Mythe #3 Libertariërs geloven niet in morele principes; ze beperken zich tot een kosten/baten analyse gebaseerd op de aanname dat de mens altijd rationeel is.

Deze mythe is natuurlijk gerelateerd aan de vorige beschuldiging van hedonisme, en kan gedeeltelijk op dezelfde manier beantwoord worden. Er zijn inderdaad libertariërs, met name economen van de Chicago-school, die weigeren te geloven dat vrijheid en individuele rechten morele principes zijn, en in plaats daarvan proberen publiek beleid te vergoelijken door vermeende sociale kosten en baten mee te laten wegen.

In de eerste plaats zijn de meeste libertariërs ‘subjectivisten’ in economie, dat wil zeggen, ze geloven dat de behoeftes en kosten van individuen niet kwantificeerbaar zijn. Het concept van sociale kosten en baten wordt daarmede direct invalide. Belangrijk is echter, dat de meeste libertariërs hun pleidooi baseren op morele principes, op een toekenning van natuurlijke rechten op zijn persoon en zijn bezit aan ieder individu. Ze geloven daarom in de absolute immoraliteit van agressief geweld als zijnde een inbreuk op de rechten op eigen persoon en bezit, ongeacht welke persoon of groep dergelijk geweld uitoefent.

Buiten de immoraliteit, passen libertariërs een universele menselijke ethiek toe op de overheid, op dezelfde manier als bijna iedereen die zou toepassen op elke persoon en elk instituut in de samenleving. In het bijzonder, zoals ik al eerder heb opgemerkt, past libertarisme als zijnde een politieke filosofie die de juiste rol van geweld definieert, de universele ethiek betreffende geweld die de meesten van ons onderschrijven resoluut toe op de overheid.

Libertariërs maken geen uitzondering op deze gouden regel en bieden geen morele uitzonderingen, geen dubbele standaard, voor overheid. Dat wil zeggen, dat libertariërs menen dat moord moord is en niet gezegend is voor staatsdoeleinden indien begaan door de overheid. Wij geloven dat diefstal diefstal is en niet gelegitimeerd wordt omdat georganiseerde dieven hun diefstal ‘belasting’ noemen. Wij geloven dat slavernij slavernij is, zelfs als het instituut dat deze daad begaat ‘dienstplicht’ heet. Kortom, de sleutel van de libertarische theorie is, dat het geen uitzonderingen maakt voor overheid in zijn universele ethiek.

Derhalve vervullen libertariërs, zijnde alles behalve onverschillig of vijandig betreffende morele principes, deze door de enige groep te zijn die hun principes ook uniform toepassen op overheid.[3]

Het is waar, dat libertariërs het elk individu toestaan zijn waardes te kiezen en daarnaar te handelen, en kortgezegd het recht van ieder persoon erkennen om, geheel naar eigen keuze, moreel dan wel immoreel te zijn. Libertarisme weerstreeft het opleggen van enige morele overtuiging aan enige persoon of groep door toepassing van geweld, uitgezonderd, uiteraard, het morele verbod tegen agressief geweld op zich. Maar we moeten ons realiseren dat geen enkele actie deugdzaam is tenzij deze in vrijheid tot stand komt, doordat een persoon daarin vrijwillig toestemt.

Zoals Frank Meyer al heeft uitgelegd:

Mensen kunnen niet gedwongen worden om vrij te zijn, noch kunnen ze worden gedwongen om deugdzaam te zijn. Tot op zekere hoogte kunnen ze waarlijk worden gedwongen om te handelen als zouden ze deugdzaam zijn. Maar deugdzaamheid is de vrucht van goedgebruikte vrijheid. En geen enkele daad in zoverre gedwongen kan ook maar een schijn van deugdzaamheid of zonde hebben.[4]

Indien een persoon door geweld of de dreiging daarmee wordt gedwongen om een bepaalde actie te ondernemen, dat kan het niet langer worden gezien als een morele keuze van zijn kant. De moraliteit van een actie kan alleen voortkomen uit het vrijwillige karakter daarvan; een actie kan amper moreel worden genoemd als iemand met de loop op zijn slaap wordt gedwongen dit te doen.

Gedwongen morele acties dan wel het verbannen van immorele acties kunnen daarom niet worden gezien als koesterend voor het verspreiden van moraliteit of deugdzaamheid. In tegendeel, dwang schaadt moraliteit omdat het de vrijheid van een individu om moreel dan wel immoreel te zijn wegneemt, en rukt daarom bij mensen de kans weg om moreel te zijn. Paradoxaal neemt een afgedwongen moraliteit ons dus de mogelijkheid om moreel te zijn weg.

Het is verder bijzonder grotesk om het hoederschap van moraliteit in de handen van een staatsapparaat te stoppen, dat wil zeggen, niemand anders dan de organisatie van politiemensen, bewakers en soldaten. De staat de leider te laten zijn aangaande morele principes is gelijkwaardig aan de spreekwoordelijke vos de baas te laten zijn over het kippenhok.

Wat we ook verder over ze kunnen zeggen, de gebruikers van georganiseerd geweld in de maatschappij hebben zich nooit onderscheiden door hun hoge morele niveau of door de precisie waarmee ze hun morele principes overeind houden.

[3] For a call for applying universal ethical standards to government, zie Pitirim A. Sorokin and Walter A. Lunden, Power and Morality: Who Shall Guard the Guardians? (Boston: Porter Sargent, 1959), pp. 16;30.

[4] Frank S. Meyer, In Defense of Freedom: A Conservative Credo (Chicago: Henry Regnery, 1962), p. 66.

Origineel artikel