Regelmatig wordt er op de Vrijspreker gediscussieerd over libertarisme, waarbij onduidelijkheden de gemoederen nogal eens beroeren. Tijd om eens wat dingen op een rij te gaan zetten zodat er wat houvast is voor dergelijke discussies. Een week geleden verscheen de eerste aflevering in deze serie, een vertaling van een essay van Mr. Libertariër hemzelf, Murray N. Rothbard.
Het betreft een essay dat gebaseerd is op een stuk dat gepresenteerd werd op de nationale vergadering van de Philadelphia Society in Chicago, april 1979. Het thema van de vergadering was “Conservatism and Libertarianism”. Vandaag deel 2.
Mythe #2: Libertariërs zijn libertijnen: ze zijn hedonisten die hunkeren naar ‘alternatieve levenswijzen’.
Deze mythe is recentelijk geproduceerd door Irving Kristol, die de libertarische ethiek als hedonistisch ziet en stelt dat libertariërs “de Sears Roebuck catalogus en alle ‘alternatieve levenswijzen’ die de kapitalistische overvloed het individu toelaat om uit te kiezen, aanbidden”.[2]
Feit is, dat libertarisme niet pretendeert een complete morele- en esthetische theorie te zijn; het is slechts een politieke theorie, dat wil zeggen, de belangrijke subset van morele theorie die de juiste rol van geweld in het maatschappelijk leven behandelt.
Politieke theorie behandelt hetgeen gepast en ongepast is voor een overheid qua handelswijze, en overheid onderscheidt zich van elke andere groep in de samenleving als zijnde het instituut van georganiseerd geweld. Libertarisme onderkent, dat de enig juiste rol van geweld het verdedigen van persoon en bezit tegen geweld is, dat enig gebruik van geweld dat boven een dergelijke verdediging uitgaat, op zichzelf agressief, onrechtvaardig, en crimineel is. Libertarisme is daarom een theorie die stelt dat iedereen vrij zou moeten zijn van gewelddadige invasie, vrij zou moeten zijn om te doen wat hij nodig acht, uitgezonderd het invallen van een ander individu of zijn eigendom. Wat een individu met zijn of haar leven doet is van vitaal belang, maar simpelweg irrelevant voor libertarisme.
Het zou daarom geen verbazing moeten wekken, dat er inderdaad hedonistische libertariërs zijn die alternatieve levenswijzen aanhangen, en dat er tevens libertariërs zijn die toegewijde aanhangers zijn van ‘bourgeois’ conventionele- of religieuze moraal. Er zijn libertarische libertijnen er zijn libertariërs die zich sterk onderscheiden van de disciplines van natuurlijk- of religieus recht. Er zijn andere libertariërs die geen morele theorie aanhangen afgezien van het imperatief van geweldloosheid. Dat is omdat libertarisme op zich geen algemene- of persoonlijke morele theorie omvat.
Libertarisme voorziet niet in een levenswijze; het biedt vrijheid, zodat ieder individu vrij is om te acteren conform zijn eigen waarden en morele principes. Libertariërs zijn het eens met Lord Acton dat ‘vrijheid het hoogste politieke doel is’, niet noodzakelijkerwijs het hoogste doel van ieders persoonlijke schaal van waarden.
Er is echter geen twijfel over het feit, dat de subset van libertariërs die de vrije-markt economie aanhangen, er naar neigen om verrukt te zijn indien de vrije markt leidt tot een breder scala aan keuzes voor consumenten, en daarmede hun levensstandaard verhogen. Het is onbetwist, dat het idee dat voorspoed beter is dan smartelijke armoede, een morele propositie is en zich uitstrekt tot het domein van de algemene morele theorie, maar het is nog steeds geen propositie voor welke ik mij zou moeten excuseren.
[2] Irving Kristol, “No Cheers for the Profit Motive,” Wall Street Journal (Feb. 21, 1979).