekenend is bijvoorbeeld de groeiende agressie van vooral Marokkaanse moslims tegen de joden. Het antisemitisme groeit in de Arabische wereld met de dag. Steeds meer moslims uiten hun twijfels over de holocaust en beschouwen het als een leugen om Israël een alibi te verschaffen voor haar politiek ten aanzien van de Palestijnen. Het verzet van deze jongeren is evenwel niet gewoon gericht tegen de staat Israël en haar betwistbare houding tegenover de Palestijnen, maar gaat veel verder. Tijdens betogingen roepen de jongeren niet alleen ‘Weg met Israël’, maar ook en vooral ‘Hamas! Hamas! Alle joden aan het gas’. Dat is geen politiek statement maar een regelrechte oproep tot genocide. Net die zaken zouden opiniemakers als Mak en Van Dam moeten verontrusten, en niet het feit dat een jonge vrouw als Ayaan Hirsi Ali de overbezetting van vluchthuizen door allochtone vrouwen, het huiselijk geweld binnen moslimgezinnen en mensonterende praktijken als gedwongen huwelijken, genitale verminkingen en eremoorden aan de kaak stelt.

Zogenaamd progressieve intellectuelen proberen Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali in het extreem rechtse kamp te duwen. Ze maken vergelijkingen met het nationaal-socialisme, het antisemitisme en bestaande racistische partijen als het Vlaams Blok (nu Vlaams Belang). Ze vergissen zich volkomen. Pim Fortuyn verafschuwde steeds associaties met het VB. Zo zei hij letterlijk: ‘Le Pen en Dewinter zeggen dingen die je niet kunt maken. Dewinter is een fascist. Ik ben een beschaafde mens’. En ook Ayaan Hirsi Ali veroordeelde het Vlaams Belang. ‘Ze hebben op vele vlakken dezelfde ideeën als de moslimextremisten: over de positie van de vrouw, over de onderdrukking van homo’s, over abortus. Als je hun theorie doortrekt dan kom je uit bij genocide’, zo stelt ze. René Marres maakt alvast duidelijk dat de aanvallen op Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali elke grond misten en dat hun werkelijke bedoelingen nobel waren en zijn. Ze komen op voor de mens. Niet voor een geloof, een volk of ras, maar voor de mens en zijn vrijheid om met zijn of haar leven te doen wat hij of zij goed acht.

René Marres, De aanvallen op Pim Fortuyn en Ayaan Hirsi Ali, Aspekt, 2005

Dit artikel verscheen eerder op: liberales.gif

Liberales verstuurt wekelijks een gratis nieuwsbrief met interviews, essays en boekbesprekingen. Inschrijven kan op www.liberales.be.